ECLI:NL:TADRAMS:2025:231 Raad van Discipline Amsterdam 25-756/A/A
| ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:231 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 15-12-2025 |
| Datum publicatie: | 18-12-2025 |
| Zaaknummer(s): | 25-756/A/A |
| Onderwerp: |
|
| Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
| Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat op haar als advocaat de plicht rust om (uitsluitend) de belangen van haar cliënten te behartigen. Dat klager het inhoudelijk niet eens is met het standpunt dat verweerster namens haar cliënten heeft verkondigd, betekent nog niet dat verweerster daarmee in strijd met gedragsregel 8 (of 21 Rv) heeft gehandeld. Daarvan is pas sprake als verweerster bewust onjuiste informatie naar voren heeft gebracht. Daarvan is de voorzitter niet gebleken. De vraag of het standpunt dat verweerster namens haar cliënten heeft ingenomen inhoudelijk juist is of dat klager gelijk heeft, valt buiten de reikwijdte van dit tuchtrechtelijk geschil. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 december 2025
in de zaak 25-756/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 4 november 2025 met kenmerk 2484857/EvR/BF, door de raad ontvangen op 4 november 2025, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de door klager op 25 november 2025 nagezonden stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 De rechtbank Limburg heeft op 6 februari 2013 de echtscheiding tussen klager
en zijn ex-echtgenote uitgesproken. Bij beschikking van 21 mei 2013 heeft de Rechtbank
Oost-Brabant de partneralimentatie die klager aan zijn ex-echtgenote moet betalen
vastgesteld op € 1.500,- per maand.
1.2 Klager heeft op 29 december 2016 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank
Limburg, waarin hij heeft verzocht de beschikking van 21 mei 2013 te vernietigen,
althans te wijzigen voor wat betreft de partnerbijdrage en te bepalen dat de bijdrage
met ingang van 1 oktober 2013 op nihil werd gesteld en subsidiair op een lager bedrag
per maand. Klager heeft zich in deze procedure laten bijstaan door mr. H.
1.3 Bij beschikking van 1 december 2017 is het verzoek van klager afgewezen.
De rechtbank overwoog dat klager niet had aangetoond dat zijn netto besteedbaar inkomen
dermate was gewijzigd ten opzichte van 2013 dat de partnerbijdrage op nihil, dan wel
op een lager bedrag moest worden vastgesteld. Op basis van de aan de rechtbank bekende
gegevens was de rechtbank verder niet gebleken van een rechtens relevante wijziging
van omstandigheden die een wijziging van de partnerbijdrage rechtvaardigde.
1.4 Klager heeft mr. H aansprakelijk gesteld. Volgens klager heeft mr. H fouten
gemaakt in de behandeling van de alimentatiezaak. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar
van mr. H heeft verweerster gevraagd de belangen van haar en haar verzekerde (mr.
H), te behartigen.
1.5 Verweerster heeft bij brief van 14 oktober 2022 aan klager de aansprakelijkheid
afgewezen. Zij heeft hierin betwist dat mr. H in eerste aanleg een beroepsfout heeft
gemaakt en betoogd dat er afgezien daarvan geen relatie is tussen de gestelde schade
en het gemaakte verwijt.
1.6 Nadat klager hierop had gereageerd, heeft verweerster bij e-mails van 8 en
28 november 2022 toegelicht waarom het standpunt over de aansprakelijkheid onveranderd
bleef.
1.7 Op 3 april 2025 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster dat zij het professioneel tekortschieten van mr. H onjuist heeft beoordeeld
en de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van mr. H onjuist heeft geïnformeerd, waardoor
de verzekeraar geen schadevergoeding uitkeert. Verweerster heeft een tuchtrechtelijk
laakbare onjuiste beoordeling gemaakt en haar cliënten strijdig met gedragsregel 8
en artikel 21 Rv geïnformeerd. Er is volgens klager maar één mogelijke conclusie en
dat is dat mr. H. professioneel is tekortgeschoten.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht gaat over verweerster als de advocaat van mr. H en zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen
van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat
in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten
mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden.
Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook
mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten
er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen
juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van
die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel
dat zij aan de wederpartij toebrengen.
Oordeel
4.2 De voorzitter stelt (evenals verweerster) voorop dat klager een groot aantal
verwijten heeft geuit over personen die betrokken zijn geweest in de procedure die
hij tegen zijn ex-echtgenote heeft gevoerd over de partneralimentatie. Deze verwijten
vallen buiten het bestek van onderhavige tuchtklachtprocedure. De vraag of in die
onderliggende (alimentatie)procedure onjuiste berekeningen zijn toegepast, bedrog
is gepleegd, of rechters hebben gedwaald en of advocaten de rechters ten onrechte
niet van deze dwaling hebben afgehouden, ligt niet ter beoordeling voor. Ook de vraag
of mr. H verwijt treft is geen onderwerp van deze klachtzaak.
4.3 De voorzitter dient uitsluitend te beoordelen of verweerster de grenzen van
het betamelijke heeft overtreden en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld
door namens haar cliënten - mr. H en zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar - de
aansprakelijkheid af te wijzen. Dat is naar het oordeel van de voorzitter niet het
geval. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat op haar als advocaat de plicht rust
om (uitsluitend) de belangen van haar cliënten te behartigen en namens hen verweer
te voeren tegen de door klager gestelde aansprakelijkheid. Dat klager het inhoudelijk
niet eens is met het standpunt dat verweerster namens haar cliënten heeft verkondigd,
betekent nog niet dat verweerster daarmee in strijd met gedragsregel 8 (of artikel
21 Rv) heeft gehandeld. Daarvan is pas sprake als verweerster bewust onjuiste informatie
naar voren heeft gebracht. Daarvan is de voorzitter niet gebleken. De vraag of het
standpunt dat verweerster namens haar cliënten heeft ingenomen inhoudelijk juist is
of dat klager ten aanzien van het handelen van mr. H gelijk heeft, valt buiten de
reikwijdte van dit tuchtrechtelijk geschil. Het is aan de civiele rechter om hierover
een oordeel te geven.
4.4 De voorzitter komt op grond van deze feiten en omstandigheden tot de slotsom
dat de klacht kennelijk ongegrond is. Al hetgeen klager verder heeft gesteld kan niet
tot een ander oordeel leiden.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu
Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 december 2025