ECLI:NL:TADRAMS:2025:230 Raad van Discipline Amsterdam 25-754/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:230
Datum uitspraak: 15-12-2025
Datum publicatie: 18-12-2025
Zaaknummer(s): 25-754/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; verweerder mocht de uitspraken van klaagster die (geanonimiseerd) gepubliceerd zijn op de website www.rechtspraak.nl gebruiken voor een artikel. Daarvoor hoefde hij geen toestemming van klaagster te vragen. Klacht is kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 december 2025
in de zaak 25-754/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van met kenmerk 2496595/EvR/BF, door de raad ontvangen op 3 november 2025, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klaagster voor een bepaalde periode bijgestaan in een alimentatiezaak. Klaagster heeft op enig moment een andere advocaat (mr. E) ingeschakeld voor de alimentatiezaak.
1.2 Tussen klaagster en verweerder is na inschakeling van de nieuwe advocaat nog wel per e-mail over de zaak van klaagster gecorrespondeerd.
1.3 Zo heeft klaagster verweerder bij e-mail van 10 februari 2025 (om 14:33 uur) het volgende bericht gestuurd, voor zover relevant:
“Ik ben er inmiddels achter dat vader vermogen heeft in NL, zoals dure auto/motor en scooter. Echter blijft hij weg van Marokko en weigert steeds te betalen. Optie is, als dat mogelijk is, mijn vonnis van Marokko hier te laten erkennen en uit te voeren. Hier hoeft hij niets van te weten en kan ik beslag laten leggen op zijn vermogen in NL waardoor de schuld van Marokko in NL wordt geïnd. Dat zou een optie kunnen zijn. Of althans dat denk ik. [Mr. E] en ik willen hierin jouw advies/mening en/of jouw ervaring horen. Je helpt mij er enorm mee, want dit duurt te lang.”
1.4 Verweerder heeft klaagster diezelfde dag (om 16:45 uur) per e-mail geantwoord, voor zover relevant:
“Als hij vermogen heeft in Nederland en de uitspraak uit Marokko zou hier worden erkend dan kun je daar inderdaad onder omstandigheden beslag op leggen. Maar er was toch een procedure tot wijziging van die uitspraak uit Marokko? Is die al onherroepelijk? Dat is namelijk een uitspraak waarin de rechter die uitspraak uit Marokko zal erkennen en meteen zal wijzigen. Je kunt mij die uitspraak toesturen als die er al is trouwens.”
1.5 Klaagster heeft hierop (om 16:48 uur) gereageerd, voor zover relevant:
“Nee hij heeft niet om wijziging gevraagd maar alleen een verzoek met de vraag wie er als eerste is met alimentatie aanvraag. Dus die zitting is onzin. Dat heb ik hem al gezegd. Vader is niet eens op de hoogte van het feit dat er een zitting staat gepland in april. M[a]ar ik wil achter zijn rug om de vonnis van marokko hier laten uitvoeren. Andersom gebeurt dat blijkbaar en nu wil ik weten of dat ook in NL kan. [Mr. E] heeft hier geen ervaring in. Maar dit is de enige manier hoe ik beslag kan leggen in Nederland.”
1.6 Diezelfde dag om 20:19 uur heeft klaagster aan verweerder geschreven:
“Er loopt nu een procedure in NL over wie er als eerste is. Die zitting staat gepland in april. En de uitkomst zal zijn dat ik dat ben. Verder is er niks.”
1.7 Verweerder heeft op de website van zijn kantoor een artikel van zijn hand geplaatst met de titel: “Wanneer is procederen over kinderalimentatie in Marokko onrechtmatig?” In een voetnoot in dat artikel wordt onder meer verwezen naar de uitspraken “Hof Den Bosch 28 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2103” en “Rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 maart 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1500”. Dit zijn uitspraken in de zaak van klaagster.
1.8 Onder het artikel staat:
“Meer informatie of hulp nodig? Neem voor meer informatie over dit onderwerp contact op met: [contactgegevens verweerder].
1.9 Bij e-mail van 21 mei 2025 (om 16:06 uur) heeft klaagster verweerder naar aanleiding van dit bericht onder meer het volgende geschreven, voor zover relevant:
“Via deze weg wil ik mijn ernstige bezwaren maken tegen het gebruik van mijn alimentatiezaak op uw website, in het bijzonder de verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van juni 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:2103).
U wekt in verschillende passages de indruk dat u in deze procedure een bepalende rol heeft gespeeld. Dat is feitelijk onjuist. (…).
Daarnaast heb ik geconstateerd dat op uw website regelmatig wordt verwezen naar mijn zaak, inclusief inhoudelijke citaten uit de uitspraak. U maakt hierbij geen gebruik van hyperlink naar de officiële rechtspraak (rechtspraak.nl) maar door te kopiëren van uw site en via Google te plakken komt de bezoeker terug op uw website. Dit is misleidend en onprofessioneel.
(…) Ik verzoek u dan ook dringend om
1) De betreffende teksten die onterecht suggereren dat u deze zaak heeft gevoerd te verwijderen of
2) De juiste context en bronvermelding op te nemen, inclusief een directe hyperlink baar de officiële uitspraak op rechtspraak.nl.”
1.10 Bij e-mail van 21 mei 2025 (om 18:56 uur) heeft verweerder aan klaagster geschreven, voor zover relevant:
“Ik ontving zojuist een e-mail waarin je aangeeft dat jouw vertrouwen in mij een deuk heeft opgelopen. Ik vroeg mij in dat kader af of jij nog gebruik wenst te maken van mijn ondersteuning in jouw zaak.”
1.11 Bij e-mail van 23 mei 2025 heeft verweerder aan klaagster geschreven, voor zover relevant:
“Ik heb overigens geen teksten op mijn website aangetroffen waarin onjuiste of misleidende informatie staat. Ik zal dus niet overgaan tot aanpassing van enige tekst.”
1.12 Op 4 juni 2025 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft op zijn website uitvoerig verwezen naar uitspraken in de zaak van klaagster, waardoor de onjuiste indruk wordt gewekt dat hij inhoudelijk bij de procedure was betrokken en bijdroeg aan de positieve uitkomst ervan;
b) een zoekopdracht op het ECLI-nummer in haar zaak leidt door zoekmachine optimalisatie rechtstreeks naar zijn website in plaats van naar de officiële en openbare bron;
c) verweerder heeft zonder toestemming vertrouwelijke informatie in de zaak van klaagster openbaar gemaakt en de zaak gebruikt voor marketingdoeleinden.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Oordeel
4.2 Naar het oordeel van de voorzitter slagen de klachtonderdelen niet. Ter toelichting geldt het volgende.
Klachtonderdeel a)
4.3 Uit het onderliggende klachtdossier volgt dat de verwijzing naar de uitspraken van klaagster onderdeel uitmaakt van een breder artikel van verweerder waarin drieëntachtig ECLI-verwijzingen worden besproken en geanalyseerd. Deze uitspraken zijn allemaal te raadplegen via de openbare bron www.rechtspraak.nl. Het staat verweerder, zoals iedereen, vrij om gebruik te maken van de op deze website (volledig geanonimiseerd) gepubliceerde uitspraken en deze te gebruiken voor informatieve duiding van jurisprudentie op zijn vakgebied. Daarvoor is de website juist bedoeld. Anders dan klaagster stelt, is het de voorzitter niet gebleken dat verweerder in het artikel de suggestie wekt dat hij inhoudelijk bij de zaak van klaagster betrokken is geweest, al duidt de e-mailcorrespondentie in het klachtdossier daar overigens wel op. Er wordt in het artikel geen melding gemaakt van de rol van verweerder in de uitspraken. Van misleiding of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is de voorzitter niet gebleken.
4.4 Voor zover klaagster stelt dat verweerder in het artikel niet duidelijk maakt dat de uitspraak van het hof haar standpunt volledig bevestigde en de eerdere kortgedinguitspraak daarmee is gecorrigeerd, is dit niet klachtwaardig. Het is aan verweerder om te bepalen op welke wijze hij de uitspraken van klaagster in zijn artikel gebruikt. Ook voor zover klaagster stelt dat zij door meerdere personen uit haar Marokkaans-Nederlandse gemeenschap is herkend en aangesproken op de publicatie van het artikel, valt dit verweerder niet aan te rekenen. De richtlijnen op grond waarvan uitspraken worden gepubliceerd worden bepaald door de rechtspraak en niet door verweerder. Ook al hetgeen klaagster verder heeft gesteld in dit verband, kan de voorzitter niet tot een ander oordeel leiden. Klachtonderdeel a) is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 Dat een zoekopdracht op het ECLI-nummer in de zaak van klaagster volgens klaagster leidt naar verweerders website in plaats van naar de officiële en openbare bron, is evenmin verwijtbaar. Verweerder heeft onderbouwd aangevoerd dat hij geen invloed heeft op de volgorde van de zoekresultaten in Google, maar dat deze wordt bepaald door een geautomatiseerd algoritme. Echter, ook als verweerder hier wel invloed op zou hebben en de website van verweerder bovenaan zou komen te staan bij bepaalde zoektermen, zou dit geen tuchtrechtelijk verwijt opleveren. Klachtonderdeel b) is gelet hierop eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.6 Het verwijt dat verweerder zonder toestemming van klaagster vertrouwelijke informatie uit haar zaak openbaar heeft gemaakt, mist eveneens feitelijke grondslag. Het (geanonimiseerd) openbaar maken van de zaak is gebeurd door publicatie door de rechtspraak. Dit gebeurt om de rechtspraak transparant, controleerbaar en lerend te maken. Verweerder heeft hier geen bemoeienis mee. Verweerder heeft, zoals gezegd, de vrijheid om gebruik te maken van deze uitspraken en heeft daarmee geen vertrouwelijke informatie over klaagster openbaar gemaakt. Verder geldt dat verweerder toereikend heeft aangevoerd dat het artikel waarin de uitspraken van klaagster worden besproken geen marketingdoeleinde diende, maar een wetenschappelijk artikel betrof dat hij op verzoek van de Vereniging RIMO heeft geschreven en dat is gepubliceerd in het tijdschrift Recht van de Islam. Afgezien hiervan geldt echter dat ook als verweerder een marketinguiting voor ogen stond, hij daarmee dan nog niet klachtwaardig heeft gehandeld.
4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 Advocatenwet, daarom volledig kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.D. Arnold, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 15 december 2025