ECLI:NL:TADRAMS:2025:228 Raad van Discipline Amsterdam 25-281/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:228
Datum uitspraak: 15-12-2025
Datum publicatie: 18-12-2025
Zaaknummer(s): 25-281/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder de schriftelijk vastgelegde expliciete instemming van klaagster zijn facturen te verrekenen met het aan klaagster uitgekeerde schikkingsbedrag dat op de derdengeldenrekening van verweerder is gestort. Ook heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door afspraken met klaagster over het wel of niet hoger beroep instellen niet schriftelijk vast te leggen, waardoor achteraf discussie is ontstaan over de vraag of klaagster met het instellen van hoger beroep heeft ingestemd. Klacht gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing en veroordeling in de proceskosten.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 december 2025
in de zaak 25-281/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 augustus 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 24 april 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2367677/JS/BF van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 juli 2025. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Tijdens deze zitting heeft de raad geconstateerd dat de bijlagen bij de brief van klaagster van 6 januari 2025 aan de deken niet in het klachtdossier zaten. Daarop heeft de raad de behandeling van de klacht aangehouden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 Op 11 juli 2025 heeft de raad de ontbrekende bijlagen bij de brief van klaagster van
6 januari 2025 van de deken ontvangen. Daarop heeft de raad verweerder in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk op deze bijlagen te reageren.
1.5 Op 28 juli 2025 heeft de raad een brief van klaagster ontvangen, gedateerd 14 juli 2025, met daarin opmerkingen over het proces-verbaal van 7 juli 2025. De raad heeft deze brief aan het proces-verbaal gehecht.
1.6 Op 24 augustus 2025 heeft de raad een inhoudelijke reactie van verweerder ontvangen op de bijlagen behorend bij de brief van klaagster van 6 januari 2025.
1.7 Vervolgens heeft de raad de voorzetting van de behandeling van de klacht bepaald op de zitting van 24 november 2025. Klaagster en verweerder waren op deze zitting aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.8 De raad heeft kennisgenomen van:
- het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 05.2;
- de brief met bijlagen van klaagster van 5 mei 2025, door de raad ontvangen op
8 mei 2025;
- de op 11 juli 2025 van de deken ontvangen bijlagen behorend bij de brief van klaagster van 6 januari 2025;
- de brief van klaagster van 14 juli 2025, ontvangen op 28 juli 2025;
- de reactie met bijlagen van verweerder van 24 augustus 2025.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 In november 2021 heeft klaagster verweerder gevraagd haar bij te staan in een tucht- en aansprakelijkheidszaak tegen haar voormalige advocaat mr. R. Verweerder heeft deze zaak overgenomen van mr. M.
Ook heeft verweerder in november 2021 een zaak van klaagster tegen mr. M. in behandeling genomen. In deze zaak ging het om een openstaande declaratie van mr. M. voor vergoeding van de buitengerechtelijke kosten inzake de aansprakelijkstelling van mr. R.
2.2 Op 26 november 2021 heeft mr. M. verweerder gemaild:
‘Ter zake van de Buitengerechtelijke kosten zend ik u bijgaand mijn factuur tot een gelimiteerd bedrag van € 6.094,37 inclusief BTW met urenstaat. Inderdaad werd een toevoeging afgegeven. Deze sluit ik tevens bij. (…) Mocht uw client bij haar standpunt blijven dan zal ik mij moeten richten tot de Geschillencommissie Advocatuur.’
2.3 Op 29 november 2021 heeft verweerder mr. M. gemaild:
‘Cliënte geeft aan dat is afgesproken dat de onderhandelingen op basis van de verleende toevoeging zouden plaatsvinden. Zij betwist dan ook dat zij met u heeft afgesproken dat de onderhandelingen op betalende basis zouden worden voortgezet. (…) Volledigheidshalve bericht ik u dat ik opgemelde zaak op betalende basis zal voortzetten.’
2.4 De Geschillencommissie Advocatuur heeft het factuurgeschil tussen mr. M. en klaagster uiteindelijk in het voordeel van klaagster beslist.
2.5 Op 29 november 2021 heeft verweerder klaagster een factuur gestuurd voor juridische bijstand inzake de aansprakelijkstelling van mr. R. Onderaan de factuur is vermeld ‘Betaald via derdengeldenrekening.’
2.6 Op 18 januari 2022 heeft verweerder de gemachtigde van mr. R. gemaild:
‘Cliënte gaat akkoord met het voorstel van uw cliënt, (…). Na ontvangst van de eerste betaling van in totaal € 8.750,--, zal de deken worden bericht dat de procedure kan worden ingetrokken.’
2.7 Op 24 januari 2022 heeft verweerder de Orde van Advocaten in Noord-Holland laten weten dat klaagster en mr. R. tot een definitief akkoord zijn gekomen dat hij de klacht over mr. R. namens klaagster intrekt.
2.8 Op 8 februari 2022 heeft de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) aan verweerder een toevoeging verleend voor het voeren van verweer tegen een vordering van mr. M.
2.9 Op 12 mei 2022 heeft verweerder namens klaagster bezwaar gemaakt tegen de weigering van een PGB-aanvraag voor haar moeder die kort daarvoor was overleden.
2.10 In mei 2022 heeft verweerder klaagster een factuur gestuurd voor het opstellen van een bezwaarschrift in de PGB-zaak en het bijwonen van een hoorzitting. Onderaan de factuur is vermeld ‘Betaald via derdengeldenrekening.’
2.11 Op 14 mei 2022 heeft klaagster verweerder ge-sms’t:
‘… je hoeft geen bezwaarschrift in te dienen, ik zie er vanaf.’
2.12 Op 16 mei 2022 heeft verweerder klaagster ge-sms’t:
‘(…) ik bel je vandaag om 16.00 uur.’
2.13 Op 24 mei 2022 om 15.04 uur heeft verweerder klaagster ge-sms’t dat hij een ontvangstbevestiging van het Zorgkantoor heeft ontvangen en dat hij voor 7 juni 2022 een verklaring van erfrecht en een door de erven ondertekende machtiging moet terugsturen. Dezelfde dag om 15.09 uur heeft klaagster verweerder per sms gevraagd of hij morgen om 15.00 uur kan.
2.14 Op 30 mei 2022 heeft verweerder klaagster ge-sms’t dat hij zojuist opdracht heeft gegeven om € 2.000,- naar haar rekening over te maken en dat hij haar later belt over de brief van het Zorgkantoor. Daarop heeft klaagster gereageerd dat zij telefonisch liever geen zaken doorneemt.
2.15 Op 1 juni 2022 heeft klaagster verweerder ge-sms’t:
‘… hierbij verzoek ik je om factuur/nota betalingsbewijs en transactie bewijs van 1250 euro inclu B.T.W. naar mij te versturen, van mijn geld naar jou rekening gestort. Je zegt dat je transparant te werk gaat, maar ik heb tot nu toe nooit stukken ontvangen.’
2.16 Op 8 juni 2022 heeft verweerder klaagster een brief gestuurd. Daarin bericht hij haar als volgt:
‘Naar aanleiding van jouw verzoek van vrijdag 27 mei jl., ten kantore, zend ik je hierbij, zoals afgesproken, mijn facturen en kopieën van de met de wederpartij gewisselde correspondentie in bovengenoemde dossiers. De facturen zijn reeds betaald via de derdengeldrekening.’
2.17 Op 9 juni 2022 heeft verweerder klaagster ge-sms’t:
‘Zoals afgesproken heb ik uitstel aangevraagd bij het Zorgkantoor. Het uitstel is gehonoreerd en verleend tot 20 juni aanstaande. Ik heb ook kopieën gemaakt van de stukken(dossier). Ik kan die per post sturen of we kunnen een afspraak maken om de stukken op te halen.’
2.18 Op 18 juni 2022 heeft klaagster verweerder gevraagd haar een kopie te sturen van haar volledige dossier inclusief alle financiële transacties.
2.19 Op 15 augustus 2022 is het bezwaar tegen de afwijzing van de PGB niet-ontvankelijk verklaard, omdat klaagster geen belanghebbende is bij de beschikking waartegen zij bezwaar heeft ingediend.
2.20 Op 16, 19 en 20 september 2022 heeft verweerder klaagster via sms gevraagd contact met hem op te nemen.
2.21 Op 19 september 2022 heeft verweerder bij het huis van klaagster aangebeld.
2.22 Op 20 september 2022 om 12.41 uur heeft klaagster verweerder ge-sms’t:
‘(…) uw gedrag is onacceptabel. U hebt mij vanaf 17 sept belaagt met bellen en sms’en. Gister 19e hebt u mij van 17.45 tot 19.35 gebelt u STOND ZELFS LETTERLIJK 20 min BIJ MIJ VOOR DE DEUR aan te bellen en bellen tegelijk.
Vandaag 20e stond u weer bij mij op de stoep en belaagt u mij tegelijkertijd met telefoontjes. Je stalkings gedrag is intimiderend, bedreigend en grensoverschrijdend (…)’
Daarop heeft verweerder om 12.44 uur gereageerd:
‘Dank voor je bericht. Ik ben langsgegaan omdat ik je niet kon bereiken en niet reageerde op mijn telefoontjes. Ik heb aangegeven dat we het beroep van de pgb moeten bespreken. Mijn collega ziet die mogelijkheden.’
en om 12:48 uur: ‘De beroepstermijn verstrijkt maandag 26 september aanstaande!’
en om 12:49 uur: ‘Kan hij contact met je opnemen hierover? Belangrijk is dan wel dat je de telefoon opneemt! Ik hoor graag van je.’
2.23 Op 20 september 2022 om 12:53 uur heeft klaagster aan verweerder ge-sms’t:
‘Ik ondervind veel last van jou gedrag en heb hierdoor gezondheidsklachten. Ik heb je vaker aangesproken op u gedrag. IK VERZOEK U MET KLEM NIET MEER BIJ MIJ VOOR DE DEUR TE STAAN en te stoppen mij te stalken, Ik ben ziek. Mij niet meer bellen/smsen. Ik neem zelf contact op. DANK.’
2.24 Op 20 september 2022 om 13:03 heeft verweerder uur aan klaagster ge-sms’t:
‘Indien ik uiterlijk vandaag geen uitsluitsel van jou heb ontvangen of mijn collega beroep voor je kan instellen tegen het besluit van het Zorgkantoor en hierover met jou in contact kan treden, dan ga ik ervan uit dat je hiervan afziet.
En om 13:07 uur: ‘Ik verneem graag UITERLIJK vandaag.’
2.25 Op 17 oktober 2022 om 19.47 uur heeft verweerder klaagster ge-sms’t:
‘Ik hoop dat het beter met je gaat. Aanstaande vrijdag is de zitting van de geschillencommissie. Laat even weten of je gaat. Mijn collega heeft voor de zekerheid pro forma beroep ingediend tegen het besluit van het zorgkantoor (pgb). Hij heeft tot 25 oktober de tijd om de gronden van het beroep in te dienen. Laat me zsm weten of je hiermee door wilt gaan of niet.’
2.26 Op 19 oktober 2022 heeft verweerder klaagster ge-sms’t:
‘Graag nog reageren op mijn vraag of je het hoger beroep nog wilt laten doorgaan. Beroep PGB.’
2.27 Op 21 oktober 2022 heeft verweerder klaagster ge-sms’t:
‘(…) weet je al of het beroep inzake de PGB wilt voortzetten? Ik hoor graag even van je.’
2.28 Op 24 oktober 2022 heeft verweerder klaagster ge-sms’t: ‘(…) Graag reactie svp!’
2.29 Op 29 november 2022 heeft verweerder klaagster bericht:
‘Nu de door mr. M. gestelde vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten bij arbitraal vonnis van de Geschillencommissie Advocatuur, is afgewezen, brengt hij thans alsnog de door jou verschuldigde eigen bijdrage ad € 152,- voor de toevoeging middels bijgevoegde nota in rekening. Deze nota heeft betrekking op de door mr. M. verrichte werkzaamheden, bestaande uit de onderhandelingen over schadevergoeding met Allianz vanwege begane beroepsfouten van jouw voormalig advocaat. (…) Kun je mij nog laten weten of je mijn brief van gisteren met als
bijlage het arbitraal vonnis van de Geschillencommissie Advocatuur al hebt ontvangen?’
2.30 Op 31 oktober 2022 heeft klaagster de RvR bericht:
‘Naar aanleiding van ons telefonisch contact d.d. vrijdag 28 oktober jl. wil ik u laten weten dat de advocaat die namens mij een toevoeging gevraagd heeft op 07-10-2022 mij niet bekend is. Ik heb deze advocaat niet gevraagd een toevoeging te regelen. De zaak loopt als bij de heer B., advocaat, die mij meermaals aangeboden heeft de zaak in behandeling te nemen en wie ik hiervoor al betaald heb.’
2.31 In november 2022 heeft verweerder diverse keren geprobeerd om (telefonisch) contact met klaagster te krijgen.
2.32 Op 1 december 2022 om 12.52 uur heeft verweerder klaagster ge-sms’t:
‘(…) helaas ben je nog steeds niet telefonisch bereikbaar. Ik ga ervan uit dat je mijn brief inclusief het arbitrale vonnis en de factuur van [mr. M.] inmiddels heb ontvangen. Gelukkig ontvang je wel deze sms-berichten aangezien je eerder hierop hebt gereageerd. Vergeet je niet de factuur van [mr. M.] uiterlijk 11 december 2022 te betalen? Dit ter voorkoming van bijkomende kosten.’
Dezelfde dag om 15:04 uur heeft klaagster verweerder ge-sms’t:
‘Ik ben helemaal klaar met jou en je vieze streken. HEB GEEN POST ONTVANGEN!!! JE HOUDT JE NOG STEEDS NIET AAN DE GEMAAKTE AFSPRAKEN. OP EEN GERAFFINEERDE MANIER DRAAI JIJ MENSEN EEN LOER. IK WENS op geen enkele manier contact met jou.’
Om 17.25 uur heeft verweerder klaagster ge-sms’t:
‘Dank voor je bericht. Ik heb de brief gisteren per post verstuurd.
Kun je mij uiterlijk morgen laten weten of je mijn brief inclusief bijlagen hebt ontvangen. Ook verneem ik graag wanneer je de betaling aan [mr. M.] heb verricht.
Mocht je de brief niet uiterlijk morgen hebben ontvangen dan adviseer ik je om een kopie daarvan na voorafgaande afspraak op kantoor te komen ophalen.’
2.33 Op 4 december 2022 heeft verweerder klaagster via sms gevraagd hem te bevestigen dat zij zijn brief inclusief bijlagen heeft ontvangen en dat zij de factuur van mr. M. tijdig zal voldoen.
2.34 Op 5, 6 en 7 december 2022 heeft verweerder zijn verzoek aan klaagster via sms herhaald.
2.35 Op 9 december 2022 heeft klaagster verweerder ge-sms’t:
‘(…)’ ik heb nog steeds GEEN stukken ontvangen. Wie denk je wel niet dat je bent, mij steeds te schofferen, je probeert me met list en bedrog een loer te draaien zonder ik geen poot heb om op te staan. Maar nogmaals ik heb je EXPLICIET duidelijk gemaakt, dat mocht [mr. M.] in het gelijk worden gesteld dat het factuur voor jou rekening is. Gezien het feit dat jij op eigen initiatief achter de zaak bent gegaan en het hebt opgeëist zonder overleg met mij. Ik heb jou niet om juridisch hulp gevraagd. Want ik zou het zelf doen.
Ook heb jij me samen met jou op kantoor formulieren laten invullen en versturen terwijl ik dit niet wilde. Ik moest van jou toelichting bij doen over onveilig gevoel en dat de zaak bij jou liep. Je droeg me dit op.’
‘Zoals je altijd geweigert/verzuimt hebt gevraagde stukken naar mij te versturen heb je nu ook geweigert/verzuimt stukken geschillencommissie, factuur/nota [mr. M.] te sturen. Ik tast nu in het duister en weet niet wat er speelt. Ik ondervind hier last van en wordt nu ook behoorlijk benadeeld. Je word bedankt (…)!’
Dezelfde dag heeft verweerder klaagster ge-sms’t dat hij in het bezit is van het verzendbewijs en adviseert verweerder klaagster om de stukken die hij aan haar heeft gezonden spoedig op kantoor te komen ophalen. Verder heeft verweerder in deze sms vermeld dat hij nimmer met klaagster heeft afgesproken dat hij de factuur van mr. M. zou betalen.
2.36 Op 11 december 2022 heeft verweerder klaagster ge-sms’t dat hij mr. M. zal laten weten dat hij klaagster niet meer bijstaat in het factuurgeschil met mr. M.
2.37 Op 12 december 2022 heeft verweerder klaagster via sms bericht dat het arbitraal vonnis is gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank.
2.38 In 2023 heeft verweerder klaagster diverse keren benaderd via sms en heeft hij geprobeerd telefonisch contact met klaagster te krijgen over het door zijn kantoorgenoot mr. E. namens klaagster ingestelde beroep in de PGB-zaak.
2.39 Op 16 augustus 2024 heeft mr. E., kantoorgenoot van verweerder, klaagster bericht:
‘In bovengenoemde kwestie heeft de Rechtbank bepaald dat er op dinsdag 3 september om 15.00 een zitting zal plaatsvinden. Mocht u nog contact wensen voor de zitting dan verneem ik dit graag, ik ben bereikbaar op (…) Het is niet verplicht om bij de zitting aanwezig te zijn.’

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft zich ten opzichte van klaagster maandenlang schuldig gemaakt aan stalking en intimidatie. Verweerder heeft klaagster onder meer in een paar dagen tijd 108 keer gebeld;
b) verweerder heeft ruim € 600,- en € 1.250,- van de derdengeldenrekening van zijn kantoor overgemaakt naar zijn kantoorrekening zonder dit (vooraf) aan klaagster te bevestigen en zonder haar facturen voor deze bedragen te sturen. Van verrekening van facturen is geen sprake. Door de verzekeringsmaatschappij was een schikkingsbedrag van € 15.000,- uitgekeerd en op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder gestort. Verweerder kan niet klakkeloos aan het geld van klaagster zitten;
c) verweerder heeft het dossier, ondanks meerdere verzoeken daartoe van klaagster, niet aan klaagster gestuurd. Klaagster heeft alleen op 28 juli 2022 en 24 september 2022 post van verweerder ontvangen. De afspraak was dat klaagster alle stukken zou ontvangen inzake het definitieve akkoord en de bevestiging van de afspraken, maar klaagster heeft niets ontvangen;
d) verweerder heeft, zonder overleg en/of toestemming van klaagster, de persoonsgegevens van klaagster aan een collega-advocaat gegeven voor de aanvraag van een toevoeging voor klaagster in de PGB-zaak. Klaagster heeft verweerder geen akkoord gegeven om de PGB-zaak voor haar in behandeling te nemen, ook niet in mei 2022. Klaagster heeft ook de kantoorgenoot van verweerder geen akkoord gegeven om op haar naam een toevoeging aan te vragen.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat klaagster hem heeft laten weten dat zij geen e-mailadres heeft en dat zij alleen telefonisch bereikbaar is, waardoor regelmatig op zijn kantoor werd afgesproken om de zaak en vervolgstappen te bespreken en om conceptbrieven aan klaagster voor te leggen.
Daarnaast merkt verweerder op dat hij de afwijzing van het bezwaar in de PGB-zaak telefonisch met klaagster heeft besproken en dat hij daarna geen contact meer met klaagster kon krijgen. Volgens verweerder is hij daarom bij de woning van klaagster langsgegaan.
Verder voert verweerder aan dat klaagster bereid was de zaak tegen mr. R. te schikken en dat hij met klaagster heeft afgesproken de zaak op betalende basis te doen voor een fixed fee. Volgens verweerder is een deel van het schikkingsbedrag van € 8.750,- naar zijn derdengeldenrekening overgemaakt en heeft hij met klaagster afgesproken dat hij zijn vorderingen uit hoofde van rechtsbijstand kon verrekenen met dit bedrag. Verweerder erkent dat hij dit niet (vooraf) schriftelijk aan klaagster heeft bevestigd.
Daarnaast voert verweerder aan dat klaagster hem in mei 2022 heeft gevraagd bezwaar te maken tegen de geweigerde PGB-aanvraag. Volgens verweerder is klaagster akkoord gegaan met de door hem voorgestelde fixed fee en is ook in deze zaak afgesproken dat hij zijn kosten kon verrekenen met het schikkingsbedrag op zijn derdengeldenrekening, maar ook dit heeft hij niet (vooraf) schriftelijk aan klaagster bevestigd.
Ook voert verweerder aan dat hij na afwijzing van het bezwaar in de PGB-zaak met klaagster heeft besproken dat hij zijn kantoorgenoot mr. E. zou vragen om de kans van slagen van een beroep te beoordelen en dat mr. E. beroep op basis van een toevoeging voor klaagster zou instellen. Volgens verweerder kreeg hij daarna geen contact meer met klaagster, waarna mr. E. voor de zekerheid beroep heeft ingesteld en de gronden van het beroep heeft aangevuld.
Tot slot merkt verweerder op dat klaagster tijdens een kantoorbezoek op 27 mei 2022 heeft gevraagd om kopieën van beide dossiers en van de facturen. Volgens verweerder heeft hij die op 8 juni 2022 per post aan klaagster gestuurd.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Deze klacht gaat in alle onderdelen over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes – zoals over proceskansen en kostenrisico – waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a) is ongegrond
5.2 De raad is op grond van de overgelegde sms-correspondentie en wat de raad verder van het contact tussen verweerder en klaagster is gebleken, van oordeel dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de hierboven weergegeven norm. Klaagster was voor verweerder alleen via bellen en sms’en bereikbaar. Uit de inhoud van de sms-berichten van verweerder in combinatie met de toelichting die verweerder daarop tijdens de zitting heeft gegeven, blijkt dat het contact dat verweerder met klaagster heeft gezocht en is blijven zoeken, via de telefoon en uiteindelijk ook door bij haar langs te gaan, steeds in het belang van klaagster is geweest, ook nadat klaagster verweerder op 20 september 2022 had verzocht haar niet meer te bellen/sms’en. Zo diende verweerder immers antwoord van klaagster te verkrijgen op de vraag of het beroep in de PGB-zaak moest worden ingesteld en heeft verweerder klaagster erop gewezen dat de eigen bijdrage betaald moest worden. Ook heeft verweerder klaagster gewezen op de zitting van de Geschillencommissie en heeft verweerder bij klaagster geverifieerd of zij de door hem opgestuurde stukken, waaronder het vonnis van de Geschillencommissie en de factuur van mr. M., per post had ontvangen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder niet klachtwaardig gehandeld en van stalking of intimidatie, zoals klaagster de sms-berichten van en het aanbellen door verweerder heeft gekwalificeerd, is evenmin sprake. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b) is gegrond
5.3 De raad stelt voorop dat advocaten met betrekking tot de kantoororganisatie gehouden zijn tot naleving van de regels zoals bepaald in de Verordening op de Advocatuur (hierna: Voda). Artikel 6.19 lid 4 Voda bepaalt dat een advocaat met de rechthebbende schriftelijk kan overeenkomen dat derdengelden worden aangewend ter voldoening van een eigen declaratie. Indien derdengelden zijn aangewend ter voldoening van een eigen declaratie, bevestigt de advocaat dit schriftelijk aan de rechthebbende. Uit de toelichting bij artikel 6.19 lid 4 Voda volgt dat voor verrekening van derdengelden met een eigen declaratie is vereist dat de cliënt hier expliciet mee instemt en dat de instemming schriftelijk is vastgelegd.
5.4 De raad stelt op grond van de stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen vast dat er geen correspondentie is waaruit blijkt dat verweerder met klaagster heeft afgesproken dat zijn facturen zouden worden verrekend met (een gedeelte van) het schikkingsbedrag dat de verzekeraar op zijn derdengeldenrekening had gestort. Klaagster heeft ook betwist dat zij met deze gang van zaken heeft ingestemd en zou hebben ingestemd. Door zijn facturen zonder de schriftelijk vastgelegde instemming van klaagster te verrekenen met het aan klaagster uitgekeerde schikkingsgeld dat op zijn derdengeldenrekening is gestort, heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 6.19 Voda. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel b) is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel c) is ongegrond
5.5 De raad kan niet vaststellen of verweerder tuchtrechtelijk iets te verwijten valt ten aanzien van het verstrekken van het dossier aan klaagster. Tegenover de stelling van klaagster dat zij het dossier, ondanks meerdere verzoeken, niet van verweerder heeft ontvangen, staat immers het standpunt van verweerder dat hij twee dossiers en de facturen op 8 juni 2022 aan klaagster heeft gestuurd. Klaagster heeft de brief van verweerder van 8 juni 2022 overgelegd als bijlage 4 bij haar aanvullende repliek en daarop is handgeschreven genoteerd ‘Door het zelf af te halen bij [verweerder] op kantoor’. Daarnaast blijkt uit de sms-berichten tussen klaagster en verweerder dat verweerder eind november 2022/begin december 2022 stukken per post aan klaagster heeft gestuurd en dat hij klaagster heeft voorgesteld dat zij die stukken op zijn kantoor zou ophalen als zij de stukken niet had ontvangen. Niet duidelijk is of klaagster die stukken uiteindelijk bij verweerder op kantoor heeft opgehaald. Het is de raad, ook ter zitting, niet duidelijk geworden welke stukken volgens klaagster op dit moment nog ontbreken. Klaagster heeft dat onvoldoende concreet toegelicht. Bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing is klachtonderdeel c) dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel d) is gegrond
5.6 De raad stelt voorop dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk te bevestigen. Als zich na de opdrachtbevestiging en met de cliënt besproken strategie ontwikkelingen voordoen die tot andere inzichten leiden, dient de advocaat dat met zijn cliënt te bespreken en zorgvuldig te adviseren. Daarbij moet de advocaat zich ervan vergewissen of de cliënt alles goed heeft begrepen en of de cliënt de gevolgen en mogelijke risico’s van de gekozen strategie voldoende overziet.
5.7 De raad kan niet vaststellen of klaagster akkoord was met het instellen van het hoger beroep tegen de PGB-beslissing ten behoeve waarvan verweerder gegevens van klaagster aan mr. E. heeft doorgegeven. Klaagster heeft dit uitdrukkelijk betwist. Uit de feiten blijkt dat klaagster op 14 mei 2022 aan verweerder heeft ge-sms’t: ‘… je hoeft geen bezwaarschrift in te dienen, ik zie er vanaf.’, maar ook dat verweerder op 16 mei 2022 heeft ge-sms’t‘(…) ik bel je vandaag om 16.00 uur.’ Verweerder heeft volhard in zijn standpunt dat hij alles met betrekking tot het instellen van het hoger beroep in de PGB-zaak in goed overleg met klaagster heeft gedaan. De raad heeft echter geen stukken aangetroffen waaruit blijkt dat verweerder de mogelijkheid van het hoger beroep met klaagster heeft besproken en dat verweerder klaagster heeft gewezen op de mogelijke risico’s van het hoger beroep. De raad kan daarom ook niet vaststellen dat verweerder, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, de PGB-zaak uitvoerig met klaagster heeft besproken en dat klaagster uiteindelijk akkoord is gegaan met het instellen van hoger beroep door zijn kantoorgenoot mr. E. Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij hierover geen opdrachtbevestiging aan klaagster heeft gestuurd. Nu verweerder heeft nagelaten de afspraken over het instellen van hoger beroep in de PGB-zaak schriftelijk vast te leggen komt dat voor zijn risico. Klachtonderdeel d) is door het gebrek aan schriftelijke vastlegging dan ook gegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder de schriftelijk vastgelegde expliciete instemming van klaagster zijn facturen te verrekenen met het aan klaagster uitgekeerde schikkingsbedrag dat op de derdengeldenrekening van verweerder is gestort. Ook heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door afspraken met klaagster over het wel of niet hoger beroep instellen in de PGB-zaak niet schriftelijk vast te leggen, waardoor achteraf discussie is ontstaan over de vraag of klaagster met het instellen van hoger beroep heeft ingestemd. De aard en ernst van deze tuchtrechtelijke verwijten rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Bij de bepaling van de maatregel weegt de raad mee dat aan verweerder niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Al met al ziet de raad aanleiding om aan verweerder in dit geval de maatregel van een waarschuwing op te leggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen b) en d) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a) en c) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, en mrs. C.C. Horrevorts en
P.J. Mijnssen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 15 december 2025