ECLI:NL:TADRAMS:2025:223 Raad van Discipline Amsterdam 25-719/A/A
| ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:223 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 08-12-2025 |
| Datum publicatie: | 12-12-2025 |
| Zaaknummer(s): | 25-719/A/A |
| Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Artikel 60 ab Advocatenwet |
| Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
| Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft onbetwist aangevoerd dat zij alle producties (waaronder ook de herschreven tijdlijn) eerst nog ter goedkeuring aan haar cliënt M heeft overgelegd. Hierop heeft zij schriftelijk akkoord van cliënt M ontvangen. Vervolgens zijn de producties door verweerster bij het Hof ingediend. Dat verweerster ervan op de hoogte was, of kon zijn, dat klaagster de auteur was van deze tijdlijn, wordt door verweerster gemotiveerd betwist en dit is de voorzitter ook overigens niet gebleken. De naam van klaagster wordt niet als auteur van de tijdlijn vermeld en er bestond voor verweerster ook verder geen aanleiding om dit te kunnen vermoeden. Nu niet klaagster, maar M de cliënt van verweerster was en M ook zijn goedkeuring heeft gegeven voor indiening van de aangepaste tijdlijn, kan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Verweerster heeft er verder nog op gewezen dat zij er pas tijdens de mondelinge behandeling bij het Hof kennis van kreeg dat klaagster het niet eens was met de wijzigingen in haar verklaring omdat het Hof haar liet weten dat klaagster zich daarover rechtstreeks per brief tot het Hof had gewend. Onder die omstandigheden kan het verweerster ook niet (tuchtrechtelijk) verweten worden dat zij geen nadere pogingen heeft gedaan om, toen haar duidelijk werd dat klaagster zich niet in de wijzigingen kon vonden, een oplossing daarvoor te vinden. De klacht is kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 december 2025
in de zaak 25-719/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
gemachtigde: mr. L. Rammeloo
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 21 oktober 2025 met kenmerk 2482065/ER/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Voorts heeft de raad kennis genomen van de nadere bijlagen 1 tot en met 3 van (de gemachtigde van) verweerster, door de raad ontvangen op 18 november 2025.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 In juni 2024 heeft klaagster aan verweerster gevraagd of zij voor een kennis
van haar (hierna: M) kon optreden.
1.2 Verweerster heeft hierna een overeenkomst van opdracht met M gesloten.
1.3 Op 22 juli 2024 heeft verweerster namens M een brief aan het Gerechtshof
Leeuwarden (hierna: het Hof) gestuurd met het verzoek om de zaak van M te heropenen.
1.4 Op 6 november 2024 heeft het Hof besloten dat de zaak van M kon worden heropend
wanneer M een volledig procesdossier zou toesturen, wat ook gebeurd is.
1.5 Bij arrest van 21 januari 2025 heeft het Hof een datum voor een mondelinge
behandeling bepaald. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om aanvullende bewijsstukken
aan te leveren.
1.6 M heeft samen met klaagster een aantal vragen aan verweerster gesteld over
de indiening van aanvullende producties.
1.7 Op 4 februari 2025 heeft verweerster in een e-mailbericht aan M en aan klaagster
geschreven:
“Beste [M] en [klaagster],
Gelet op het feit dat we producties mogen overleggen, lijkt het mij verstandig dat
ook te doen. Voor wat betreft documenten zou ik hooguit een comment toevoegen, maar
probeer echt zoveel mogelijk ongewijzigde producties in te brengen en dus niet je
eigen lezing ervan te geven. Tijdens de zitting kunnen we mogelijk een toelichting
geven op de producties en wat ze aantonen, voor zover het hof dat toelaat.
Probeer te vermijden dat je oordelen in de producties velt of aantijgingen als ‘bedrog’
of ‘fraude’gebruikt. Wij presenteren alleen feiten. Het is aan de raadsheren om zich
daarover een mening te vormen. Zij zijn meestal niet zo gecharmeerd van partijen die
elkaar voor rotte vis uitmaken. Probeer echt de feiten voor zich te laten spreken.
Dat is veel sterker.
Wat mij betreft leggen jullie ook verklaringen van getuigen over. Laat deze getuigenissen
zo feitelijk mogelijk zijn en met name vanuit eigen waarneming (niet vanuit eigen
mening). Het gaat erom dat je bewijs levert en niet iemands mening overlegt.(…)
Wat mij betreft, leggen jullie ook een tijdlijn over als die een en ander verduidelijkt.
Maar opnieuw geen oordelen over de feiten of woorden als bedrog en oplichting. Uitsluitend
presenteren van feiten. […].”
1.8 Op 11 februari 2025 heeft verweerster een viertal producties van M en klaagster
ontvangen, waaronder een tijdlijn en een verklaring van klaagster over de betrokkenheid
van M bij de wederpartij.
1.9 Op 12 februari 2025 heeft verweerster in een e-mailbericht aan M geschreven,
voor zover relevant:
“[..] Graag zou ik je willen vragen de volgende wijzigingen in de tijdlijn aan te
brengen.
(…)
Zou je de tijdlijn willen aanpassen conform het verzochte? Zou je voorts kunnen
nagaan of je nog bewijs kunt vinden van de aangehaalde punten? [..]”
1.10 Op 13 februari 2025 om 12:18 uur heeft verweerster in een e-mailbericht
aan M en aan klaagster geschreven:
“Bijgevoegd treffen jullie de herschreven verklaring van [klaagster]. Is het oké
om deze zo in te dienen?”
1.11 Diezelfde dag om 12:36 uur heeft M in een e-malbericht aan verweerster geschreven:
“Geen probleem akkoord om het in te dienen.”
1.12 Om 14:45 uur heeft verweerster in een e-mailbericht aan M en klaagster geschreven:
“Omdat jullie het belangrijk vinden dat de tijdlijn gehandhaafd blijft, heb ik deze
iets herschreven. Zouden jullie de tijdlijn vanaf punt 39 met de bijgevoegde tekst
willen wijzigen? (…)”
1.13 Dezelfde dag om 16:46 uur heeft M in een e-mailbericht aan verweerster,
met klaagster in de CC, geschreven:
“Naar ampele overwegingen heb ik bespoten om punt 39 te wijzigen. Het is de waarheid
wat ik heb beschreven. Laat (…) maar bewijzen dat het niet zo is.”
1.14 Op 14 februari 2025 heeft verweerster een herschreven versie van de op 11
februari 2024 ontvangen verklaring en tijdlijn bij het Hof ingediend en een afschrift
ervan naar de wederpartij gestuurd.
1.15 Op 16 februari 2025 heeft klaagster in een e-mailbericht aan M geschreven,
voor zover relevant:
“Ik las vandaag je laatste e-mail aan [verweerster]. Ik kan je email niet helemaal
volgen of je nu wel of niet dat van (…) hebt laten veranderen of mijn verklaring.
(…)”
1.16 Op 17 februari 2025 om 8:50 uur heeft M de stukken die op 14 februari 2025
bij het Hof waren ingediend per e-mail doorgestuurd aan klaagster. In de begeleidende
e-mail aan klaagster heeft M geschreven, voor zover relevant:
“Hoi, hierbij de stukken die door [verweerster] zijn ingediend. Volgens mij staat
alles erin wat wij wilden, ook dat stuk over (…)”
1.17 Hierna hebben klaagster en M met elkaar gecommuniceerd via WhatsApp. In
de berichten staat, voor zover relevant:
Op 17 februari 2025:
11:17 –[klaagster]: [Verweerster] heeft stuk mbt (…) verandert, ik neem aan dat
jij voor akkoord hebt gegeven?
11:36 –[klaagster]: En mijn getuigenis staat als eerste productie.
13:50 –[M]: [Verweerster] vond dat beter zo, en toen heb ik ja gezegd. Niet dat
jou sturen niet goed was.
13:51 –[M]: Waarom jij als eerste productie staat weet ik ook niet, maar kwaad kan
het niet.
14:41 – [Klaagster]: Ik vind alleen belangrijk dat jij goed vindt. Wel jammer dat
beeld van (…) nu minder goed staat. Dat was juist een punt om te benadrukken dat hij
bij verlies zo boos en gefrustreerd wordt en straf gaat uitdelen. Dat punt is er nu
helemaal uit.
15:29 – [Klaagster]: Ik trek mij terug uit de zaak. [Verweerster] heeft mijn verklaring
veranderd met wederom een leugen. Ik zal me beraden hoe ik dit tav Hof zal oplossen,
want dit accepteer ik niet. Niet mijn woorden.
15:45 – [Klaagster]: Ze weet dat ik mijn verklaring zal intrekken. Ongekend dit.
16:45 –[M]: Ik zou dat jammer vinden, maar ik begrijp het wel. Ik hoop dat je daar
overheen kan stappen, wij zijn daar samen aan begonnen en ik stel het zeer op prijs
als wij dat ook samen afmaken.
17:13 – [Klaagster]: Dus je hebt toestemming gegeven? Opzettelijk mijn vertrouwen
geschonden want ik heb heel duidelijk nee! gezegd?
17:13 –[M]: Volgens mij heb ik dat niet gezegd.
17:15 –[M]: Ik heb alleen over het wijzigen van (…) in de tijdlijn toegelaten. Dat
weet ik zeker.
17:17 – [Klaagster]: Nou, dan heb je een probleem met haar. En een verklaring minder.
Lees je emails van haar.
17:18 –[M]: Ga ik doen. (…)
1.18 Op 25 maart 2025 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerster dat zij een verklaring van klaagster en een door haar opgestelde tijdlijn
zonder haar toestemming heeft aangepast en deze heeft ingediend bij het Hof Leeuwarden.
3 VERWEER
3.1 Verweer
3.2 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de
tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in
artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven
in art. 10a Advocatenwet. De gedragsregels brengen, naar vaste jurisprudentie van
het Hof van Discipline, de normen onder woorden die naar de heersende opvatting in
de kring van advocaten in acht behoren te worden genomen bij de uitoefening van het
beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. De tuchtrechter
is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open
karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm,
wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af
van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
4.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij een door haar opgestelde verklaring
en een door haar gemaakte tijdslijn heeft vervalst en zonder haar toestemming heeft
ingebracht bij het Hof. Door het handelen van verweerster is de naam van klaagster
nu bezoedeld.
4.3 De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat klaagster zelf geen cliënt
was van verweerster, ondanks het contact tussen verweerster en M door tussenkomst
van klaagster is gelegd en ondanks dat zij grotendeels in de correspondentie rondom
de zaak van M is meegenomen.
4.4 Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat verweerster op 4 februari 2025,
in antwoord op vragen van haar cliënt M, aan M en klaagster een bericht heeft gestuurd
waarin zij nadere instructies heeft gegeven over de over te leggen producties en verklaringen.
Op 12 februari 2025 heeft verweerster aan M gevraagd om de tijdlijn te wijzigen. Hierna
heeft verweerster op 13 februari 2025 de door haar herschreven tijdlijn aan zowel
M, als ook aan klaagster, voorgelegd. Zij heeft hen daarbij gevraagd om punt 39 van
de tijdlijn (met een door verweerster voorgestelde tekst) te wijzigen. Hierop heeft
M dezelfde dag aan verweerster, met klaagster in de cc, bericht dat hij punt 39 had
gewijzigd. Ook heeft verweerster op 13 februari 2025 per e-mail de voorgestelde wijzigingen
in de verklaring van klaagster aan zowel M als klaagster voorgelegd. In het begeleidende
bericht heeft verweerster hen gevraagd of het “oke was om deze verklaring zo in te
dienen”. Hierop heeft M dezelfde dag aan verweerster gestuurd: “Geen probleem akkoord
om het in te dienen”.
4.5 Verweerster heeft onbetwist aangevoerd dat zij op 14 februari 2024 alle producties
(waaronder ook de herschreven tijdlijn) eerst nog ter goedkeuring aan haar cliënt
M heeft overgelegd. Hierop heeft zij schriftelijk akkoord van cliënt M ontvangen.
Vervolgens zijn de producties door verweerster bij het Hof ingediend. Dat verweerster
ervan op de hoogte was, of kon zijn, dat klaagster de auteur was van deze tijdlijn,
wordt door verweerster gemotiveerd betwist en dit is de voorzitter ook overigens niet
gebleken. De naam van klaagster wordt niet als auteur van de tijdlijn vermeld en er
bestond voor verweerster ook verder geen aanleiding om dit te kunnen vermoeden. Nu
niet klaagster, maar M de cliënt van verweerster was en M ook zijn goedkeuring heeft
gegeven voor indiening van de aangepaste tijdlijn, kan verweerster ten aanzien van
dit klachtonderdeel geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
4.6 Ook ten aanzien van de gewijzigde verklaring treft verweerster naar het oordeel
van de raad in de gegeven omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt. Wat betreft
de gewijzigde verklaring geldt dat verweerster van haar cliënt op 13 februari om 12.36
uur, zonder enig voorbehoud, schriftelijk akkoord heeft ontvangen deze zo bij het
Hof in te dienen. Verweerster is van dit akkoord van haar cliënt uitgegaan en wist
destijds niet dat dit akkoord niet met klaagster - die de gewijzigde verklaring immers
ook had ontvangen net als de eerdere aanwijzingen van verweerster rondom de inhoud
van zo’n verklaring - was afgestemd. Dat verweerster van dit akkoord van haar cliënt
is uitgegaan, is niet onbegrijpelijk en kan de raad goed volgen. Verweerster heeft
er nog op gewezen dat zij pas tijdens de mondelinge behandeling bij het Hof er kennis
van kreeg dat klaagster het niet eens was met de wijzigingen in haar verklaring omdat
het Hof haar liet weten dat klaagster zich daarover rechtstreeks per brief tot het
Hof had gewend. Onder die omstandigheden kan het verweerster ook niet (tuchtrechtelijk)
verweten worden dat zij geen nadere pogingen heeft gedaan om, toen haar duidelijk
werd dat klaagster zich niet in de wijzigingen kon vonden, een oplossing daarvoor
te vinden.
4.7 De voorzitter zal de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 8 december 2025