ECLI:NL:TADRAMS:2025:221 Raad van Discipline Amsterdam 25-720/A/A
| ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:221 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 01-12-2025 |
| Datum publicatie: | 08-12-2025 |
| Zaaknummer(s): | 25-720/A/A |
| Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
| Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
| Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter stelt vast dat het vermeend klachtwaardig handelen van verweerder zou hebben plaatsgevonden in 2013. Verweerder stond klager toen als advocaat bij en hij heeft in die hoedanigheid namens klager een verzoek tot schadevergoeding bij het Hof ingediend. Dit verzoek is bij beschikking van 12 juli 2013 door het Hof afgewezen. Door in verband hiermee pas op 9 april 2025 een klacht in te dienen, heeft klager de in artikel 46g eerste lid onder a Advocatenwet genoemde wettelijke termijn van drie jaar ruimschoots overschreden. Omdat klager moet worden geacht op de hoogte te zijn geweest, dan wel redelijkerwijs kennis te hebben kunnen nemen, van het handelen of nalaten van verweerder waarop de klacht betrekking heeft, komt hem geen beroep toe op het bepaalde in artikel 46g lid 2 van de Advocatenwet. De klacht wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van
1 december 2025
in de zaak 25-720/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam (hierna: de deken) van 21 oktober 2025 met kenmerk 2486345/EvR/KV, digitaal
door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde
bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de door klager
op 13 november 2025 nagezonden stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan als advocaat in een strafzaak in hoger
beroep.
1.2 Op 21 september 2012 is klager door het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het
Hof) vrijgesproken.
1.3 Naar aanleiding van de vrijspraak heeft verweerder namens klager een verzoek
ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingediend, strekkende tot verkrijging
van een schadevergoeding tot een bedrag van (in totaal) EUR 159.360,-.
1.4 Bij beschikking van 12 juli 2013 heeft het Hof het verzoek tot schadevergoeding
afgewezen.
1.5 Op 9 april 2025 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de
deken.
2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
dat hij niet heeft gesignaleerd dat de uitspraak van 12 juli 2013 gebrekkig is gemotiveerd,
geen afschrift van deze uitspraak aan klager heeft toegestuurd en klager niet goed
heeft geadviseerd over de mogelijkheden om in hoger beroep te gaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Op grond van artikel 46g eerste lid onder a Advocatenwet wordt een klacht
niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop
van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis
had kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking
heeft. Op grond van lid 2 blijft ten aanzien van een na afloop van de in het eerste
lid onder a bedoelde termijn ingediende klacht niet-ontvankelijkverklaring op grond
daarvan achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas
na afloop van die drie jaren bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn
voor het indienen van een klacht een jaar na de dag waarop de gevolgen redelijkerwijs
als bekend geworden zijn aan te merken. Het gaat hier om een vervaltermijn die ambtshalve
door de tuchtrechter wordt toegepast.
4.2 De voorzitter stelt vast dat het vermeend klachtwaardig handelen van verweerder
zou hebben plaatsgevonden in 2013. Verweerder stond klager toen als advocaat bij en
hij heeft in die hoedanigheid namens klager een verzoek tot schadevergoeding bij het
Hof ingediend. Dit verzoek is bij beschikking van 12 juli 2013 door het Hof afgewezen.
Door in verband hiermee pas op 9 april 2025 een klacht in te dienen, heeft klager
de hiervoor onder 4.1 genoemde wettelijke termijn van drie jaar ruimschoots overschreden.
4.3 Klager doet echter een beroep op het tweede lid van artikel 46g Advocatenwet
en stelt daartoe dat hij weliswaar bekend was met de beschikking van 12 juli 2023,
maar dat verweerder hem die beschikking niet had toegestuurd en hem onjuist heeft
geïnformeerd over de mogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel. Klager stelt
dat hij, zodra hij kennis nam van het handelen van verweerder, direct contact heeft
opgenomen met meerdere advocaten. Ook heeft hij om aanvullende informatie verzocht
en dossierstukken bij instanties opgevraagd.
4.4 Verweerder betwist dat hij genoemde beschikking niet aan klager heeft toegestuurd
en dat hij klager onjuist zou hebben geïnformeerd. Hij kan dit echter niet meer onderbouwen
met stukken uit het dossier, omdat de bewaartermijn van dossierstukken reeds is verstreken
en hij niet meer over die stukken beschikt.
4.5 De voorzitter is van oordeel dat van verweerder in dit geval niet kan worden
verwacht dat hij zijn betwisting nader onderbouwt. Klager heeft zijn klacht pas na
ongeveer twaalf jaar ingediend en de wettelijke termijn voor het bewaren van dossierstukken
is daarmee inmiddels ruim verstreken. Verweerder hoefde er geen rekening meer mee
te houden dat hij nog stukken uit het dossier nodig zou hebben om zich te verweren
tegen een eventuele klacht en het valt hem dan ook niet te verwijten dat hij over
dergelijke stukken niet meer de beschikking heeft.
4.6 Hiervan uitgaand heeft verweerder de stellingen van klager voldoende betwist
en kan er in dit geval niet van worden uitgegaan dat verweerder is tekortgeschoten
in zijn informatieplicht jegens klager. Dat klager in 2024 brieven aan advocaten heeft
gestuurd en dossierstukken heeft opgevraagd, maakt het voorgaande niet anders. Klager
moet worden geacht op de hoogte te zijn geweest dan wel redelijkerwijs kennis te hebben
kunnen nemen van het handelen of nalaten van verweerder waarop de klacht betrekking
heeft. Dit betekent dat hem geen beroep toekomt op het bepaalde in artikel 46g lid
2 van de Advocatenwet en dat hij zijn klacht te laat heeft ingediend.
4.7 De klacht zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 december 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 1 december 2025.