ECLI:NL:TADRAMS:2025:220 Raad van Discipline Amsterdam 25-721/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:220
Datum uitspraak: 01-12-2025
Datum publicatie: 08-12-2025
Zaaknummer(s): 25-721/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat is in alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond. Dat verweerster (ook) betrokken zou zijn geweest bij de correspondentie over de in te stellen vorderingen, wordt door klaagster niet nader onderbouwd en door verweerster nadrukkelijk betwist. Verweerster heeft daarbij terecht aangevoerd dat de voorzieningenrechter op basis van de ingestelde vorderingen ook “het minderde” (schorsing) in plaats van “het meerdere”(staking) had kunnen bevelen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 1 december 2025
in de zaak 25-721/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 21 oktober 2025 met kenmerk 2448827/ER/BF, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de door klaagster op 12 november 2025 nagezonden stukken, de reactie hierop van verweerster van 12 november 2025, als ook de reactie hierop van klaagster van 12 november 2025.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 In 2005 heeft klaagster een recht van hypotheek op haar woning verstrekt aan hypotheekverstrekker F (hierna: F).
1.2 In 2023 heeft klaagster een tweede recht van hypotheek op haar woning verstrekt aan hypotheekverstrekker T (hierna: T).
1.3 Omdat F en T hebben aangekondigd dat zij voornemens zijn om op 26 september 2024 tot executoriale verkoop van de woning van klaagster over te gaan, heeft verweerster juridische hulp ingeschakeld.
1.4 Klaagster werd tot dat moment juridisch geadviseerd door juridisch adviesbureau P (hierna: adviesbureau P).
1.5 Op 11 september 2024 hebben klaagster en de heer R van adviesbureau P het kantoor van verweerster benaderd voor het starten van een kort geding tegen T en F.
1.6 Bij opdrachtbevestiging van 16 september 2024 is adviesbureau P hierna de cliënt van het kantoor van verweerster geworden.
1.7 Op 16 september 2024 om 11:41 uur heeft mr. B in een e-mailbericht aan klaagster en de heer R geschreven:
“Dank voor de stukken. Zoals met [klaagster] telefonisch besproken, acht ik op basis van wat ik nu heb gezien, de kans op een succesvolle vernietiging van de vaststellingsovereenkomst niet groot. De kans op een succesvolle schorsing van de executie in kort geding acht ik iets groter. (…)
Wij zijn bereid de zaak voor [adviesbureau P] te doen voor € 5.000,00 exclusief btw en exclusief griffierecht. Wij zullen een voorschot vragen van € 3.500,000 exclusief btw voor honorarium en van € 320,00 vrij van btw voor griffierecht. Naar ik begrijp, is in de onderlinge verhouding tussen [adviesbureau P] en [klaagster] afgesproken dat zij de kosten van mijn kantoor bij winst zal dragen. Zij zei mij telefonisch dat zij dat begrijpt.
Ik verneem graag van [de heer R] of wij op deze wijze verder kunnen.”
1.8 In een e-mailbericht van 16 september 2024 om 14:08 uur heeft mr. B aan de heer R, met klaagster in de cc, geschreven, voor zover relevant:
“Hierbij gaan de opdrachtbevestiging en algemene voorwaarden alsook de voorschotnota. Wij zien betaling van de laatste graag tegemoet, waarna wij onze werkzaamheden zullen aanvangen.
Houd er rekening mee dat mijn kantoorgenoot [verweerster] een groot deel van de werkzaamheden zal uitvoeren vanwege mijn verblijf in het buitenland. (…)”
1.9 In een e-mailbericht van 18 september 2024 heeft klaagster aan mr. B geschreven:
“Zou je kunnen aangeven welke documenten je precies van mij wilt ontvangen, of wil je dat ik deze gefaseerd naar je toe mail?
Morgen zal [de heer R] beginnen met het voorbereidende werk, samen met mij. Ik hoop dat, nadat jullie alles hebben beoordeeld, de dagvaarding voor het kort geding snel kan worden ingediend om de executie op te schorten.
Aangezien de notaris een cruciale rol heeft gespeeld in dit proces, is het belangrijk dat zij nu al wordt meegenomen in het geheel. Het is van belang de rechter ervan te overtuigen dat [F], met kennis van de tekortkomingen van de tweede hypotheekhouder en de notaris die de hypotheekakte heeft opgesteld, had moeten ingrijpen. Nu ik dit aan [F] heb uitgelegd, lijkt het redelijk dat de rechter zal oordelen dat [F] in mijn belang had moeten handelen en de executie had moeten opschorten.”
1.10 Op 19 september 2024 om 10:20 uur heeft mr. B in een e-mailbericht aan de heer R, met klaagster en verweerster in de cc, geschreven, voor zover relevant:
“Ondanks je twee toezeggingen van gisteren en mijn ettelijke verzoeken heb je het restantvoorschot van € 2.135,00 nog altijd niet betaald. Het is inmiddels drie dagen geleden dat ik de voorschotnota heb gestuurd.
Wij maken ons grote zorgen over de timing.
(…)
Hierbij gaan het concept van de dagvaarding en de aanvraag kort geding in hun huidige vorm. Wij zien graag uit naar omgaand commentaar daarop. Vanwege de tijdsdruk blijven wij de komende 2 uur daaraan schrijven.
Is het restantvoorschot niet om 12.30 uur is voldaan, zullen wij onze werkzaamheden staken. Wij gaan er dan van uit dat jij en je opdrachtgever [klaagster] geen prijs stellen op het kort geding. Wij zullen dan afrekenen op basis van de aan het dossier bestede uren en het dossier sluiten.”
1.11 In een e-mailbericht van 19 september 2024 om 12:38 uur heeft mr. B aan de heer R, met klaagster en verweerster in de cc, geschreven, voor zover relevant:
“Het voorschot is niet tijdig betaald. Ook heb ik niets van je vernomen. Wij staken onze werkzaamheden voor [adviesbureau P]. Hierbij gaat de dagvaarding zoals die nu is. (…) Wij zullen op korte termijn tot afrekening overgaan. (…)
1.12 Op 20 september 2024 om 8:30 uur heeft klaagster in een e-mailbericht aan mr. B geschreven:
“Kunnen we zo bellen, ik wil heel graag verder, kreeg gisteren rond 17 uur bericht van [de heer R], dat ze jullie gesproken hadden en dat het in orde kwam, maar ik wil hier niet meer op wachten, ik geloof er niets meer van en weet niet wat hij uiteindelijk met jullie besproken heeft.
Laten we snel bellen en bevestigd zien dat jullie de zaak voor mij verder oppakken, dan zal ik ook meteen het resterende bedrag aan je over maken, het is niet anders, maar voor mij nu heel belangrijk dat het doorgezet wordt.”
1.13 Klaagster heeft hierna het resterende bedrag aan het kantoor van verweerster overgemaakt.
1.14 In een opdrachtbevestiging van 20 september 2024 is klaagster hierna de cliënte van het kantoor van verweerster geworden.
1.15 Op vrijdag 20 september 2024 om 9:54 uur heeft mr. B een datum voor kort geding aangevraagd.
1.16 Op 20 september 2024 om 12:25 uur heeft klaagster mr. B in een e-mailbericht nog enkele inhoudelijke opmerkingen gestuurd met betrekking tot de dagvaarding. Klaagster heeft het bericht afgesloten met de vraag:
“Doe je ook primaire en secundaire voorwaarden in opnemen, of hoeft dat nu nog niet?”
1.17 Op 20 september 2024 om 12:55 uur heeft mr. B de dagvaarding aan de deurwaarder toegestuurd.
1.18 Hierna heeft mr. B, in verband met vakantie, de zaak overgedragen aan verweerster.
1.19 Op 20 september 2024 om 14:48 uur heeft mr. B in een e-mailbericht aan klaagster, met verweerster in de cc, geschreven:
“Het voorbereiden van de pleitaantekeningen doen wij zo dat [verweerster] je vanmiddag belt en de gronden voor schorsing van de executie met je doorneemt, zodat een toelichting daarop in de pleitaantekeningen kan worden opgenomen. Je onderstaande punt (dat al in de dagvaarding staat) kun je dan ook meenemen.”
1.20 Op 23 september 2024 heeft de behandeling van het kort geding plaatsgevonden bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank).
1.21 Bij kort geding vonnis van 24 september 2024 zijn de door klaagster gevraagde voorzieningen geweigerd en is klaagster veroordeeld in de proceskosten.
1.22 In een e-mailbericht van 24 september 2024 heeft verweerster aan klaagster geschreven, voor zover relevant:
“(…)
Nu [T] verwacht donderdag een bedrag van € 150.000,00 uit de verkoop te ontvangen, verwacht ik niet dat zij ervoor zal voelen de geplande executieverkoop niet door te laten gaan en in ruil daarvoor nu eerst € 75.000,00 te ontvangen. Mr. (…) gaf gisteren aan wel open te staan voor onderhandse verkoop, maar daar moest [T] dan wel minimaal € 150.000,00 uithalen. Daar voelde je gisteren niet voor. Wellicht zouden we [T] nog kunnen aanbieden dat je de woning onderhands verkoopt en dat het verschil tussen de executie-overwaarde en onderhandseverkoop-overwaarde naar jou gaat. Maar tijd om te schikken is er eigenlijk niet meer.”
1.23 In een e-mailbericht van 25 september 2024 heeft verweerster aan klaagster, met mr. B in de cc, geschreven, voor zover relevant:
“(…) Je hebt mij gevraagd om mr. (…) toestemming te geven om rechtstreeks met jou te communiceren, om middels een schikking te bereiken dat de executieverkoop morgen niet doorgaat. Ik heb je gisteren aangegeven dat er onder meer vanwege de gelegde beslagen geen reële mogelijkheden meer zijn om nog te schikken en je sterk afgeraden rechtstreeks met mr. (…)/[T] te proberen voor morgen tot een schikking te komen, omdat de gevolgen daarvan voor jou groot kunnen zijn. Die gevolgen daarvan zijn lastig te overzien, maar een risico is bijvoorbeeld dat [T] die schikkingsonderhandelingen in een procedure zal inbrengen en uitleggen als erkenning van haar vordering. Als je tegen ons uitdrukkelijk advies in toch zelf nog wilt proberen via mr. (…) een schikking met [T] te treffen, dan kun je rechtstreeks contact met mr. (…) opnemen. (…)”
1.24 Klaagster heeft op 29 september 2024 een interne klacht tegen mr. B en verweerster ingediend.
1.25 In de klachtenregeling van het kantoor van verweerster staat, voor zover relevant:
“(…) Voor iedere ontvangen klacht zal door [het advocatenkantoor van verweerster] een advocaat, niet zijde de advocaat tegen wie de klacht is gericht, als klachtenfunctionaris worden aangewezen. De klacht zal aan deze klachtenfunctionaris worden doorgeleid. (…)”
1.26 Bij brief van 22 oktober 2024 is de interne klacht ongegrond verklaard. In de brief staat, voor zover relevant:
“Je hebt bij e-mail van 29 september 2024 een klacht ingediend over het handelen van [verweerster] en [mr. B]. Wij hebben deze klacht behandeld met toepassing van de klachtenregeling. Op grond daarvan is [verweerster] klachtenfunctionaris ten aanzien van klachtonderdelen die gericht zijn tegen [mr. B]; en omgekeerd. (…)”
1.27 Op 27 januari 2025 heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster klachtwaardig te hebben gehandeld door:
a) een onjuiste vordering in te stellen, namelijk staking van de executie in plaats van, zoals vooraf besproken, opschorting. Als leek ging klaagster er van uit dat de term 'staking' hetzelfde betekende als opschorting;
b) geen, zoals wel vooraf was besproken, subsidiaire vordering zoals opschorting in te stellen;
c) tijdsverlies te veroorzaken door administratieve obstakels, zoals het bij een onbetrouwbare jurist blijven hangen en het op het laatste moment overdragen van de zaak aan een andere advocaat;
d) tijdens de onderhandelingen gebrekkig te communiceren; ondanks het expliciete verzoek van klaagster bij de onderhandelingen met de wederpartij op de gang aanwezig te zijn, werd klaagster buitengesloten. Door het door de wederpartij gedane schikkingsaanbod niet te delen met klaagster, verloor zij een reële kans op een financieel herstel en mogelijk behoud van haar woning;
e) niet serieus en uitsluitend defensief te reageren op een door klaagster ingediende klacht en deze klacht niet laten behandelen door een onafhankelijke klachtenfunctionaris.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
Klachtonderdelen a) en b)
4.2 De voorzitter stelt vast dat de klachtonderdelen a) en b) zien op het instellen van vermeend onjuiste vorderingen. Uit de inhoud van de overgelegde correspondentie blijkt dat de conceptdagvaarding (met daarin opgenomen de vorderingen) door mr. B is opgesteld en dat verweerster de zaak hierna van hem heeft overgenomen. Dat verweerster (ook) betrokken zou zijn geweest bij de correspondentie over de in te stellen vorderingen, wordt door klaagster niet nader onderbouwd en door verweerster nadrukkelijk betwist. Verweerster heeft daarbij terecht aangevoerd dat de voorzieningenrechter op basis van de ingestelde vorderingen ook “het minderde” (schorsing) in plaats van “het meerdere”(staking) had kunnen bevelen.
4.3 Gelet op het voorgaande zijn de klachtonderdelen a) en b) bij gebrek aan feitelijke grondslag kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.4 De voorzitter stelt ten aanzien van klachtonderdeel c) vast dat, zoals door verweerster ook is aangevoerd, verweerster niet betrokken is geweest bij het aannemen van de zaak. Evenmin heeft verweerster een rol gespeeld in de kwestie van het door de heer R niet betalen van een restantvoorschot aan het kantoor van verweerster. Uit de correspondentie blijkt dat mr. B, nadat het eerste deel van het voorschot was ontvangen, meteen is gestart met het opstellen van de conceptdagvaarding. Dat het vervolgens tot 20 september 2024 heeft geduurd voordat het restantvoorschot aan het kantoor van verweerster werd betaald en de werkzaamheden konden worden voortgezet, kan verweerster en haar kantoor niet worden verweten. Nog los van het feit dat verweerster hierbij geen betrokkenheid had, is over het betalen van deze voorschotten duidelijk (door mr. B) met adviesbureau P gecommuniceerd. Ook had mr. B klaagster al op 16 september 2024 erop gewezen dat een kantoorgenoot (verweerster) een groot deel van de werkzaamheden zou uitvoeren vanwege zijn verblijf in het buitenland. Van het op het laatste moment overdragen van de zaak aan een andere advocaat is dan ook geen sprake geweest. Verweerster treft geen tuchtrechtelijk verwijt en klachtonderdeel c) is daarom eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.5 De stelling van klaagster dat zij verweerster expliciet zou hebben gevraagd om bij de schikkingsonderhandelingen op de gang aanwezig te zijn, wordt door haar niet nader onderbouwd en door verweerster betwist. Daarbij heeft verweerster terecht aangevoerd dat ook in het geval klaagster verweerster wel expliciet had gevraagd om bij de onderhandelingen aanwezig te zijn, verweerster dat zou hebben afgeraden gelet op het vertrouwelijke karakter van dergelijke onderhandelingen. Voor wat betreft de inhoud van het schikkingsaanbod van de wederpartij, heeft verweerster in haar e-mailbericht van 24 september 2024 aan klaagster geschreven dat T open stond voor een schikking als zij daar méér uit zou halen dan de € 150.000,00 die zij naar verwachting uit de executieveiling zou ontvangen. Dat T bereid was om voor een dergelijk bedrag te schikken, blijkt hieruit niet. Verweerster heeft aangevoerd dat zij dit voorstel ook op de gang met klaagster heeft gedeeld, maar dat klaagster dit afwees. Dit blijkt ook uit de inhoud van het mailbericht van verweerster van 24 september 2024 waarin zij schrijft dat “klaagster daar niet voor voelde.” Voor zover klaagster de stelling dat de waarde van de woning hoger moest worden ingeschat heeft willen onderbouwen met een advertentie (van onbekende datum) van Funda van een woning in de buurt, volgt de voorzitter verweerster in haar verweer dat het (enkele) feit dat een omliggende woning op enig moment voor een bepaald bedrag is verkocht, hiervoor onvoldoende is.
4.6 Gelet op het voorgaande is het de voorzitter niet gebleken dat verweerster niet zou hebben gehandeld zoals van haar als een redelijk handelend advocaat mocht worden verwacht.
4.7 Klachtonderdeel d) is gelet op het voorgaande eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel e) stelt de voorzitter vast dat de interne klacht van klaagster op 29 september 2024 is ingediend en op 22 oktober 2024 is afgehandeld. De klacht is hiermee binnen een redelijke termijn volgens de toepasselijke kantoorklachtenregeling behandeld en aan klaagster is in de brief van 22 oktober 2024 ook toegelicht op welke wijze en door wie de klacht is beoordeeld en waarom verweerster en haar kantoorgenoot van mening zijn dat de klachten van klaagster niet gegrond zijn. Dat klaagster het niet eens is met de reactie op haar klacht, maakt niet dat er niet serieus en uitsluitend defensief op de klacht is gereageerd.
4.9 Klachtonderdeel e) is gelet op het voorgaande ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klachtonderdelen a), b), c), d) en e) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 december 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 1 december 2025.