ECLI:NL:TADRAMS:2025:219 Raad van Discipline Amsterdam 25-726/A/A
| ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:219 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 24-11-2025 |
| Datum publicatie: | 05-12-2025 |
| Zaaknummer(s): | 25-726/A/A |
| Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
| Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
| Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over verweerder als waarnemend deken. Niet gebleken is dat verweerder zich vanwege zijn deelname aan een bespreking met de rechtbank en Jeugdbescherming heeft gedragen op een wijze waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 november 2025
in de zaak 25-726/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) met kenmerk 2507039/EvRT/BF, door de raad ontvangen op 22 oktober 2025, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn ex-partner zijn verwikkeld in een familierechtelijk geschil
over hun minderjarige dochter. Er hebben meerdere procedures tussen klager en zijn
ex-partner bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) plaatsgevonden.
De ex-partner van klager werd in deze procedures eerst bijgestaan door een kantoorgenoot
van verweerder. Gedurende die bijstand heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van
18 januari 2024 de ex-partner van klager veroordeeld tot nakoming van een eerder vastgestelde
omgangsregeling.
1.2 Nadien is de behandeling van de zaak overgedragen aan verweerder en op 5
juni 2024 heeft verweerder zich bij de rechtbank als advocaat namens de ex-partner
gesteld. Op 24 september 2024 heeft een zitting voor de meervoudige familiekamer plaatsgevonden.
Bij beschikking van 8 oktober 2024 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen
beëindigd, de ex-partner belast met het ouderlijk gezag, de omgangsregeling tussen
klager en zijn dochter beëindigd en het verzoek om een ondertoezichtstelling van de
dochter afgewezen. Met deze eindbeschikking is de zaak tot een einde gekomen.
1.3 In juli 2025 heeft klager kennis genomen van een artikel in het Dagblad van
Het Noorden en van een artikel op de website mr-online.nl. In laatstgenoemd artikel
is opgenomen dat Jeugdbescherming Noord kinderrechters van de rechtbank in diverse
vonnissen ‘veel te kritisch’ vindt en er om die reden een formele klacht zou zijn
ingediend tegen de rechtbank. Uit het artikel bleek dat er op 2 juni 2025 een bespreking
had plaatsgevonden tussen - onder meer - (het rechterlijk lid van het gerechtsbestuur
van de) rechtbank, Jeugdbescherming Noord en verweerder in zijn rol van waarnemend
deken.
1.4 Op 18 juli 2025 heeft klager bij de deken Noord-Nederland een klacht ingediend
over verweerder. De deken Noord-Nederland heeft het Hof van Discipline verzocht de
klacht naar een andere deken te verwijzen omdat verweerder lid is van de Orde van
Advocaten (waarnemend deken) in het arrondissement Noord-Nederland. Bij beslissing
van 31 juli 2025 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de deken aangewezen
voor onderzoek en afhandeling van de klacht van klager over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder dat hij een te innige band met het gerechtsbestuur van de rechtbank heeft
en/of met de behandelend kinderrechter.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
4.1 Alleen de persoon of de rechtspersoon die door het handelen of nalaten van
een advocaat direct in zijn belang wordt of kan worden getroffen, heeft het recht
om hierover een klacht in te dienen. Dit staat in de Advocatenwet. Als het in het
algemeen belang is dat er een tuchtprocedure komt, dan heeft de deken het recht om
te klagen.
4.2 Anders dan verweerder heeft betoogd, is de voorzitter van oordeel dat klager
wel degelijk een rechtstreeks belang heeft bij zijn klacht. Verweerder is immers als
waarnemend deken aanwezig geweest bij een bespreking op de rechtbank over een aangelegenheid
die in zekere zin ook verband hield met de procedure van klager, waarin verweerder
als advocaat voor klagers ex-partner optrad. Ook ziet de voorzitter, anders dan verweerder,
geen aanleiding om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht vanwege overschrijding
van redelijke fatsoensnormen. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn klacht.
Inhoudelijk
4.3 De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid
van waarnemend deken. Het tuchtrecht is bedoeld om te waarborgen dat advocaten hun
beroep behoorlijk uitoefenen. Het tuchtrecht kan ook gelden als een advocaat niet
optreedt als advocaat. Dat is het geval als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen
het beroep van advocaat en zijn doen en laten in de andere hoedanigheid. Dan is het
advocatentuchtrecht volledig van toepassing. Als deze aanknopingspunten er niet zijn,
dan beperkt de tuchtrechter de beoordeling tot de vraag of de advocaat het vertrouwen
in de advocatuur heeft geschaad.
4.4 Als waarnemend deken oefent verweerder - in beginsel - niet zijn beroep van
advocaat uit, maar houdt hij toezicht op de naleving van (onder meer) de Advocatenwet.
Mede gelet hierop zijn er naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende aanknopingspunten
met het beroep van advocaat en zal getoetst worden of verweerder in zijn functie van
deken zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is
geschaad.
4.5 Klager heeft het volgende aan zijn klacht ten grondslag gelegd. Verweerder
is naast waarnemend deken familierechtadvocaat en mede-partner van een kantoor te
Groningen dat is gespecialiseerd in het familierecht. Klager vindt het onbestaanbaar
en onbegrijpelijk dat begin juni 2025 een bespreking heeft plaatsgevonden tussen verweerder
en het gerechtsbestuur van de rechtbank. Eén van de bestuursleden van de rechtbank
stond voor kort als teamleider familierecht en kinderrechter in de rechtszaal met
klager en met verweerder als advocaat van de ex-partner van klager. Het is volgens
klager overduidelijk dat verweerder een te innige band heeft met het gerechtsbestuur
of met de kinderrechter in kwestie. Klager is ervan overtuigd dat het kantoor van
verweerder met de rechtbank een zodanig innige band heeft als preffered supplier,
dat na het vonnis van 18 januari 2024, waarbij de rechtbank had bepaald dat de omgang
tussen klager en zijn dochter hervat moest worden, er gebeld is met de rechtbank om
zo spoedig mogelijk een nieuwe datum te krijgen voor een zitting.
4.6 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder zich vanwege zijn deelname
als waarnemend deken aan de bespreking van 2 juni 2025 heeft gedragen op een wijze
waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Verweerder heeft onderbouwd
toegelicht dat de bespreking een overleg betrof tussen (een lid van het gerechtsbestuur
van) de rechtbank en Jeugdbescherming Noord en dat de rechtbank had verzocht om een
lid van de raad van orde bij het gesprek aanwezig te laten zijn gelet op het belang
van transparantie. Vanwege de portefeuille van verweerder, civiel jeugdrecht, lag
het voor de hand dat hij namens de raad van orde bij dat gesprek aanwezig zou zijn.
Verweerders rol was te controleren dat door deelnemers aan het gesprek niet over individuele
zaken en/of personen zou worden gesproken. Verweerder was niet als advocaat van een
individuele rechtszoekende of als (vermeend) eigenaar van zijn kantoor bij het gesprek
aanwezig. Het is de voorzitter in verband daarmee, en anders dan klager stelt, niet
gebleken dat door verweerder zaken onder het tapijt zijn geveegd. Zoals blijkt uit
de berichtgeving in de media, is verweerder naar de buitenwereld steeds transparant
geweest over zijn aanwezigheid bij het overleg.
4.7 Daarnaast acht de voorzitter relevant dat de bespreking heeft plaatsgevonden
ruim nadat de procedure, waarin verweerder namens de ex-partner van klager optrad,
was beëindigd door middel van de eindbeschikking van 8 oktober 2024. Voor de stelling
van klager dat het kantoor van verweerder preferred supplier van de rechtbank is,
biedt het dossier geen feitelijke grondslag. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt
dat verweerder of zijn kantoorgenoten van de rechtbank een voorkeursbehandeling krijgen.
Voor zover klager heeft gesteld dat na het vonnis van de rechtbank van 18 januari
2024 zeer snel daarna een nieuwe zittingsdatum zou zijn bepaald, geldt dat verweerder
toen nog niet voor de ex-partner van klager optrad en dat deze opmerking reeds hierom
relevantie ontbeert. Verweerder heeft tot slot verre van zich geworpen dat hij zich
schuldig zou hebben gemaakt aan machtsmisbruik, ouderonthechting, oudervervreemding
en ouderverstoting of het faciliteren daarvan. Ook de voorzitter is hiervan niet gebleken.
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond
verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 24 november 2025