ECLI:NL:TADRAMS:2025:217 Raad van Discipline Amsterdam 25-741/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:217
Datum uitspraak: 24-11-2025
Datum publicatie: 05-12-2025
Zaaknummer(s): 25-741/A/A
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; klacht over de deken gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang en gedeeltelijk kennelijk ongegrond. Geen sprake van grievende uitlatingen of het verkondigen van bewust onjuiste informatie.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 november 2025
in de zaak 25-741/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van met kenmerk 2460341/ER/FS, door de raad ontvangen op 24 oktober 2025, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 In 2024 heeft klager bij verweerder in zijn hoedanigheid van deken diverse klachten ingediend over (voormalig) advocaten in het arrondissement Rotterdam, die allen gelieerd zijn (geweest) aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (de EUR). De advocaten worden in de klachtprocedure bijgestaan door mr. B.
1.2 Tegen de achtergrond van klagers klachten speelt - samengevat - de weigering van de EUR om klager voor verdere studie(s) in te schrijven, een aan klager opgelegd terreinverbod, aan klager opgelegde communicatievoorwaarden en door klager gestelde discriminatie.
1.3 Op 2 oktober 2024 heeft verweerder zijn visie op de klachten gegeven. Hierin schrijft verweerder onder meer het volgende:
“Ambtshalve is mij bekend dat er buiten mijn arrondissement vijf verdere klachten tegen advocaten zijn ingediend, waaronder een klacht tegen mr. B(…).
(…)
Om met de deur in huis te vallen; ik vind dat u in uw teleurstelling(en) in relatie tot de EUR (te) wild om zich heen slaat. Dat doet u met een stortvloed aan in belangrijke mate overbodige, veelal niet relevante en bovendien bijzonder omvangrijke stukken. Dat is niet behulpzaam, zelfs contraproductief. Door de bomen is het bos nauwelijks tot niet te zien.
(…).
U maakt naar mijn mening misbruik van uw klachtrecht. U vraagt onnodig veel aandacht en tijd van zowel de deken(s), als de rechtsprekende instanties, voor welke instanties tijd toch al schaars is.
(…)
Het verdere scala aan (deel-) klachten (schending vermeende beroepsplichten, onrechtmatige gegevensverwerking etc.) valt per saldo mijns inziens allemaal onder de noemer van gezochte argumenten te plaatsen en het willen beschadigen van mensen die u als persoonlijke opponenten ziet, terwijl uw geschil met de EUR is.
U speelt tot slot de discriminatiekaart. Dat is altijd een gevoelig onderwerp, maar ook voor de stelling dat daarvan sprake zou zijn geweest, geeft het dossier geen aanknopingspunten. Dat zou mij bij een open instelling als een universiteit ook verbazen. Ik houd het er dan ook op dat uw teleurstelling u hier misleidt.”
1.4 Op 12 november 2024 zijn de klachtdossiers aan de raad van discipline Den Haag doorgestuurd.
1.5 Op 12 januari 2025 heeft klager een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 13 februari 2025 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline deze klacht voor onderzoek en afhandeling verwezen naar de deken.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft in zijn dekenvisie van 2 oktober 2024 zijn geheimhoudingsplicht geschonden (schending gedragsregel 1);
b) verweerder heeft in zijn dekenvisie van 2 oktober 2024 onnodig grievende uitlatingen over klager gedaan (schending gedragsregel 7);
c) verweerder vermeldt in zijn dekenvisie van 2 oktober 2024 bewust onjuiste informatie (schending gedragsregel 8).


3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Het tuchtrecht is bedoeld om te waarborgen dat advocaten hun beroep behoorlijk uitoefenen. Het tuchtrecht kan ook gelden als een advocaat niet optreedt als advocaat. Dat is het geval als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen het beroep van advocaat en zijn doen en laten in de andere hoedanigheid. Dan is het advocatentuchtrecht volledig van toepassing. Als deze aanknopingspunten er niet zijn, dan beperkt de tuchtrechter de beoordeling tot de vraag of de advocaat het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
4.2 Als deken oefent verweerder - in beginsel - niet zijn beroep van advocaat uit, maar houdt hij toezicht op de naleving van (onder meer) de Advocatenwet. Mede gelet hierop zijn er naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende aanknopingspunten met het beroep van advocaat en zal getoetst worden of verweerder in zijn functie van deken zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
Klachtonderdeel a) - schending geheimhoudingsplicht
4.3 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door andere advocaten op de hoogte te stellen van de door klager ingediende klachten. Verweerder heeft in zijn dekenvisie van 2 oktober 2024 namelijk verwezen naar de tuchtklachten die klager over andere advocaten heeft ingediend. De klachten zijn op die manier als het ware gezamenlijk behandeld, terwijl elke klacht volgens hoofdstuk 9 van de Awb afzonderlijk dient te worden behandeld. Het feit dat alle advocaten worden vertegenwoordigd door mr. B doet daar niet aan af.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager geen rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel. In de Advocatenwet is immers bepaald dat alleen de persoon of de rechtspersoon die door het handelen of nalaten van een advocaat direct in zijn belang wordt of kan worden getroffen, het recht heeft om hierover een klacht in te dienen. Klagers verwijt gaat uitsluitend de advocaten aan die verweerder in zijn dekenvisie noemt. Als deze advocaten van mening zijn dat verweerder jegens hen zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden (of als deze advocaten er moeite mee hebben dat de klachten als het ware gezamenlijk zijn behandeld), dan zullen zij hierover zelf een klacht moeten indienen. Klager staat hier buiten. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel b) - onnodig grievende uitlatingen
4.5 Klager stelt dat verweerder zich in zijn dekenvisie onnodig grievend over hem heeft uitgelaten; zo heeft verweerder hierin geschreven dat klager wild om zich heen slaat, dat hij onnodig veel aandacht en tijd vraagt, dat hij de discriminatiekaart speelt en mensen wil beschadigen.
4.6 Hoewel voorstelbaar is dat klager zich gegriefd voelt door de uitlatingen van verweerder over hem in zijn dekenvisie, zijn de uitlatingen naar het oordeel van de voorzitter niet onnodig grievend. Van onnodige grievende uitlatingen is sprake wanneer uitlatingen apert onjuist, zeer kwetsend of neerbuigend zijn of wanneer deze in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Daarvan is niet gebleken. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat de door hem gemaakte opmerkingen een duidelijke aanleiding hadden. Klachtonderdeel b) is daarmee kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c) - bewust onjuiste informatie verkondigd
4.7 Volgens klager heeft verweerder in de dekenvisie van 2 oktober 2024 bewust onjuiste informatie verkondigd, namelijk dat hem bekend is dat er buiten zijn arrondissement vijf klachten over advocaten zijn ingediend, waaronder een klacht over mr. B. Dit terwijl er meerdere klachten (en dus niet één) over mr. B zijn ingediend.
4.8 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder hiermee bewust onjuiste informatie heeft verstrekt. Verweerder heeft toegelicht dat het hem niet bekend was dat er nog meer klachten ingediend zijn over mr. B. Klachtonderdeel c) is dan ook kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.9 De voorzitter concludeert op grond van het voorgaande dat niet gebleken is dat verweerder zich bij de vervulling van zijn functie als deken zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Er is dan ook geen sprake van enig handelen of nalaten van verweerder dat in strijd is met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Al hetgeen klager verder heeft gesteld, leidt de voorzitter niet tot een ander oordeel.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
- klachtonderdelen b) en c) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 24 november 2025