ECLI:NL:TADRAMS:2025:216 Raad van Discipline Amsterdam 25-687/A/A
| ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:216 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 24-11-2025 |
| Datum publicatie: | 05-12-2025 |
| Zaaknummer(s): | 25-687/A/A |
| Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt |
| Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
| Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht is in alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond. Vaststaat dat er nooit een opdrachtrelatie tussen klager en verweerster tot stand is gekomen, als ook dat zij nooit contact met elkaar hebben gehad, laat staan dat er door of namens verweerster op enig moment toezeggingen richting klager zijn gedaan. Het is de voorzitter evenmin gebleken dat verweerster de brief met de stukken van klager heeft ontvangen. Klager had er daarnaast rekening mee kunnen (en wellicht moeten) houden dat verweerster de poststukken niet zou ontvangen, gezien ook het bericht van de receptie dat verweerster niet aanwezig was. Ook is hem geen toezegging gedaan dat zijn zaak in behandeling zou worden genomen. Daarnaast had klager zelf eerder actie kunnen ondernemen en niet pas twee dagen voor het aflopen van de termijn. Het is spijtig dat klager geen advocaat heeft kunnen vinden voor zijn zaak in hoger beroep, maar dit kan verweerster niet worden verweten. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Amsterdam van 24 november 2025
in de zaak 25-687/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam (hierna: de deken) van 8 oktober 2025 met kenmerk 2460687/ER/BF, digitaal
door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde
bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de op 20 oktober
2025 door de gemachtigde van klager (hierna: de gemachtigde) nagezonden stukken.
Op 4 november 2025 heeft de voorzitter aan de deken verzocht om een samenvatting van beeld- en audiofragmenten die zich in het klachtdossier bevinden, of klager hiertoe een opdracht te geven, omdat de raad deze fragmenten niet kan afluisteren. De deken heeft de gemachtigde dezelfde dag in een e-mailbericht gevraagd om een reactie en een uitwerking van de fragmenten, voor zover de gemachtigde dit noodzakelijk acht. Hierop heeft de gemachtigde per e-mailbericht van 10 november 2025 gereageerd en een uitwerking/transscript verstrekt van de audiofragmenten. Verweerster heeft in een e-mailbericht van 11 november 2025 (desgevraagd) de voorzitter bericht dat zij geen aanleiding zag voor een nadere reactie.
Op 13 november 2025 heeft de deken de gemachtigde in een e-mailbericht gevraagd om een reactie en een uitwerking van de overige audiofragmenten, voor zover dit door de gemachtigde noodzakelijk werd geacht. Hierop hebben de gemachtigde en de deken op 18 november 2025 verder met elkaar gecorrespondeerd, in welke correspondentie de raad van discipline in de cc is meegenomen. De voorzitter heeft van deze correspondentie kennis genomen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Op 12 december 2023 heeft klager, ter attentie van verweerster, een envelop
met stukken en een aanvraag voor juridische bijstand in hoger beroep afgegeven aan
haar kantoor.
1.2 Op 10 januari 2024 09:15 uur heeft klager een e-mailbericht aan verweerster
gestuurd met daarin, voor zover relevant:
“(…) Op 12-12-2023 heb ik mijn aanvraag aan u mbt mijn hoger beroep op uw kantoor
persoonlijk afgegeven. Ik heb gister telefonisch contact gezocht met uw secretariaat
om duidelijkheid te krijgen. Uw medewerkster kon me niet uitsluitsel geven ivm onderhoudwerkzaamheden
aan het systeem en heeft me toegezegd hierover later op de dag telefonisch of per
mail over terug te koppelen (dat heeft niet plaats gevonden). Gezien de termijn, van
het kunnen aantekenen van het hogerberoep, wat vrijdag as. verloopt benader ik u nu
per mail. Mijn hoop is dat u tijd hebt en drive voelt mijn zaak te behartigen, mocht
dit jammerlijk niet het geval zijn (?) zou u mogelijk kunnen aangeven hoe ik verlenging
van het termijn zou kan regelen? Ik hoor graag van u.”
1.3 Op 10 januari 2024 om 14:14 uur heeft klager een e-mailbericht naar het kantoor
van verweerster gestuurd met als onderwerp:
“Spoed, zoals telefonisch besproken met uw kantoor”.
In het bericht heeft klager geschreven, voor zover relevant:
“Op 12-12-2023 heb ik persoonlijk op uw kantoor deze brief (met bijgevoegd dossier)
mbt aanvraag behartiging, vertegenwoordiging in mijn zaak afgegeven en daarvoor getekend
op het postvak bloknoot. Er vanuit moeten gaande dat [verweerster] mijn belangen niet
kan behartigen, mijn vraag of een collega advocaat van uw kantoor mij/ons wel zou
wensen te vertegenwoordigen in deze casus. Spoed mbt aanvraag hoger beroep is wel
geboden, termijn aanvraag verstrijkt vrijdag as. 12-1-2024.”
1.4 Op 10 januari 2024 om 16:09 uur heeft het secretariaat van het kantoor van
verweerster een e-mailbericht aan klager geschreven, met daarin, voor zover relevant:
“Hartelijk dank voor uw verzoek. Wij hebben uw stukken in goede orde ontvangen.
Namens onze advocaten berichten wij u als volgt. Helaas, wegens gebrek aan tijd en
ruimte, zijn onze advocaten niet in de gelegen-heid om u juridisch bij te staan. We
zijn derhalve genoodzaakt u mede te delen dat ons kantoor uw zaak niet in behandeling
kan nemen. Tot mijn spijt kunnen wij u niet beter berichten. Desalniettemin wensen
wij u veel succes met de voortzetting van uw zaak. Wellicht vindt u een geschikte
advocaat bij het Juridisch Loket bij u in de buurt, of via de website van de Nederlandse
Orde van Advocaten: https://zoekeenadvocaat.advocatenorde.nl/ Tevens willen wij u
erop attenderen dat het niet mogelijk is om het hoger beroepstermijn te verlengen.
De stukken die u heeft gestuurd willen wij, gezien de korte tijd voor het instellen
van het hoger beroep, dan ook tijdig aan u retourneren. Omdat dit per post niet kan
worden gegarandeerd, zullen wij de stukken op ons kantoor bewaren zodat u het kan
komen ophalen. Mocht u niet in de gelegenheid zijn om de stukken op te halen, zullen
wij de stukken maandag per post verzenden naar het door u genoemde adres in uw begeleidende
brief van 12 december 2023.”
1.5 Klager heeft op 11 januari 2024 het juridisch loket en verschillende advocaten
benaderd. Het is klager niet gelukt een advocaat te vinden die hem in de hoger beroep
procedure kon bijstaan.
1.6 Op 13 januari 2024 om 00.00 uur is de beroepstermijn in de zaak van klager
verstreken.
1.7 Op 13 februari 2025 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij
de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster klachtwaardig te hebben gehandeld door:
a) pas één maand na de aanvraag op 12 december 2023 en twee dagen voor sluiting
van de hoger beroep termijn, ondanks herhaaldelijk verzoek en aandringen van klager,
uitsluitsel te hebben gegeven aan klager, namelijk dat de zaak niet in behandeling
kon worden genomen. Dit onder de mededelingen dat het niet mogelijk was de hoger beroepstermijn
te verlengen, waarbij klager veel succes werd gewenst bij de verdere behandeling van
de zaak en hem werd medegedeeld dat hij via het Juridisch Loket of de Nederlandse
Orde van Advocaten wellicht een advocaat kon vinden;
b) ondanks schriftelijke toezeggingen van het kantoor van verweerster bij e-mail
van 10 januari 2024 om 16:09 uur, de ingenomen stukken van klager niet te retourneren
en het dossier digitaal onvindbaar te maken, dit terwijl voor ontvangst van de envelop
op naam van verweerster, met daarin de aanvraag en stukken, is getekend;
c) tot op heden geen reactie en/of bericht te hebben gegeven aan klager op de
aan verweerster persoonlijk gerichte e-mailberichten;
d) telefonisch en schriftelijk in e-mails gedane toezeggingen niet na te komen,
ondanks dat verweerster hiervan op de hoogte was en er een mogelijkheid was tot het
maken van andere keuzes;
e) klager de hoop benemen in zijn rechtsgang hoger beroep en hem met betrekking
tot een zaak waar hij al jarenlang mee bezig is de mogelijkheid ontnemen om in hoger
beroep zijn verhaal te vertellen voor het leed dat hem is aangedaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter
het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet
omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij
van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt
door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
4.2 De voorzitter ziet aanleiding voor een gezamenlijke beoordeling van de klacht-onderdelen.
De voorzitter overweegt dat de verwijten in de klachtonderdelen a), c) en d) er in
de kern op neerkomen dat verweerster niet of onvoldoende adequaat heeft gereageerd
op verzoeken en berichten van klager. In klachtonderdeel b) wordt verweerster verweten
dat zij de dossierstukken niet heeft geretourneerd en onvindbaar heeft gemaakt. In
klachtonderdeel e) verwijt klager verweerster dat zij de hoop bij klager heeft ontnomen
om nog hoger beroep in te kunnen stellen.
4.3 De voorzitter stelt op grond van de inhoud van het klachtdossier vast dat
klager zich eerst op 12 december 2024 in persoon op het kantoor van verweerster heeft
gemeld. Klager heeft op dat moment een brief met stukken voor verweerster achtergelaten.
Hierna heeft klager op 9 januari 2025 telefonisch navraag gedaan bij het secretariaat.
Vervolgens heeft hij op 10 januari 2025 een e-mailbericht aan verweerster gestuurd
en daarna eveneens op 10 januari 2025 een e-mailbericht aan het secretariaat verzonden.
Op dit laatste bericht is dezelfde dag door het secretariaat van het kantoor van verweerster
gereageerd met de mededeling dat verweerster klager niet kon bijstaan. Klager is daarbij
verwezen naar het Juridisch Loket.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter kan verweerster gelet op de voorgaande
gang van zaken geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De voorzitter weegt hierin
het volgende mee. Vaststaat dat er nooit een opdrachtrelatie tussen klager en verweerster
tot stand is gekomen, als ook dat zij nooit contact met elkaar hebben gehad, laat
staan dat er door of namens verweerster op enig moment toezeggingen richting klager
zijn gedaan. Het is de voorzitter evenmin gebleken dat verweerster de brief met de
stukken van klager heeft ontvangen. Dat verweerster niet of niet goed zou hebben gereageerd
op de berichten van klager of haar (vermeende) toezeggingen niet zou zijn nagekomen,
kan haar gelet daarop niet worden verweten. Voor zover verweerster wordt verweten
dat zij niet heeft gereageerd op het door klager aan haar op 10 januari 2025 gerichte
e-mailbericht, stelt de voorzitter vast dat er in ieder geval dezelfde dag door het
secretariaat van het kantoor een reactie aan klager is gestuurd waarin hem uitsluitsel
is gegeven. Op die manier heeft klager dan ook een antwoord gekregen op zijn vraag.
De klachtonderdelen a), c) en d) zijn gelet op het voorgaande kennelijk ongegrond.
4.5 Zoals verweerster gemotiveerd heeft aangevoerd, had klager er daarnaast rekening
mee kunnen (en wellicht moeten) houden dat verweerster de poststukken niet zou ontvangen,
gezien ook het bericht van de receptie dat verweerster niet aanwezig was. Ook is hem
geen toezegging gedaan dat zijn zaak in behandeling zou worden genomen. Daarnaast
had klager zelf eerder actie kunnen ondernemen en niet pas twee dagen voor het aflopen
van de termijn. Het is spijtig dat klager geen advocaat heeft kunnen vinden voor zijn
zaak in hoger beroep, maar dit kan verweerster niet worden verweten. Klachtonder-deel
e) is gelet op het voorgaande eveneens kennelijk ongegrond.
4.6 Voor wat betreft het verwijt dat verweerster dossierstukken niet heeft geretourneerd
en dat zij deze stukken onvindbaar zou hebben gemaakt, overweegt de voorzitter dat
klager door het secretariaat van het kantoor van verweerster op 10 januari 2025 is
geïnformeerd dat hij de dossierstukken op het kantoor kon ophalen, bij gebreke waarvan
deze stukken door het secretariaat aan het door klager, in zijn brief van 12 december
2024, opgegeven adres zouden worden verstuurd. Dat dit anders is gegaan, heeft klager
niet onderbouwd en dit is de voorzitter ook overigens niet gebleken. Klachtonderdeel
e) is daarom ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht in alle klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 24 november 2025