ECLI:NL:TADRAMS:2025:213 Raad van Discipline Amsterdam 25-725/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:213
Datum uitspraak: 24-11-2025
Datum publicatie: 05-12-2025
Zaaknummer(s): 25-725/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familierechtzaak. Niet is komen vast te staan dat verweerder escalerend te werk is gegaan.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 november 2025
in de zaak 25-725/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van met kenmerk 2487931/EvRT/BF/mj, door de raad ontvangen op 22 oktober 2025, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn ex-partner zijn verwikkeld in een familierechtelijk geschil over hun minderjarige dochter. De ex-partner werd in dit geschil in eerste instantie bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder en daarna door verweerder.
1.2 Na verbreking van de relatie hadden klager en zijn ex-partner geregeld dat zij samen het gezag over hun dochter hebben. Bij beschikking van 14 juli 2023 heeft de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) tevens een verdeling gegeven van de zorg- en opvoedtaken. Klager mocht zijn dochter twee keer per week naar school brengen en ophalen. Zij verbleef daarnaast eenmaal per veertien dagen op zaterdag en zondag over dag bij hem en tijdens de vakanties gedurende de helft van de tijd doordeweeks overdag.
1.3 Op 13 november 2023 heeft de kantoorgenoot van verweerder namens de ex-partner bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend. Daarin werd verzocht om de eerder door de rechtbank gegeven beschikking te wijzigen en kort gezegd te bepalen dat de ex-partner voortaan alleen het gezag over de dochter zou hebben en om die beschikking verder te schorsen, een raadsonderzoek te gelasten en op basis van dat advies een nieuwe zorg- en contactregeling vast te stellen.
1.4 Bij brief van 9 februari 2024 heeft de ex-partner haar inleidende verzoek gewijzigd door eerst een raadsonderzoek te laten plaatsvinden en vervolgens te bepalen dat aan klager het recht op omgang met zijn dochter zou worden ontzegd.
1.5 De voorzieningenrechter heeft de ex-partner bij vonnis van 18 januari 2024 veroordeeld tot nakoming van de bij beschikking van 14 juli 2023 vastgestelde omgangsregeling.
1.6 Bij beschikking van 15 februari 2024 heeft de rechtbank de bij beschikking van 14 juli 2023 vastgestelde regeling geschorst en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek te doen naar belemmeringen en kansen voor het contactherstel tussen klager en zijn dochter en een advies te geven of de vastgestelde regeling kon worden hervat of in het belang van de dochter moest worden aangepast.
1.7 Op 5 juni 2024 heeft verweerder zich bij de rechtbank als advocaat namens de ex-partner gesteld. Op 24 september 2024 heeft een zitting voor de meervoudige familiekamer plaatsgevonden. Verweerder heeft een pleitnota voorgedragen en ingebracht, hierin staat onder meer het volgende:
“1. Mijn cliënte verontschuldigt zich voor haar afwezigheid vandaag. Ik begrijp van haar dat zij enorm opziet tegen deze zitting en spanningen bij haar hebben er toe geleid dat zij vandaag niet ter zitting zal verschijnen. Zij en [de dochter] maken het naar omstandigheden goed, maar dat neemt niet weg dat deze procedure en al hetgeen wat daarmee ook maar enigszins samenhangt, buitengewoon vervelend voor cliënte is. Lichtpuntje voor cliënte is dat zij zich door middel van de raadsrapport gehoord voelt een dat heeft u min of meer kunnen lezen in de reactie van cliënte zoals opgenomen in het slot van het raadsrapport.”
1.8 Bij beschikking van 8 oktober 2024 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen beëindigd, de ex-partner belast met het ouderlijk gezag, de zorg- en contactregeling gewijzigd in die zin dat er geen omgangsregeling tussen klager en zijn dochter wordt vastgesteld en het verzoek om een ondertoezichtstelling van de dochter afgewezen. De rechtbank overweegt in haar beschikking onder meer het volgende:
“De rechtbank ziet in het raadsrapport een handreiking naar [klager] om tot contactherstel te komen met [de dochter]. Een voorwaarde daarvoor is dat [klager] meewerkt aan de professionele hulpverlening die voor alle gezinsleden, maar in het bijzonder voor hem noodzakelijk is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank hierover met [klager] gesproken en [klager] kon desgevraagd geen stappen benomen die hij zelf zou kunnen zetten ter verbetering van de huidige situatie. In plaats daarvan wijst hij naar [de ex-partner] en instanties als oorzaak van de huidige situatie waarin hijzelf, [de ex-partner] en [de dochter] zich bevinden. [Klager] heeft zelfs, nadat hem daar tijdens de mondelinge behandeling expliciet naar is gevraagd, verklaard niet bereid te zijn om mee te werken met hulpverlening voor zichzelf, zoals het ondergaan van een psychologisch onderzoek, omdat er met hem niets mis is en hij zich niet aangepakt wil voelen als laaghangend fruit. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling kunnen aanschouwen wat er in het raadsrapport ook is beschreven, namelijk dat [klager] de oorzaak van de problemen die er zijn alleen buiten zichzelf zoekt, hij niet in staat is tot zelfreflectie en evenmin het inzicht en de bereidheid toont om te werken aan zijn eigen problematiek.
(...)
De rechtbank overweegt verder dat, zoals ook blijkt uit het raadsrapport, [de dochter] overduidelijk klem en verloren is geraakt tussen haar ouders. [Klager] lijkt zijn eigen belang te laten prevaleren boven het belang van [de dochter]. Van communicatie tussen de ouders is geen sprake. Sterker nog, [de ex-partner] is op advies van de politie met [de dochter] op een voor [klager] geheime locatie gaan wonen ter borging van hun veiligheid.”
1.9 Op 16 april 2025 heeft klager bij de deken Noord-Nederland een klacht ingediend over verweerder. De deken Noord-Nederland heeft het Hof van Discipline verzocht de klacht naar een andere deken te verwijzen omdat verweerder lid is van de Orde van Advocaten (waarnemend deken) in het arrondissement Noord-Nederland. Bij beslissing van 1 mei 2025 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de deken aangewezen voor onderzoek en afhandeling van de klacht van klager over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft olie op het vuur gegooid door te procederen met gestrekt been en uit te gaan van escalatie, terwijl naast de belangen van zijn cliënte ook altijd de belangen van de dochter moeten worden afgewogen;
b) verweerder houdt een zeer foute cultuur in stand door als eindbaas zijn collega er niet op aan te spreken dat een vonnis van de rechtbank serieus moet worden genomen.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Verder geldt dat in familierechtkwesties de advocaat ervoor moet waken dat de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Van de advocaat mag een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar verwachting als kwetsend zal ervaren, en in het starten van procedures. De advocaat moet daarbij in iedere zaak afwegen:
- het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure,
- het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan,
- het verloop van het geschil tot dan toe en
- de kans op succes van de procedure.
Klachtonderdeel a)
4.3 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder met een gestrekt been in de procedure stond of escalerend heeft opgetreden. Uit de gedingstukken en het verweer blijkt dat verweerder zich op 5 juni 2024 namens de ex-partner heeft gesteld in de onderliggende procedure, omdat het gedrag van klager voor zijn kantoorgenoot aanleiding was niet langer als advocaat voor de ex-partner op te treden. Verweerders inhoudelijke bemoeienis met de zaak heeft slechts bestaan uit het met de ex-partner voorbereiden van de zitting van 24 september 2024 en ter zitting namens de ex-partner het woord te voeren en de zaak te bepleiten. Verweerder heeft onderbouwd toegelicht dat hij zich, bij hetgeen hij namens de ex-partner naar voren heeft gebracht, heeft laten leiden door de gerechtvaardigde belangen van de ex-partner en dat hij ook de belangen van de dochter heeft meegewogen, hetgeen ook blijkt uit de in het geding gebrachte pleitnota. De toon van hetgeen verweerder, blijkens de pleitnota, namens de ex-partner naar voren heeft gebracht is zakelijk en kan naar het oordeel van de voorzitter niet als onnodig grievend worden aangemerkt. Verweerder heeft verder onderbouwd aangevoerd dat al hetgeen hij namens de ex-partner ter zitting naar voren heeft gebracht, zijn grondslag vindt in hetgeen de ex-partner of zijn kantoorgenoot hem heeft verteld, in het rapport van de raad voor de kinderbescherming, of in hetgeen de rechtbank eerder in de zaak had overwogen of had beslist. Op welke gronden verweerder dan de grenzen van het betamelijke zou hebben overschreden wordt door klager niet concreet onderbouwd. De voorzitter komt dan ook tot de slotsom dat verweerder in zijn bijstand aan de ex-partner niet klachtwaardig heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 Ook dit klachtonderdeel slaagt niet. Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij geen eindbaas van zijn kantoorgenoot is en dat er geen foute cultuur of instelling binnen hun kantoor heerst of dat een dergelijke cultuur door verweerder in stand wordt gehouden. Het is verweerders cliënte geweest die zich op grond van nieuwe feiten en omstandigheden niet langer gebonden voelde aan een rechterlijk oordeel met betrekking tot de omgang. Verweerder stond de ex-partner op dat moment nog niet als advocaat bij. Het verwijt van klager dat verweerder de ex-partner had moeten aanspreken op het serieus nemen van een vonnis, faalt reeds om die reden. Het is verder niet aan verweerder om zijn kantoorgenoot aan te spreken op de (on)juistheid van bepaalde adviezen in zaken die zij in behandeling heeft, voor zover hij daar al kennis van had kunnen hebben. Van klachtwaardig handelen is de voorzitter niet gebleken. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in zijn geheel kennelijk ongegrond verklaren. Al hetgeen klager verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.


BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2025.


Griffier Voorzitter


Verzonden op: 24 november 2025