ECLI:NL:TADRAMS:2025:20 Raad van Discipline Amsterdam 24-526/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:20
Datum uitspraak: 27-01-2025
Datum publicatie: 03-02-2025
Zaaknummer(s): 24-526/A/NH
Onderwerp:
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Geen verwijzing naar andere Raad van Discipline. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 januari 2025 in de zaak 24-526/A/NH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 26 augustus 2024 op de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. H.A. Sarolea

over:

verweerder
gemachtigde: mr. J.G. Geertsma


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 9 oktober 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 10 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ss/24-054/2273273 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 26 augustus 2024 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klachtonderdelen a), b), c) en d) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de klachtonderdelen e), f) en g) kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 26 augustus 2024 verzonden aan partijen.
1.4 Op 25 september 2024 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 13 december 2024. Daarbij waren de gemachtigde van klaagster en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. De raad heeft ook kennisgenomen van de aanvullende stukken van verweerder van 28 november 2024 en de aanvullende stukken van klaagster van 29 november 2024. Verder heeft de raad kennisgenomen van het op 12 december 2024 om 18.02 uur ingediende verwijzingsverzoek van klaagster.

2 VERZET
2.1 Klaagster komt in verzet op tegen de beslissing van de voorzitter om de klachtonderdelen a), b) en c) kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren en om de klachtonderdelen e) en f) kennelijk ongegrond te verklaren.
2.2 Verder verzoekt klaagster in verzet om de zaak te verwijzen naar een andere Raad van Discipline. Kort gezegd legt klaagster aan dit verzoek ten grondslag dat door de deken die het dekenstandpunt van 20 juni 2024 heeft opgesteld ernstige fouten zijn gemaakt. Tegen de betreffende deken is een klacht ingediend. Ook is een klacht ingediend tegen de gemachtigde van verweerder, die tevens lid is van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam. Klaagster ziet hierin redenen om de zaak te verwijzen naar een andere Raad van Discipline, op basis van artikel 6 EVRM.
2.3 De gronden van het verzet houden verder, zakelijk weergegeven, het volgende in. Klaagster komt op tegen de omschrijving en formulering door de voorzitter van de klachtonderdelen a), b), c) en d) en de ten aanzien van deze klachtonderdelen met een beroep op het beginsel van ne bis in idem uitgesproken niet-ontvankelijkheid. De argumentatie van de voorzitter kan geen stand houden, omdat deze op feitelijke onjuistheden is gegrond. Ten onrechte is de voorzitter er blijkens de onderdelen 4.2 en 4.3 van de uitspraak van uit gegaan dat over het filmpje van het incident van 9 oktober 2020 al eerder een klacht was ingediend die door de voorzitter is beoordeeld en kennelijk ongegrond is verklaard.
2.4 De voorzitter heeft de klachtonderdelen e), f) en g) verder ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. De motivering waarmee deze klachtonderdelen zijn gepasseerd is onbegrijpelijk.
2.5 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster voor het overige in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING
Beoordeling van het verwijzingsverzoek van klaagster
4.1 In dit geval heeft klaagster op 9 oktober 2023 een klacht ingediend tegen verweerder. De deken heeft het klachtdossier ter behandeling doorgestuurd naar de Raad van Discipline in Amsterdam. Naar aanleiding van deze klacht heeft de voorzitter van de raad Amsterdam op 26 augustus 2024 een beslissing genomen. In de stukken die tot op dat moment in de procedure zijn gebracht heeft klaagster zich niet op het standpunt gesteld dat deze raad de zaak niet zou kunnen behandelen. Klaagster heeft geen verwijzingsverzoek op enigerlei wijze gedaan. Klaagster heeft wel verzet ingesteld tegen de voorzittersbeslissing. Daar geldt een beperkt toetsingskader voor. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft klaagster verwezen naar de klachten die zijn ingediend tegen de deken en tegen de gemachtigde van verweerder. Deze klachten raken de beslissing in verzet echter niet, nu in verzet slechts wordt gekeken of een eerder door de voorzitter genomen beslissing niet in stand kan blijven. De klachten die door klager na de beslissing van de voorzitter zijn ingediend zijn van een latere datum en nog niet door de raad in behandeling genomen. Het enkele feit dat deze klachten zijn ingediend, raakt de onafhankelijkheid van de raad niet. Het verzoek van klaagster tot verwijzing wordt daarom afgewezen. De raad zal het verzet beoordelen.
Beoordeling van het verzet
4.2 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.3 Klaagster heeft aangevoerd dat de voorzitter ten aanzien van de klachtonderdelen a) tot en met d) is uitgegaan van een onjuist uitgangspunt. Deze klachten zijn volgens klaagster nog niet eerder geformuleerd en daarom zijn de klachten volgens haar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard met een beroep op het beginsel van ne bis in idem.
4.4 Naar het oordeel van de raad hanteert klaagster hier een te beperkte definitie van het ne bis in idem beginsel. Het ne bis in idem-beginsel verzet zich ertegen dat nadat over een op een bepaald feitencomplex gebaseerde klacht is geoordeeld en beslist, klager zich op basis van hetzelfde feitencomplex met een andere normschending over dezelfde advocaat kan beklagen. Nieuwe klachten die betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex worden alleen in behandeling genomen als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen (zie RvD Amsterdam 14 september 2018, ECLI:NL:TADRAMS:2018:189). In het onderhavige geval komen de klachten van klaagster voort uit hetzelfde feitencomplex als waarover al eerder is geklaagd. Dat de klachten nu op een iets andere manier worden opgeschreven maakt dat niet anders. De voorzitter is daarom terecht uitgegaan van het ne bis in idem beginsel.
4.5 Ten aanzien van de klachtonderdelen e) tot en met g) wordt geoordeeld dat deze klachtonderdelen en de daarvoor gegeven gronden door de voorzitter zijn beoordeeld en gewogen en dat daarop een beslissing is gegeven. Het verzet is een feitelijke herhaling van de al gevoerde argumenten. De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.6 De raad is gezien het voorgaande van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen. De voorzitter heeft de klachtonderdelen a), b), c) en d) dus terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden en de klachtonderdelen e), f) en g) terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.7 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. J.C. Ellerman en J.H. Stek, leden, bijgestaan door mr. K.J. Verschueren als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 27 januari 2025