ECLI:NL:TADRAMS:2025:186 Raad van Discipline Amsterdam 25-245/A/A
| ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:186 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 06-10-2025 |
| Datum publicatie: | 10-10-2025 |
| Zaaknummer(s): | 25-245/A/A |
| Onderwerp: |
|
| Beslissingen: | Regulier |
| Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; gegronde klacht over de kwaliteit van dienstverlening. Het verwijtbaar handelen heeft betrekking op een gebrekkige en slordige communicatie, het niet nakomen van de verplichting van schriftelijke vastlegging van zaken en een onzorgvuldige onttrekking aan de zaak. Bij het bepalen van de hoogte van de maatregel is als verlichtend meegewogen dat klagers slecht bereikbaar waren. Als verzwarend is meegewogen de laconieke houding van verweerder ter zitting. Rekening houdend met verweerders tuchtrechtelijk verleden is een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken passend en geboden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 6 oktober 2025
in de zaak 25-245/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 12 augustus 2024 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 10 april 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2363798/JS/YH
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 augustus 2025. Daarbij
waren klagers zonder voorafgaand bericht niet aanwezig. Verweerder was wel aanwezig.
Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de correspondentie van klagers van 15 april 2025, 14 mei 2025 en 11 augustus 2025.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klagers zijn verwikkeld in een geschil met de verhuurder van hun woning.
Er heeft een procedure bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam plaatsgevonden.
In die procedure heeft een andere advocaat klagers bijgestaan. De kantonrechter heeft
op 18 november 2021 vonnis gewezen in kort geding.
2.3 In 2022 hebben klagers verweerder verzocht hen verder bij te staan in het
geschil met de verhuurder en namens hen de hogerberoepsprocedure te voeren bij het
gerechtshof Amsterdam (het hof).
2.4 Op 9 maart 2022 heeft verweerder zich voor klagers gesteld bij het hof.
2.5 Op 14 april 2022 heeft verweerder klagers een nota voor betaling van het
griffierecht gestuurd. De nota betrof per abuis een andere zaak dan de zaak van klagers.
In zijn begeleidende brief schrijft verweerder voor zover relevant:
“Indien u een bijstandsuitkering ontvangt, of een inkomen op minimumniveau heeft,
kunt u in aanmerking komen voor vergoeding van bijgaande nota door de gemeente van
uw woonplaats. U dient zelf bij de gemeente de betreffende vergoeding aan te vragen.”
2.6 Bij brief van 6 mei 2022 hebben klagers verweerder erop gewezen dat hij hen
een verkeerde nota heeft gestuurd. Zij schrijven verweerder het volgende:
“Omdat uw kantoor ons de verkeerde nota, voor een andere cliënt, aan ons heeft verstuurd
en wij de juiste nota pas op d.d. 4-5-2022 van uw kantoor hebben ontvangen, zijn wij
helaas te laat om bij de Gemeente Amsterdam een aanvraag in te dienen voor bijzondere
bijstand voor het griffierecht. De Gemeente Amsterdam hanteert strikte termijnen voor
de aanvraag en de aanvraag kan pas worden gedaan als de nota is ontvangen. Gezien
ons zeer lage inkomen hadden we recht op bijzondere bijstand. Weet u of er een mogelijkheid
is om via het Gerechtshof, binnen onze procedure, een verlaging van het griffierecht
te krijgen?
Wij hebben met u besproken dat de post er bij ons lang over kan doen of helemaal
niet aankomt en u ons zou bellen als er iets belangrijks is zoals b.v. een nota zodat
wij die bij uw kantoor kunnen ophalen en op tijd kunnen anticiperen. Gelukkig konden
we toch nog op tijd de nota betalen anders was onze zaak verloren.”
2.7 Op 10 januari 2023 heeft verweerder namens klagers een memorie van grieven
ingediend. Daarbij zijn drie producties overgelegd; 1) de dagvaarding in hoger beroep
en het vonnis in eerste aanleg; 2) de dagvaarding in eerste aanleg en 3) het vonnis
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam in kort geding van 18 november 2021.
2.8 Op 4 april 2023 heeft de verhuurder een memorie van antwoord ingediend. Klagers
hebben vervolgens om een mondelinge behandeling van de zaak verzocht.
2.9 Uit het roljournaal volgt dat de dagbepaling van de zitting in verband met
ruimtegebrek in het zittingsrooster 6x is uitgesteld. Uiteindelijk is de zitting bepaald
op 23 juni 2024.
2.10 Op 14 mei 2024 hebben klagers en verweerder een bespreking bij verweerder
op kantoor gehad met het oog op de aankomende zitting.
2.11 Bij brief van 18 juni 2024 heeft verweerder klagers bericht over een nieuwe
verplaatsing van de zitting. Hij verzoekt klagers voor de rol van 2 juli 2024 hun
verhinderdata op te geven over de periode april tot en met juni 2025.
2.12 Uit het roljournaal blijkt dat op de rolzitting van 2 juli 2024 verhinderdata
zijn doorgegeven voor de periode september tot en met december 2024.
2.13 Op 6 augustus 2024 is de datum voor de zitting bepaald op 19 september 2024.
2.14 Op 12 augustus 2024 hebben klagers bij de deken een klacht over verweerder
ingediend.
2.15 Bij brief van 22 augustus heeft verweerder klagers het volgende meegedeeld:
“Voor de goede orde. De zitting is op 19 september 2024. Stukken waarop we een beroep
willen doen moeten 10 dagen voor die dag op het Hof en bij de wederpartij aanwezig
zijn. Dat is dus maandag 9 september 2024. Ik stel dus voor dat ik deze uiterlijk
vrijdag 7 september 2024 van u ontvang. Voor wat betreft de "pleitnota". Deze moet
gereed zijn op 19 september 2024. Ik wil er naar streven deze een week voor de mondelinge
behandeling in concept gereed te hebben. U kunt deze dan ophalen. Ik kan deze uiteraard
ook verzenden. Ik verzoek u daarom tegen die tijd contact met mij op te nemen.”
2.16 Het ordebureau heeft klagers er namens de deken op gewezen dat het in behandeling
nemen van de klacht mogelijk zou leiden tot beëindiging van de zakelijke relatie met
verweerder. Dat vond de deken niet raadzaam gelet op het stadium waarin de procedure
zich op dat moment bevond. Er heeft bemiddeling tussen klagers en verweerder plaatsgevonden,
waarna klagers de deken bij brief van 9 september 2024 hebben bericht dat zij hun
klacht over verweerder wilden handhaven. Bij brieven van 11, 12, 16 en 18 september
2024 hebben klagers hun klacht verder toegelicht.
2.17 Op 16 september 2024 heeft verweerder zich als advocaat aan de zaak onttrokken.
Op 18 september 2024 heeft het hof gereageerd op een brief van klagers van 16 september
2024. De brief van het hof luidt als volgt:
“(…) Uit uw brief blijkt dat u uw voormalig advocaat hebt verzocht om een uitstel
van de mondelinge behandeling te verzoeken. Voor zover uw brief aan het Gerechtshof
moet worden aangemerkt als een uitstelverzoek, wijs ik u erop dat onttrekking van
uw advocaat voorafgaand aan de zitting in beginsel onvoldoende reden is voor uitstel
van de zitting (…). Uitstel wordt slechts verleend indien u niet in staat bent om
de zitting bij te wonen als gevolg van klemmende redenen of overmacht (…). Als u van
mening bent dat zich een klemmende reden of overmacht voordoet, verzoek ik u vriendelijk
om mij dat uiterlijk op 18 september voor 12:00 uur per e-mail te laten weten, zoveel
mogelijk onder verwijzing naar aangehechte bewijsstukken waaruit die klemmende reden
of overmacht situatie blijkt.
Overigens blijkt uit uw brief ook dat u het hoger beroep zelf, dus zonder advocaat,
wenst voort te zetten. Dat verzoek kan het Gerechtshof in zoverre inwilligen dat zij
u graag in de gelegenheid stelt om tijdens de geplande mondelinge behandeling op 19
september a.s. (09:30 uur) uw standpunt naar voren te brengen in de daarvoor beschikbare
tien minuten, ook zonder dat u ter zitting door een advocaat wordt bijgestaan.
2.18 De zitting heeft op 19 september 2024 plaatsgevonden en klagers hebben zelf
het woord gevoerd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. klagers verwijten
verweerder het volgende:
a) op 14 mei 2024 is met verweerder afgesproken dat hij zo spoedig mogelijk een
conceptpleitnota zou schrijven, daarbij de door klagers overhandigde producties zou
voegen en die tijdig voorafgaand aan de zitting aan hen zou toezenden. Ten onrechte
heeft verweerder in zijn brief van 22 augustus 2024 aan klagers gevraagd de stukken
waarop zij een beroep willen doen aan te leveren, aangezien zij dat al hadden gedaan;
b) verweerder is in gebreke gebleven de conceptpleitnota ruim voor de zittingsdatum
van 19 september 2024 toe te zenden;
c) verweerder heeft nooit een overzicht aan klagers gegeven van wat hij tot nu
toe aan stukken bij het hof had ingediend en heeft daarover nooit goed met hen gecommuniceerd;
d) verweerder heeft de door klagers doorgegeven verhinderdata in september en
oktober 2024 niet aan het hof doorgegeven. Nadat het hof een zitting had bepaald op
19 september 2024, heeft verweerder geen uitstel van de zitting van gevraagd, terwijl
hij wist dat klagers op die datum verhinderd waren;
e) verweerder heeft klagers geen bewijs gegeven dat hij de verhinderdata van
klagers aan het hof heeft doorgegeven. Hij heeft niet op verzoeken van klagers gereageerd
om uitstel van de zitting van 19 september 2024 te vragen;
f) verweerder wordt onbekwaam geacht omdat hij klagers niet heeft geïnformeerd
over essentiële jurisprudentie, te weten een gerechtelijke uitspraak van 18 augustus
2023 en prejudiciële vragen die zijn gepubliceerd op 15 januari 2024. Verweerder heeft
niet aangegeven deze uitspraken in het hoger beroep te gaan gebruiken. Volgens klagers
doen zij al het werk en doet verweerder niets;
g) verweerder heeft niet met klagers gecommuniceerd over de inhoud van de zaak
en heeft nooit zijn visie over het hoger beroep uiteengezet;
h) verweerder heeft geen conceptpleitnota aan klagers gestuurd en heeft onzorgvuldig
gehandeld door zich te onttrekken aan de zaak;
i) verweerder heeft op 14 april 2022 een nota voor het griffierecht aan klagers
gestuurd die betrekking had op een andere zaak voor een andere cliënt. Klagers hebben
hierdoor niet tijdig bijzondere bijstand kunnen aanvragen;
j) verweerder had toegezegd een stevige brief aan de wederpartij te sturen, maar
heeft dat niet gedaan;
k) verweerder heeft opzettelijk te laat, één dag voor het verlopen van de termijn,
zijn concept memorie van grieven aan klagers overhandigd, waarin een overweging over
het milieu was opgenomen, waar klagers het niet mee eens waren.
l) in het rechtsgebiedenregister staat dat verweerder is geregistreerd op de
gebieden “algemene praktijk” en “arbeidsrecht”, terwijl klagers hem hebben benaderd
voor een zaak op het gebied van huurrecht en consumentenrecht. Verweerder had de zaak
van klagers dus niet moeten accepteren.
3.2 verweerder maakt zich schuldig aan schending van de mensenrechten neergelegd
in artikel 6 EVRM, artikel 13 EVRM en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten
van de Europese Unie door klagers te belemmeren in de toegang tot het recht. Als verplichte
procesvertegenwoordiger van klagers in hoger beroep heeft verweerder verzaakt zijn
advocatentaak te vervullen.
3.3 De raad zal hierna op de klachtonderdelen ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat.
Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk
onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de
vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt
de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de
zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd
door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene
professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk
bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
5.2 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter
het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet
omschreven normen. Voor zover klagers zich beroepen op andere (internationale) wet-
en regelgeving, worden deze buiten beschouwing gelaten.
5.3 Bij zijn toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij
van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt
door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.4 Op grond van gedragsregel 16 lid 1 moet de advocaat zijn cliënt op de hoogte
brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand
daarover moet de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk vastleggen.
Klachtonderdelen a), b) en h) gedeeltelijk - over het toezenden van de concept-pleitnota
5.5 Klagers stellen dat tijdens de bespreking op 14 mei 2024 was afgesproken
dat verweerder zo spoedig mogelijk een pleitnota zou schrijven. Klagers hebben bij
dat overleg verschillende documenten aan verweerder overhandigd die als producties
bij de pleitnota moesten dienen. Verweerder is in gebreke gebleven de conceptpleitnota
ruim voor de zittingsdatum van 19 september 2024 aan klagers te sturen. Klagers hadden
de conceptpleitnota op zondag 15 september 2024 namelijk nog steeds niet van verweerder
ontvangen. Verweerder had ook geen producties bij de pleitnota gevoegd. Verweerder
heeft in zijn brief van 22 augustus 2024 zelfs opnieuw aan klagers gevraagd om stukken
aan te leveren waarop zij een beroep wilden doen, terwijl zij deze tijdens het overleg
van 14 mei 2024 al hadden aangeleverd.
5.6 Deze klachtonderdelen slagen niet. Verweerder heeft klagers bij brief van
22 augustus 2024 bericht dat hij ernaar streefde de pleitnota een week voor de zitting
in concept gereed te hebben. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij de conceptpleitnota
op vrijdag 13 september 2024 per post aan klagers heeft gestuurd en dat het mogelijk
zou zijn dat de post wat langer onderweg was. Indien klagers over adequate communicatiemiddelen
hadden beschikt - klagers wensen enkel per post te communiceren - was het concept
wel tijdig door klagers ontvangen. De raad acht aannemelijk dat de gang van zaken
is geweest zoals verweerder heeft beschreven en dat verweerder - zoals hij had toegezegd
in zijn brief van 22 augustus 2024 - zijn conceptpleitnota een week voor de zitting
gereed had. Dat klagers enkel per post wensen te communiceren en niet ook per e-mail,
brengt het risico van vertraging in de communicatie mee, hetgeen niet voor rekening
van verweerder komt. Ook het feit dat verweerder niet de tijdens het overleg van 14
mei 2024 besproken stukken bij de pleitnota had gevoegd, maar in plaats daarvan nogmaals
had gevraagd op welke stukken zij een beroep wensten te doen, acht de raad niet verwijtbaar.
Verweerder heeft genoegzaam toegelicht dat hij de stukken nogmaals wilde doornemen
met klagers, maar dat klagers (ook) telefonisch nauwelijks bereikbaar waren. Verweerder
heeft toegelicht dat hij tevergeefs meerdere voicemails hierover had ingesproken bij
klagers, waarop klagers niet hebben gereageerd. De gevolgen van de onbereikbaarheid
van klagers, komen evenmin voor rekening van verweerder. Van verwijtbaar handelen
door verweerder is dan ook geen sprake. Klachtonderdelen a), b) en h) (gedeeltelijk)
zijn in verband daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel c) - over de overgelegde stukken bij het hof en de communicatie
5.7 Klagers stellen dat verweerder nooit een overzicht aan klagers heeft gegeven
van wat hij aan stukken bij het hof heeft ingediend. Verweerder heeft verzuimd de
door klagers op 14 mei 2024 overhandigde stukken bij het hof in te dienen en heeft
daar nooit goed met hen over gecommuniceerd.
5.8 Verweerder voert (slechts) aan dat hij enkel een memorie van grieven heeft
ingediend bij het hof. Hiermee biedt verweerder onvoldoende duidelijkheid over de
afspraken die hij met klagers heeft gemaakt over het indienen van stukken. Aangezien
schriftelijke vastlegging van de afspraken over welke stukken verweerder namens klager
zou indienen, ontbreekt in het dossier, kan de raad niet vaststellen wat er precies
is afgesproken over dit punt. Dat komt voor rekening en risico van verweerder, omdat
het op zijn weg lag om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan klagers
te bevestigen (zie ook gedragsregel 16). Klachtonderdeel c) is dan ook gegrond.
Klachtonderdelen d) en e) - doorgeven verhinderdata aan het hof
5.9 Klagers verwijten verweerder dat hij hen om verkeerde verhinderdata heeft
gevraagd, namelijk over de periode april tot en met juni 2025 in plaats van in de
periode september tot en met december 2024. Vervolgens heeft verweerder de door klagers
doorgegeven verhinderdata in september en oktober 2024 niet aan het hof doorgegeven.
Hij heeft hiervan in ieder geval geen bewijs verstrekt. Nadat het hof de zitting had
bepaald op 19 september 2024, heeft verweerder geen uitstel van de zitting gevraagd,
terwijl hij wist dat klagers op die datum verhinderd waren. Klagers hadden verweerder
namelijk laten weten dat zij in verband met medische behandelingen in de maanden september
en oktober 2024 afwezig zouden zijn. Verweerder heeft niet op de verzoeken van klagers
gereageerd om uitstel van de zitting van 19 september 2024 te vragen.
5.10 Verweerder voert aan dat voor zover hij de verhinderdata niet heeft opgegeven,
dit kwam doordat klagers hun verhinderdata niet op tijd hadden doorgegeven en ook
niet telefonisch bereikbaar waren. Voor wat betreft de zitting van 19 september 2024:
de datum voor deze zitting was met zo veel moeite tot stand gekomen, dat het niet
meer mogelijk was deze nogmaals te verplaatsen.
5.11 De raad overweegt het volgende. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder
klagers op 18 juni 2024 heeft verzocht om hun verhinderdata over de periode april
tot en met juni 2025 door te geven. Uit het roljournaal blijkt echter dat verweerder
op de rolzitting van 2 juli 2024 verhinderdata heeft doorgegeven voor de periode september
tot en met december 2024. Niet gebleken is dat verweerder klagers over deze periode
eerst tijdig om hun verhinderingen heeft verzocht. Verweerder heeft hierover ter zitting
tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Dit leidt de raad tot de conclusie dat verweerder
onzorgvuldig heeft gehandeld door niet bij klagers de juiste verhinderdata op te vragen
en vervolgens op de rol van 2 juli 2024 niet de juiste verhinderdata van klagers aan
het hof door te geven. Daarmee heeft verweerder verwijtbaar gehandeld. Ook voor zover
verweerder heeft betoogd dat het geen zin had om om een andere zittingsdatum te verzoeken
omdat de zitting met veel moeite tot stand was gekomen, geldt dat niet uit het dossier
is gebleken dat verweerder dit aan klagers heeft gecommuniceerd. Ook dit valt verweerder
te verwijten. Daarmee zijn klachtonderdelen d) en e) gegrond.
Klachtonderdeel f) - verweerder is onbekwaam
5.12 Klagers vinden verweerder onbekwaam, omdat hij hen niet heeft geïnformeerd
over essentiële jurisprudentie en prejudiciële vragen die zijn gesteld en relevant
zijn voor hun zaak. Verweerder heeft niet laten weten dat hij deze uitspraken in het
hoger beroep zou gebruiken. Verder heeft verweerder zich niet beroepen op de consumentenrichtlijn.
Volgens klagers deden zij al het werk in het hoger beroep en deed verweerder niets.
5.13 De raad overweegt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht. Naar het oordeel van de raad hebben klagers onvoldoende onderbouwd
dat dat de inhoud van verweerders werk ondermaats was. Dat verweerder hen, naar hun
zeggen, niet had geïnformeerd over bepaalde jurisprudentie en prejudiciële vragen
is hiervoor onvoldoende. Klachtonderdeel f) is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel g) - communicatie en visie op de zaak
5.14 Klagers verwijten verweerder dat hij niet met hen heeft gecommuniceerd over
de inhoud van de zaak en nooit zijn visie heeft gegeven met betrekking tot het hoger
beroep.
5.15 De raad overweegt het volgende. Het behoort tot verweerders taak om zijn
cliënten voorafgaand aan een procedure gedegen voorlichting te geven over zijn aanpak
en visie op de zaak. Zo nodig moet hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk
bevestigen. Onduidelijkheid over gemaakte afspraken komt bij gebreke van schriftelijke
vastlegging voor risico van verweerder. De raad stelt op grond van het klachtdossier
en hetgeen klagers naar voren hebben gebracht vast dat verweerder niet aan deze taakomschrijving
heeft voldaan. In het dossier bevindt zich geen opdrachtbevestiging of andere correspondentie
waarin verweerder een juridische analyse geeft van de zaak van klagers en adviseert
over de goede en kwade kansen van de zaak. Voor zover verweerder heeft aangevoerd
dat de memorie van grieven zijn visie op de zaak bevat, kan dit niet als zodanig gelden,
omdat verweerder zijn visie voorafgaand aan de memorie van grieven had moeten geven.
Nu niet gebleken is dat verweerder dat heeft gedaan, is klachtonderdeel g) gegrond.
Klachtonderdeel h) overig - onzorgvuldig onttrekken
5.16 Klagers stellen zich op het standpunt dat verweerder onzorgvuldig heeft
gehandeld door zich aan hun zaak te onttrekken. Verweerder voert aan dat dit de omgekeerde
wereld is. Verweerder is door klagers gesommeerd om direct aan het hof door te geven
dat hij zich aan de zaak moest onttrekken en dat hij klagers niet meer vertegenwoordigde.
Dat hebben klagers ook zelf nog doorgegeven aan de griffie van het hof. Verweerder
restte niets anders dan hieraan te voldoen.
5.17 De raad overweegt het volgende. In gedragsregel 14 lid 2 is bepaald dat
de advocaat zich terug moet trekken als tussen de advocaat en zijn cliënt een verschil
van mening bestaat over de manier waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit
geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost. In lid 3 van deze gedragsregel
is bepaald dat een advocaat een aan hem verstrekte opdracht op zorgvuldige wijze moet
neerleggen en ervoor moet zorgen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
5.18 De raad acht het op zichzelf begrijpelijk dat verweerder zich aan de zaak
heeft onttrokken. Verweerder was hier zelfs toe gehouden nu sprake was van een vertrouwensbreuk.
Klagers hadden bij de deken immers een klacht over verweerder ingediend en verweerder
blijkens hun brief aan de deken van 16 september 2024 ook verzocht om zich aan de
zaak te onttrekken. Dit neemt echter niet weg dat op verweerder nog wel de verplichting
rustte zich zo zorgvuldig mogelijk te onttrekken en ervoor te zorgen dat klagers daar
zo min mogelijk schade van ondervonden. Anders dan verweerder aanvoert, blijkt uit
het klachtdossier niet dat klagers verweerders hebben verzocht zich per direct aan
hun zaak te onttrekken. In hun brief van 16 september 2024 aan de deken schrijven
zij dat verweerder zijn ‘terugtrekking voorzichtig moet uitvoeren en dat hij op de
zaak moet blijven, zonder de zaak inhoudelijk te behandelen, totdat er een nieuwe
advocaat is’. Verweerder heeft geen correspondentie overgelegd over zijn onttrekking
aan de zaak, zodat de raad het ervoor moet houden dat verweerder onzorgvuldig te werk
is gegaan door zich enkele dagen voor de zitting te onttrekken, in een lopende procedure
terwijl klagers nog geen nieuwe advocaat hadden. Klachtonderdeel h) (overig) is in
verband hiermee gegrond.
Klachtonderdeel i) - nota griffierecht
5.19 Volgens klagers heeft verweerder hen op 14 april 2022 een nota voor het
griffierecht gestuurd die voor een andere cliënt bedoeld was. Nadat klagers dit hadden
opgemerkt, heeft verweerder, aldus klagers, de juiste griffierechtnota gestuurd en
konden klagers nog tijdig het griffierecht aan het hof voldoen. Zij waren echter te
laat om nog tijdig bijzondere bijstand bij de gemeente hiervoor aan te vragen.
5.20 Verweerder voert aan dat dit verwijt hem onbekend is. Hij heeft daar niets
over gehoord en kan dat ook niet meer uitzoeken. Voor zover het juist zou zijn, hadden
klagers daarover eerder moeten reclameren.
5.21 Uit het klachtdossier blijkt dat klagers zich hierover al op 6 mei 2022
tot verweerder hadden gewend. In deze brief schrijven klagers dat zij door het ontvangen
van de verkeerde nota te laat zijn om bij de gemeente nog een aanvraag om bijzondere
bijstand voor het griffierecht in te dienen. Zij vragen of verweerder een andere mogelijkheid
kent op grond waarvan zij een verlaging van het griffierecht kunnen krijgen. Door
hier niet op te reageren, heeft verweerder niet gehandeld zoals het een behoorlijk
advocaat betaamt. De raad acht klachtonderdeel i) dan ook gegrond.
Klachtonderdeel j) - sturen brief aan wederpartij
5.22 Klagers stellen dat verweerder had toegezegd een stevige brief naar de wederpartij
te sturen, maar dit niet heeft gedaan. Verweerder reageert in het algemeen niet op
mondelinge en schriftelijke verzoeken van klagers.
5.23 Verweerder heeft aangevoerd dat klagers wilden dat hij de wederpartij zou
aanschrijven, maar dat verweerder niet aan dat verzoek heeft voldaan. Het is de raad
ook op grond van het klachtdossier niet gebleken dat verweerder een dergelijke toezegging
heeft gedaan, maar niet is nagekomen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is
niet gebleken en klachtonderdeel j) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel k) - te laat toezenden memorie van grieven
5.24 Klagers stellen dat verweerder de concept memorie van grieven opzettelijk
te laat, één dag voor het verlopen van de termijn, aan klagers heeft overhandigd.
Daardoor hadden klagers te weinig tijd om deze te verbeteren. Er stond een overweging
in de memorie van grieven, waar klagers het niet mee eens waren. Die hebben zij er
vanwege de korte tijd die zij hadden er niet meer uit kunnen halen.
5.25 Verweerder voert aan dat hij de memorie van grieven tijdig aan klagers heeft
overhandigd (omdat klagers geen e-mail hebben). Het was dus niet te laat. Het opzettelijke
in deze begrijpt verweerder niet. In ieder geval bevatte de memorie van grieven een
bepaling waarvan verweerder meende dat die relevant was voor de procedure. In principe
is het aan verweerder als advocaat om dat te beslissen. Hier blijkt wel uit dat klagers
volkomen de controle over de zaak wilden hebben, aldus verweerder.
5.26 Anders dan verweerder meent, is de raad van oordeel dat verweerder zijn
memorie van grieven te laat heeft voorgelegd door deze één dag voor het verstrijken
van de indieningstermijn aan klagers te overhandigen. Niet gebleken is dat hierover
vooraf afspraken zijn gemaakt. Volgens klagers is door de korte termijn een passage
in de memorie van grieven blijven staan waar zij het niet mee eens waren. Hoewel verweerder
als dominus litis niet verplicht is in te gaan op verzoeken van klagers waarmee hij
het oneens is, dient hij dergelijke beslissingen wel met klagers af te stemmen. Niet
gebleken is dat dit is gebeurd. Verweerders handelwijze strookt daarom niet met wat
van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel k) is daarmee
gegrond.
Klachtonderdeel l)
5.27 Klagers stellen dat verweerder in het rechtsgebiedenregister geregistreerd
is op de gebieden “algemene praktijk” en “arbeidsrecht”, terwijl klagers verweerder
hadden benaderd voor een zaak over het huurrecht en het consumentenrecht. Verweerder
had de zaak van klagers daarom niet moeten accepteren.
5.28 Dit klachtonderdeel faalt. Verweerder heeft toereikend toegelicht dat hij
destijds op de website van de orde van advocaten vermeld stond met het specialisme
huurrecht. Verweerder heeft zich nooit expliciet als huurrechtspecialist geafficheerd.
Maar dat neemt niet weg dat hij naar de maatstaven van de Raad voor Rechtsbijstand
wel degelijk specialist huurrecht is. Als hij dat niet zou zijn, dan had niet voor
klagers kunnen optreden, omdat zij op basis van een toevoeging procedeerden. Van verwijtbaar
handelen is geen sprake. Klachtonderdeel l) is ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Uit het voorgaande volgt dat de klacht grotendeels gegrond is. De klachtonderdelen
die de raad als gegrond heeft beoordeeld hebben betrekking op nalatig, althans niet
tijdig en adequaat handelen van verweerder, gebrekkige en slordige communicatie met
klagers, het niet nakomen van de verplichting van schriftelijke vastlegging van zaken
en een onzorgvuldige onttrekking aan de zaak. De aard en ernst van deze gedragingen
rechtvaardigen de oplegging van een maatregel.
6.2 Bij het bepalen van de hoogte van de maatregel weegt de raad als verlichtende
omstandigheid mee dat klagers het verweerder in de onderliggende procedure niet gemakkelijk
hebben gemaakt door enkel per post te willen communiceren en telefonisch slecht bereikbaar
te zijn. Als verzwarende omstandigheid weegt de raad daarentegen mee dat verweerder
ter zitting een laconieke houding had en niet heeft laten zien dat hij de ernst van
de gemaakte verwijten besefte. Verweerder had zich bovendien niet goed op de zitting
voorbereid en heeft meerdere malen tegenstrijdige verklaringen afgelegd.
6.3 De raad ziet in al deze omstandigheden tezamen en rekening houdend met verweerders
tuchtrechtelijk verleden aanleiding een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening
van de praktijk voor de duur van twee weken op te leggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen c), d), e), g), h) (gedeeltelijk), i) en k) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a), b), f), h) (gedeeltelijk), j), en l) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken
op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad
van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van
de navolgende algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden
proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde
gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze
beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt
verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. S.D. Arnold, voorzitter, mrs. K.C. van Hoogmoed en N.M.K. Damen, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 oktober 2025