ECLI:NL:TADRAMS:2025:174 Raad van Discipline Amsterdam 25-543/A/A
| ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:174 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 29-09-2025 |
| Datum publicatie: | 06-10-2025 |
| Zaaknummer(s): | 25-543/A/A |
| Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
| Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
| Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening door de eigen advocaat is kennelijk ongegrond. Blijkens de inhoud van de correspondentie heeft verweerder gedurende een periode van ruim twee jaar veel tijd en energie gestoken in de aanhoudende stroom e-mailberichten van klager. In zijn berichtgeving aan klager heeft verweerder klager steeds duidelijk proberen te maken dat hij hem niet kon helpen bij een herzieningsverzoek nu hij daar geen heil in zag. Daarbij heeft hij klager geadviseerd om, indien hij toch een dergelijk verzoek wenste in te dienen, hiervoor contact op te nemen met een specialist op dat gebied. Hoewel de zaak een voor klager ongewenste uitkomst had, betekent dit niet dat verweerder niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem als een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 29 september 2025
in de zaak 25-543/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam (hierna: de deken) van 14 augustus 2025 met kenmerk 2442291/JS/MV, digitaal
door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde
bijlagen 1 tot en met 5. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de op 24 augustus
2025 door klager nagezonden stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Op 5 september 2018 is klager door de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank)
veroordeeld voor belaging.
1.2 Op 11 oktober 2018 heeft klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van
de rechtbank.
1.3 Bij arrest van 17 februari 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna:
het Gerechtshof) het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
1.4 Op 21 februari 2020 heeft klager cassatie ingesteld tegen het arrest van
het Gerechtshof.
1.5 Op 16 februari 2021 heeft de Hoge Raad klager niet-ontvankelijk verklaard
in cassatie.
1.6 Omdat klager het niet eens was met de veroordeling door de rechtbank en de
niet-ontvankelijkverklaring door het Gerechtshof en de Hoge Raad, heeft klager het
kantoor van verweerder om advies gevraagd over zijn juridische mogelijkheden.
1.7 Op 5 mei 2021 heeft een kantoorgenoot van verweerder (hierna: mr. H) een
schriftelijk advies uitgebracht aan klager. De conclusie van het advies is dat alle
juridische mogelijkheden voor klager zijn uitgeput en dat mr. H geen juridische mogelijkheden
meer voor klager zag om de aan hem opgelegde taakstraf niet te ondergaan.
1.8 Hierna heeft klager meerdere e-mails aan mr. H gestuurd waaruit volgens hem
zou blijken dat er wel goede gronden waren voor een herzieningsprocedure.
1.9 Op 18 mei 2021 heeft mr. H in een e-mailbericht aan klager geschreven:
“In mijn advies heb ik aangegeven dat ik op dit moment nu geen aanknopingspunten
zie om een herzieningsprocedure op te starten. Wij kunnen op 31 mei a.s. nog spreken
met elkaar over eventuele aanknopingspunten, zodat er misschien wel mogelijkheden
zijn om een procedure te starten.”
1.10 Hierna heeft klager mr. H nog een reeks e-mailberichten gestuurd.
1.11 Op 26 mei 2021 heeft mr. H aan klager geschreven:
“Dank voor alle berichten. Ik zal deze bestuderen en deze ook bespreken tijdens
onze bespreking van aanstaande maandag dit punt ook met u bespreken.”
1.12 Op 31 mei 2021 hebben klager en mr. H een bespreking met elkaar gehad op
het kantoor van verweerder.
1.13 Op 3 juni 2021 heeft mr. H klager in een e-mailbericht aan klager geschreven:
“Hierdoor bevestig ik nog kort ons gesprek bij mij op kantoor van afgelopen maandag.
Wij bespraken mijn eerder gegeven uitgebreide advies dat inhoudt dat ik op basis van
de stukken die u mij heeft toegezonden en het dossier zoals ik dat van PSG recherche
heb mogen ontvangen geen gronden zie voor het starten van een herzieningsprocedure
of het indienen van een gratieverzoek.
U heeft aangegeven dat u toch denkt dat er aanknopingspunten zijn om een herzieningsprocedure
te starten. Ik heb u uitgelegd dat wij geen juridische gronden daartoe zien zoals
uitgelegd in het advies, maar heb u wel toegezegd dat wij nog een keer het dossier
zullen doornemen en u zullen berichten of wij toch enig aanknopingspunt zien. Ook
heb ik u aangegeven dat ik op kantoor zal bespreken of er geen andere mogelijkheden
zijn om nog iets aan uw situatie te veranderen. Tot slot spraken wij af dat u mij
op de hoogte houdt van de ontwikkelingen met de Burgemeester.
Ik laat van mij horen zodra ik voornoemde acties heb kunnen uitvoeren.”
1.14 Ook hierna heeft klager meerdere e-mails aan het kantoor van verweerder
gestuurd, waarin staat dat er volgens hem wel aanknopingspunten zijn voor een herzieningsprocedure.
1.15 Op 12 juni 2021 heeft klager mr. H per e-mail bericht dat hij wilde dat
verweerder zijn zaak zou behartigen. De zaak is hierna door mr. H overgedragen aan
verweerder.
1.16 Op 31 augustus 2021 heeft verweerder per e-mailbericht aan klager geschreven,
voor zover relevant:
“Eerder heeft u een uitgebreid advies van mijn kantoorgenote [mr. H] ontvangen.
Zij heeft dat advies ook met u besproken. U heeft aangegeven dat u het advies heeft
gelezen en heeft begrepen, maar dat u graag toch wenst dat ook ik nog een keer naar
de zaak zou kijken of er toch geen (juridische) mogelijkheden zijn.
(…)
De enige twee juridische mogelijkheden die nog resteren zijn het doen van een herzieningsverzoek
of het indienen van een gratieverzoek. Ik onderschrijf hetgeen mijn kantoorgenote
[mr. H] in haar advies heeft aangegeven. Helaas zijn er op basis van alle stukken
en correspondentie die in ons bezit zijn geen gronden om deze verzoeken te doen. Wij
zullen deze procedures dan ook niet voor u starten.
Ook heeft u gevraagd of het mogelijk is de pers in te schakelen om op die manier
aandacht te krijgen voor uw zaak en wellicht nog enig resultaat te behalen. Helaas
dien ik u te berichten dat wij op basis van het dossier geen aanleiding zien om de
pers in te schakelen. (…)
Zoals mijn kantoorgenote ook al heeft aangegeven heeft u verzocht om advies met
betrekking tot de resterende juridische mogelijkheden en kan dit advies positief of
negatief zijn. Dat het advies in uw geval negatief is, is spijtig, maar u kunt in
ieder geval wel met recht denken dat u er alles aan gedaan heeft wat mogelijk was.
Ik wens u toe dat u één en ander toch een plek kunt geven en achter u kunt laten.
Het leven is mijn inziens te mooi en te kort om hier te lang bij stil te blijven staan.”
1.17 Vervolgens heeft klager verweerder per e-mail herhaaldelijk gevraagd om
hem niet te laten vallen.
1.18 Op 14 oktober 2021 heeft een zoom-meeting plaatsgevonden tussen klager en
verweerder, waarbij verweerder aan klager heeft toegezegd alsnog een gratieverzoek
namens klager in te dienen.
1.19 Op 15 december 2021 heeft verweerder een concept gratieverzoek aan klager
toegestuurd. Daarbij heeft verweerder klager per e-mail geschreven, voor zover relevant:
“Bijgaand zend ik u in concept het gratieverzoek zoals ik dat namens u heb opgesteld.
(…)
Zoals al besproken tijdens onze zoom-meeting is de kans dat het gratieverzoek wordt
toegewezen uiterst klein. Desondanks heeft u aangegeven dat u wenst dat ik namens
u een gratieverzoek indien. Het leek mij goed u dit wel nog te bevestigen.”
1.20 Op 3 januari 2022 heeft verweerder klager een aangepast concept gratieverzoek
toegestuurd. Daarbij heeft verweerder klager per e-mail geschreven, voor zover relevant
“Bijgaand zend ik u in concept het aangepaste gratieverzoek. Ik heb de opmerkingen
uit uw onderstaande e-mail doorgevoerd voor zover die in het belang van uw zaak zijn.
Omdat u mij heeft gevraagd het gratieverzoek 'meer kracht bij te zetten', heb ik niet
al uw onderstaande opmerkingen hierin verwerkt. Middels deze e-mail zal ik u uitleggen
waarom.
(…)
Gelet op het bovenstaande moet ik u mededelen dat het bijgevoegde gratieverzoek
het beste is wat wij voor u kunnen indienen. Ik verzoek u vriendelijk bijgevoegd stuk
nogmaals aandachtig door te lezen en mij aan te geven of u met indiening hiervan akkoord
gaat.”
1.21 Diezelfde dag heeft klager verweerder per e-mail geschreven:
“Bij deze zou ik toch willen dat u een herzieningszaak gaat doen want in de herzieningszaak
kunnen we alle belangrijke punten die de rechter met de uitspraak niet wist aan de
rechter voorleggen zodat de zaak er dan wel heel anders voorstaat dan dat t leek.
Ik betaal u netjes en ik weet zeker dat t dan tot een hele andere uitspraak komt dan
dat er nu ligt. Zou u dit voor mij willen regelen aub ? De gratiebrief ben ik nog
aan t doorspitten maar ik wil toch dat u een herzieningszaak gaat doen voor mij.”
1.22 Op 14 januari 2022 heeft klager verweerder per e-mail geschreven, voor zover
relevant:
“Ik vraag mij af of u alles wel goed heeft doorgenomen nl. In de gratie brief stelt
u dat (…) vandaar nogmaals mijn vraag een herzieningszaak op te zetten.”
1.23 Op 14 januari 2022 heeft verweerder klager per e-mail geschreven, voor zover
relevant:
“(…) Tot slot moet ik u informeren dat wij nog immer geen gronden zien om een herziening
te starten. Ik verwijs hierbij naar het uitgebreide advies van [mr. H], welke voor
uw gemak nogmaals als bijlage is bijgevoegd. In dit advies tref u het juridisch kader
en wordt uitgelegd dat er in uw geval geen gronden zijn om een herziening te starten.
Uw situatie is niet veranderd sinds het opstellen van dit advies waardoor wij voor
nu geen gronden zien om een herziening te starten.”
1.24 Naar aanleiding van een groot aantal e-mails van klager in reactie op de
e-mail van 14 januari 2022 van verweerder, heeft verweerder klager op 2 februari 2022
per e-mail geschreven, voor zover relevant:
“Naar aanleiding van uw e-mailberichten van de afgelopen weken bericht ik u als
volgt. Zoals reeds in mijn e-mailbericht d.d. 14 januari 2022 aan u geïnformeerd,
zien wij geen juridische gronden om een herzieningszaak voor u te starten. Omdat ik
er geen heil in zie een zaak te beginnen waarvan op voorhand duidelijk is dat deze
juridisch gezien geen kans van slagen heeft, zal ik, zoals reeds eerder aangegeven,
dan ook geen herzieningsprocedure voor u starten.
Hoewel ik uw teleurstelling begrijp, wil ik wel opmerken dat uw veelvuldige berichten
gelet op de inhoud daarvan bij mij ernstig de indruk wekken dat u geen vertrouwen
heeft in mijn deskundigheid. Ik heb uw dossier (meermaals) doorgenomen, ben op de
hoogte van de manier waarop u tegen uw eigen zaak aankijkt en begrijp waar in uw ogen
de pijnpunten zitten. Zoals reeds meerdere keren aan u kenbaar gemaakt, leiden de
feiten en omstandigheden in uw zaak er echter mijns inziens niet toe dat herziening
enige kans van slagen heeft. Ik wil u daarom vriendelijk verzoeken uit te gaan van
mijn juridische oordeel, hoe teleurstellend u de uitkomst daarvan ook vindt. Als u
toch herziening wenst, zult u een advocaat moeten vinden die daar heil in ziet. Ik
ben dat niet. Ik zou het gevoel hebben knollen voor citroenen te verkopen.
Tot slot bericht ik u dat u nog immer geen akkoord heeft gegeven op bijgevoegd gratieverzoek.
Graag verneem ik van u of u hiermee kunt instemmen zodat ik tot indiening hiervan
kan overgaan.”
1.25 Op 6 april 2022 heeft verweerder het gratieverzoek namens klager bij het
Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: het Ministerie) ingediend.
1.26 Op 11 april 2022 heeft het Ministerie het gratieverzoek aan verweerder retour
gestuurd en klager, via verweerder, verzocht om het verzoek middels gratieformulier
in te dienen en bepaalde bewijsstukken mee te sturen.
1.27 Op 20 april 2022 heeft een juridisch medewerkster van het kantoor van verweerder
(hierna: mevrouw T) per e-mailbericht aan klager geschreven, voor zover relevant:
“Op verzoek van [verweerder] zend ik u bijgaand formulier dat moet worden ingevuld
teneinde uw gratieverzoek verder in behandeling te nemen. (…) Ik verzoek u vriendelijk
de ontbrekende gegevens verder in te vullen, iedere pagina te ondertekenen en deze
aan mij retour te zenden zodat wij dit kunnen indienen en uw verzoek verder in behandeling
kan worden genomen.”
1.28 Op 26 april 2022 heeft verweerder namens klager het ingevulde en ondertekende
gratieformulier aan het Ministerie toegestuurd. Klager is hiervan in kennis gesteld.
1.29 In de periode van mei 2022 tot en met december 2022 heeft klager verweerder
meerdere malen verzocht om juridische stappen voor klager te ondernemen.
1.30 Op 2 september 2022 heeft een andere juridisch medewerkster van het kantoor
van verweerder (hierna: mevrouw B) in een e-mailbericht aan klager geschreven, voor
zover relevant:
“Op verzoek van [verweerder] zend ik u bijgaand afschrift van de brief d.d. 29 augustus
2022 van Justis. Het betreft het bericht dat zij een advies hebben gevraagd aan de
Politierechter te Zutphen. Zodra zij dat advies hebben ontvangen, zal Justis zo spoedig
mogelijk een besluit nemen. Kortheidshalve mag ik u wel naar de inhoud hiervan verwijzen.
Vanzelfsprekend houden wij u op de hoogte van het verdere verloop.”
1.31 In een brief van 30 november 2022 heeft het Ministerie negatief beslist
op het gratieverzoek van klager. Op 5 december 2022 is klager hiervan door verweerder
in kennis gesteld.
1.32 Klager is verweerder hierna per e-mailberichten blijven verzoeken om verdere
juridische actie te ondernemen.
1.33 Op 23 december 2022 heeft verweerder in een e-mailbericht aan klager geschreven,
voor zover relevant:
“Ik constateer dat ik gratie voor u heb gevraagd en u dat - helaas - niet heeft
gekregen. Ik vind het natuurlijk betreurenswaardig voor u, maar kan daar simpelweg
verder weinig aan doen. Het is al eerder gebeurd en u doet dat ook nu weer, dat u
suggereert dat ik mijn best niet voor u doe. Dat is geen vruchtbare basis voor een
verdere samenwerking.
Soms worden er beslissingen genomen waar de betrokkenen het niet mee eens zijn.
Dat is in uw geval zo en dat is ook nog eens invoelbaar. Dat maakt het voor u des
te vervelender. Daar heb ik alle begrip voor.
Ik heb echter gedaan wat er binnen mijn mogelijkheden ligt. U hebt eerder wel eens
aangegeven dat u een herziening zou willen en ik heb u toen al aangegeven dat u daarvoor
het beste contact kunt zoeken met het kantoor van [mr. K]. Zij zijn specialisten op
het vlak van herziening. Ik verwijs u naar hen, omdat ik enerzijds merk dat de vertrouwensrelatie
tussen u en mij schade lijdt door diverse opmerkingen die u in mijn richting heeft
gemaakt en anderzijds omdat ik u het beste gun en [mr. K] op dit vlak bekend staat
als de specialist.
Ik vertrouw erop u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd, al realiseer ik
mij dat dit niet de boodschap is die u wilt horen. Alle feiten en omstandigheden overziend
maken echter dat ik oprecht meen dat het voor u beter is dat u omziet naar een andere
advocaat als u zich niet wilt neerleggen bij de huidige beslissing op uw gratieverzoek.
Ik wens u het allerbeste en hoop dat u met [mr. K] tot een betere oplossing komt.”
1.34 Diezelfde dag heeft klager aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Goededag u heeft gezegd tegen t recherchebureau dat u mij kon helpen nou t enige
waar u mij mee geholpen heeft is dat u mijn verder in de financiële problemen hebt
geholpen. Maar u bent wat u tegen t recherchebureau gezegd had niet nagekomen , u
heeft mij niet geholpen !!!! Waarom komt u niet na wat u wel afspreekt, is dat een
geldkwestie?? Graaien wat er te graaien valt zo n advocaat bent u en ik ga dit hele
gedoe voorleggen bij de orde van advocaten en dan gaan we zien . Had ik u maar nooit
als advocaat genomen maar ja u bood zich aan dat u mij kon helpen dus trapte ik als
hardwerkende burger daar in met dit alles als gevolg.”
1.35 Hierna is klager bij verweerder blijven aandringen op het nemen van juridische
actie, waaronder het starten van een herzieningsprocedure.
1.36 Op 27 januari 2023 heeft er tussen klager en verweerder een gesprek plaatsgevonden
op het kantoor van verweerder.
1.37 Op 9 februari 2023 heeft een juridisch medewerkster van het kantoor van
verweerder (hierna: mr. M) in een e-mailbericht aan klager geschreven, voor zover
relevant:
“Op verzoek van [verweerder] informeer ik u, naar aanleiding van uw bespreking van
vrijdag 27 januari ll., als volgt.
[Verweerder] heeft tijdens uw bespreking meermaals aangegeven en uitgelegd, dat
u al veel stukken heeft toegezonden, dat hij ze allemaal heeft bestudeerd, maar dat
hij juridisch gezien te weinig omhanden heeft om uw gelijk te kunnen behalen. De juridische
wereld wijkt dan ook af van hetgeen volgens u feitelijk is gebeurd. U heeft [verweerder}
aangegeven dat u begrijpt dat wij juridisch niets kunnen, maar dat het voor u erg
onrechtvaardig voelt. U heeft ook aangegeven zich er niet bij neer te kunnen leggen
en dat u niet opgeeft, ondanks het feit dat reeds eerder meermaals aan u bevestigd
dat de kansen op slagen niet groot c.q. vrijwel nihil zijn.
U gaf tijdens het gesprek aan dat er camerabeelden zijn. Deze camerabeelden zijn
niet in ons bezit. U vertelde daarbij bovendien dat bij het zien van de camerabeelden
een nadere uitleg van u vereist is, zodat de beelden goed geïnterpreteerd kunnen worden.
[Verweerder] sprak met u af dat hij, indien hij in de buurt is van Zuthpen en in het
geval zijn agenda dat toelaat, bij u langs zal komen om de camerabeelden te bekijken.
[Verweerder] zal aan de hand van de beelden vervolgens beoordelen of er nog mogelijkheden
voor u zijn. Op dit moment is dat immers, zoals u weet, niet het geval. (…)
Ook sprak u met elkaar af dat [verweerder] daarna mogelijk nog één brief maakt en
deze voor u zal verzenden.
Voorts gaf u aan dat u bezig bent met het schrijven van een brief aan de koning.
Met u werd afgesproken dat u de conceptbrief eerst aan [verweerder] toezendt, voordat
de brief daadwerkelijk aan de koning wordt verzonden. [Verweerder] kan de brief dan
nakijken en u mogelijk nog adviseren.”
1.38 Op 24 mei 2023 heeft verweerder inhoudelijk commentaar geleverd op een door
klager opgestelde concept brief aan de koning. Daarop heeft klager verweerder verzocht
de brief namens hem aan de koning te sturen.
1.39 Op 8 juni 2023 heeft verweerder de brief van klager aan de koning gestuurd
en de koning gevraagd om aandacht voor de brief van klager.
1.40 Op 22 juni 2023 heeft het kabinet van de koning gereageerd op de brief klager.
Daarbij is aangegeven dat het voor de koning niet mogelijk is om tussenkomst te verlenen
in een rechterlijke uitspraak.
1.41 Op 30 juni 2023 is de brief van het kabinet van de koning aan klager toegestuurd.
1.42 Op 17 juli 2023 hebben klager en verweerder telefonisch overleg gehad over
de brief van het kabinet van de koning.
1.43 Op 29 juli 2023 heeft klager verweerder camerabeelden toegestuurd met het
verzoek om alsnog een herzieningsprocedure te starten.
1.44 Op 7 en op 10 augustus 2023 heeft klager verweerder gevraagd om een reactie
op de camerabeelden.
1.45 In een reactie hierop heeft verweerder in een e-mailbericht van 10 augustus
2023 aan klager geschreven, voor zover relevant:
“Dank voor uw mails en de opnames. Ik zal die bekijken als ik terugkom van vakantie.
(…) Ik bevestig u dat ik heb beloofd de beelden te bekijken en aan de hand daarvan
zal bezien of er nog iets te doen valt, maar ik heb u ook al diverse keren aangegeven
dat dat moeizaam zal zijn.”
1.46 Op 28 september 2023 heeft verweerder in een e-mailbericht aan klager geschreven,
voor zover relevant:
“Hierbij laat ik u weten dat ik uw camerabeelden uitvoerig heb bestudeerd. Helaas
moet ik aan u kenbaar maken dat ik tot de spijtige conclusie ben gekomen dat ik niets
meer in uw zaak kan betekenen.
U zou graag een herziening van uw zaak willen. Echter, in Nederland is het zo dat
enkel een novum ervoor kan zorgen dat een gesloten zaak heropend kan worden. Dit houdt
in dat er sprake moet zijn van een nieuw, zeer belastend bewijsmiddel, bijvoorbeeld
een deskundigenbewijs. Verder moet er ook een (sterk) vermoeden zijn dat het oordeel
anders zou zijn als het nieuwe bewijsmiddel bekend was geweest. Met andere woorden,
was het bewijsmiddel wel bekend geweest dan was het oordeel van de rechter mogelijk
anders geweest.
De camerabeelden zijn als bewijsmateriaal reeds in uw strafzaak meegenomen en kunnen
dus niet gezien worden als een novum. Om die reden is het op dit moment niet mogelijk
om een herzieningsverzoek in te dienen. Ik begrijp dat dit een teleurstellende mededeling
voor u is en ik had, net als u, graag gezien dat uw zaak een positief einde zou krijgen.”
1.47 Diezelfde dag heeft klager in een e-mailbericht aan verweerder geschreven,
voor zover relevant:
“Maar de rechter weet niet dat dat tuig mij t geld hebben terug gegeven en verklaard
hebben in mijn bedrijf dat ze t gedaan hadden dit met getuige erbij . Dus hebben ze
gelogen tegen de politie en de rechter toen ze mij als stalker aangaven dus is een
herzieningszaak zeker mogelijk [verweerder] dus graag de herzieningszaak opstarten.
(…)”
1.48 Hierop heeft verweerder op 28 september 2023 per e-mail aan klager geschreven,
voor zover relevant:
“Zoals uitgebreid met u besproken zie ik daar geen mogelijkheden toe.
Ik heb ook met u afgesproken dat ik na het bekijken van de beelden een definitieve
beslissing zou nemen en u gewaarschuwd dat die waarschijnlijk voor u negatief zou
zijn.
Ik sluit de discussie nu dan ook. Ik begrijp dat het een bittere pil is, maar die
kan ik niet zoeter maken. Temeer niet daar u mij niet vanaf het begin heeft betrokken.
Misschien is de les wel voor de toekomst direct een advocaat in te schakelen bij
politiecontact.”
1.49 Hierop heeft klager dezelfde dag in een e-mailbericht aan verweerder geschreven,
voor zover relevant:
“Dan rest mij verder dat ik de orde van advocaten op de hoogte ga stellen van hoe
u te werk bent gegaan en hoe u mij heeft binnen getrokken via een recherchebureau
met de woorden dat u mij kon helpen met uiteindelijk stand nul.”
1.50 Hierop heeft verweerder ook dezelfde dag in een e-mailbericht aan klager
geschreven:
“Ik heb u niet naar binnen gehaald via een recherchebureau. Dat bureau heeft u naar
mij verwezen. Daar ben ik helemaal niet aan te pas gekomen. Zou fijn als u valse beschuldigingen
achterwege laat.
Nogmaals ik snap uw teleurstelling, maar ik ga geen kansloze zaken aanspannen. eerder
gaf u aan dat juist te waarderen en wilde u enkel dat ik nog naar de beelden zou kijken.
Ik heb u meermaals aangeraden een second opinion te vragen. U zult dan naar mijn overtuiging
zien dat ook collega's met verstand van zaken zullen zeggen dat u geen kans maakt
op een succesvol herzieningsverzoek. Gratie is ook meermaals afgewezen.. Met andere
woorden: ik heb gedaan wat ik kon. Dat u geen bijstand heeft gehad in uw strafzaak
is wat u echt de das om heeft gedaan. Niet dat het mij niet lukt een succesvolle herziening
of gratie te bewerkstelligen.”
1.51 Op 5 december 2023 heeft verweerder zich op verzoek van klager aangesloten
bij de Geschillencommissie Advocatuur. Diezelfde dag heeft verweerder klager hiervan
op de hoogte gesteld. Tot een uitspraak van de Geschillencommissie is het uiteindelijk
echter niet gekomen.
1.52 Na een reeks e-mails van klager aan verweerder heeft verweerder klager op
5 juli 2024 per e-mailbericht geschreven, voor zover relevant:
“Op uw verzoek heb ik mij als kantoor aangesloten bij de geschillencommissie. Dit
om dat u daar klachten wilde indienen. Vervolgens vertelde u problemen te hebben de
klacht in te dienen omdat u het dossier niet had. Hoewel dit onjuist is heb ik toen
op uw klemmende verzoek een kopie van het dossier verstrekt aan u en aan de geschillencommissie.
Vervolgens hoor ik maandenlang niks en dan begint u weer in de pen te klimmen. Nu
hebt u al eerder geroepen dat u klachten wilt indienen bij de orde van advocaten en
dat niet gedaan. Ik merk welkom of u dit thans wel doet. Ik heb eerder aangegeven
dat ik niet meer met u wil corresponderen en toch blijft u mij (diffamerende) mails
sturen. Ook een andere advocaat die u zelf heeft geraadpleegd heeft aangegeven niets
te zien in herziening. Ik ben niet verantwoordelijk voor de wetgeving in ons land
maar moet als advocaat wel middels die wetgeving proberen om ervoor te zorgen dat
cliënten hun recht kunnen halen. U hebt mij pas geconsulteerd nadat u bent veroordeeld
door de politierechter. Zelfs nadat de beroepstermijn was verstreken. Desalniettemin
heb ik geprobeerd u te helpen. Daarna heb ik op uw verzoek tegen mijn eigen advies
in nog een poging gewaagd. Ik heb u steeds eerlijk voorgelicht over de niet haalbaarheid
van uw verzoeken. Er zit echter ook aan mijn geduld eind. Ik zal thans daarom in het
geheel niet meer reageren op mails van uw hand.”
1.53 Op 14 januari 2025 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder dat hij klager onjuist heeft voorgelicht. Klager was op zoek naar een advocaat
voor een herzieningsprocedure en is bij verweerder terechtgekomen voor bijstand. Meerdere
dingen liepen mis en het heeft klager veel geld gekost. Uiteindelijk heeft verweerder
aangegeven dat hij niet gespecialiseerd is in herzieningen en heeft hij klager geadviseerd
een andere advocaat te zoeken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat.
Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk
onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de
vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt
de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de
zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd
door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene
professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk
bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
4.2 De voorzitter stelt op grond van de inhoud van het klachtdossier vast dat
verweerder klager vanaf 12 juni 2021 is gaan bijstaan. Verweerder heeft klager in
zijn e-mailbericht van 31 augustus 2021 al laten weten dat hij het op 5 mei 2021 door
zijn voorganger (mr. H) gegeven advies onderschrijft en dat ook hij geen juridische
grondslag zag voor het indienen van een herzieningsverzoek of een gratieverzoek. Nadat
klager verweerder hierna herhaaldelijk is blijven mailen, heeft er op 14 oktober 2021
een zoom-gesprek tussen hen plaatsgevonden. Verweerder heeft klager hierna alsnog
toegezegd een gratieverzoek voor hem in te dienen.
4.3 Bij het op 15 december 2021 sturen van het conceptgratieverzoek aan klager,
heeft verweerder nog eens schriftelijk aan klager bevestigd dat (zoals ook al tussen
hen was besproken in het zoom-gesprek) verweerder de kans dat het gratieverzoek zou
worden toegewezen, uiterst klein achtte, maar dat klager desondanks wenste dat het
verzoek zou worden ingediend.
4.4 Omdat klager hierna is blijven aandringen bij verweerder om (ook) een herzieningsverzoek
in te dienen, heeft verweerder klager eerst op 14 januari 2022 en hierna nog op 2
februari 2022 bericht dat, zoals eerder ook al door hem aan klager was medegedeeld,
verweerder nog steeds geen gronden zag om een herzieningsprocedure te starten. Verweerder
heeft in zijn bericht van 14 januari 2022 nog eens verwezen naar het advies van mr.
H. In het bericht van 2 februari 2022 heeft verweerder aan klager bericht dat, indien
hij toch een herzieningsverzoek wenste in te dienen, hij hiervoor een andere advocaat
moest zoeken, maar dat verweerder dit niet zou doen omdat hij daar geen heil in zag.
4.5 Nadat verweerder het gratieverzoek op 6 april 2022 voor klager had ingediend,
is er door klager en verweerder verder gecorrespondeerd en zijn er op verzoek van
het Ministerie nog nadere stukken ingediend door verweerder. Op 30 november 2022 is
het gratieverzoek afgewezen.
4.6 Ook hierna is klager verweerder blijven mailen met verzoeken om verdere juridische
actie te ondernemen. Verweerder heeft uiteindelijk op 23 december 2022 aan klager
bericht dat hij het betreurde dat het verzoek was afgewezen, maar dat hij voor klager
had gedaan wat hij kon doen. Daarbij heeft verweerder opmerkt dat klager, indien hij
alsnog een herzieningsverzoek wenste, hij hiervoor contact kon opnemen met mr. K,
een specialist op dat gebied. Desondanks is klager, ook hierna nog, bij verweerder
blijven aandringen op het nemen van juridische actie, waarna klager en verweerder
elkaar op 27 januari 2023 hebben gesproken op het kantoor van verweerder. Naar aanleiding
van dit gesprek heeft verweerder klager nog geholpen bij het opstellen van een brief
aan de koning en heeft klager (toen bleek dat de koning niets voor klager kon betekenen)
verweerder camerabeelden toegestuurd. Ook hierover hebben klager en verweerder weer
gecorrespondeerd, waarna verweerder klager op 28 september 2023 heeft laten weten
dat hij de camerabeelden uitvoerig heeft bestudeerd, maar dat hij tot de spijtige
conclusie was gekomen dat de camerabeelden niet als “novum” konden dienen en dat verweerder
daarom niets meer in de zaak van klager kon betekenen. Nadat klager hierop dezelfde
dag reageerde dat hij toch wilde dat verweerder het herzieningsverzoek voor hem zou
indienen, heeft verweerder aan klager bericht dat hij, zoals eerder al uitgebreid
besproken, hiertoe geen mogelijkheden zag, dat hij had gedaan wat hij kon doen en
dat hij de discussie met klager ging sluiten. Uiteindelijk heeft verweerder in een
laatste e-mailbericht van 5 juli 2024 aan klager geschreven dat hij heeft geprobeerd
om klager te helpen, dat hij -tegen zijn eigen advies in- nog een poging voor klager
heeft gewaagd en dat hij klager steeds eerlijk heeft voorgelicht over de onhaalbaarheid
van zijn verzoeken. Verweerder heeft zijn bericht afgesloten met de mededeling aan
klager dat hij niet meer zal reageren op mails van klager.
4.7 Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit de voorgaande gang van zaken
niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft
klager meermaals gemotiveerd laten weten waarom hij van mening was dat een herzieningszaak
juridisch geen kans van slagen had. Daarbij heeft verweerder klager al meteen op 31
augustus 2021 bericht dat hij (gelijk aan het advies van mr. H) in het geheel geen
juridische mogelijkheden voor klager zag. Tijdens de zoom-meeting op 14 oktober 2021
heeft verweerder desondanks toegezegd alsnog een gratieverzoek voor klager te zullen
indienen. Toen het gratieverzoek uiteindelijk op 30 november 2022 werd afgewezen,
is klager verweerder wederom blijven mailen met verzoeken om juridische hulp. Verweerder
is klager steeds zoveel mogelijk ter wille geweest en hij heeft klager ook toen nog
proberen te helpen. Zo heeft verweerder klager geadviseerd bij het opstellen van een
brief aan de koning en heeft hij op verzoek van klager camerabeelden bestudeerd. Blijkens
de inhoud van de correspondentie heeft verweerder gedurende een periode van ruim twee
jaar veel tijd en energie gestoken in de aanhoudende stroom e-mailberichten van klager.
In zijn berichtgeving aan klager heeft verweerder klager steeds duidelijk proberen
te maken dat hij hem niet kon helpen bij een herzieningsverzoek nu hij daar geen heil
in zag. Daarbij heeft hij klager geadviseerd om, indien hij toch een dergelijk verzoek
wenste in te dienen, hiervoor contact op te nemen met een specialist op dat gebied,
mr. K. Hoewel de zaak een voor klager ongewenste uitkomst had, betekent dit niet dat
verweerder niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem als een redelijk
bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden
verwacht.
4.8 De voorzitter concludeert op grond van het voorgaande dat de klacht kennelijk
ongegrond is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.
E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 29 september 2025.