ECLI:NL:TADRAMS:2025:16 Raad van Discipline Amsterdam 24-669/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:16
Datum uitspraak: 27-01-2025
Datum publicatie: 03-02-2025
Zaaknummer(s): 24-669/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Klacht gedeeltelijk gegrond. Verweerder heeft zijn declaraties verrekend met voor klager ontvangen derdengelden. Volgens verweerder heeft klager (mondeling) ingestemd met de verrekening tijdens een telefoongesprek, maar klager betwist dit. De raad oordeelt dat verweerder de instemming van klager schriftelijk had moeten vastleggen of bevestigen, om discussie achteraf te vermijden. Dit lag op de weg van verweerder als advocaat. Door dit na te laten, heeft verweerder de onduidelijkheden die nu zijn ontstaan, niet voorkomen en kan niet worden vastgesteld dat klager akkoord is gegaan met de verrekening. Daarmee is verweerder tekortgeschoten en dat kan hem tuchtrechtelijk worden aangerekend. Bovendien had verweerder beter schriftelijk moeten communiceren met klager over zijn declaraties. Volgens verweerder heeft hij klager mondeling steeds op de hoogte gehouden van zijn verrichte werkzaamheden en de bijbehorende declaraties, maar klager betwist dit en verweerder heeft nagelaten een schriftelijke verantwoording bij te houden. Dat had wel van verweerder mogen worden verwacht en door dit niet te doen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Maatregel van waarschuwing opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 januari 2025 in de zaak 24-669/A/A
naar aanleiding van de klacht van:


klager
gemachtigde: P. van der Hoorn

over

verweerder
gemachtigde: mr. M.F.H. van Delft

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 10 oktober 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 10 september 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2273468/JS/AS van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 december 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager en wijlen zijn vrouw (hierna: ‘klager c.s.’) zijn verwikkeld geraakt in een juridische procedure met hun dochter en de aan haar gelieerde vennootschap (hierna: ‘wederpartij’). Verweerder heeft klager c.s. bijgestaan in deze procedure.
2.3 Op 24 maart 2016 hebben klager c.s. een opdrachtovereenkomst (met bijbehorende algemene voorwaarden) gesloten met verweerder. In de opdrachtovereenkomst is het volgende opgenomen ten aanzien van verrekening:
“Stichting Beheer Derdengelden
Gelden die voor de opdrachtgever worden geïncasseerd zullen worden ontvangen door de door ons beheerde Stichting Beheer Derdengelden [...]. De stichting rekent met u af en heeft uw volmacht openstaande declaraties met de ontvangen derdengelden te verreken. Vooraf nemen wij contact met u op in verband met instemming”
In de algemene voorwaarden is onder meer opgenomen:
“(...) [Verweerder] is gerechtigd declaraties te voldoen uit tegoeden die ten behoeve van Cliënt op de door de desbetreffende Stichting Derdengelden beheerde derdenrekening worden aangehouden.”
2.4 In de periode van 2018 t/m 2021 heeft verweerder vele e-mails en brieven gestuurd aan klager c.s. in verband met nog openstaande facturen waarbij de betalingsachterstand steeds verder zou oplopen. Op 14 december 2021 heeft verweerder per e-mail een overzicht gestuurd van de openstaande facturen waaruit blijkt dat er nog een bedrag van in totaal € 11.146,41 zou openstaan voor werkzaamheden t/m 14 december 2021.
2.5 Bij arrest van 12 april 2022 heeft het gerechtshof Amsterdam klager c.s. in het gelijk gesteld en is de wederpartij veroordeeld om een bedrag van € 129.559,44 in hoofdsom te betalen aan klager c.s.
2.6 Op 25 april 2022 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager c.s. waarin hij schrijft dat er al lange tijd geen declaraties meer zijn verzonden vanwege de financiële situatie. Declareren zou daarbij een probleem geven in die zin dat verweerder dan BTW zou moeten voorschieten zonder daartegenover liggende betalen. Daarbij schrijft verweerder dat alles wordt verantwoord in de eindafrekening.
2.7 Op 28 april 2022 heeft verweerder aan klager c.s. een e-mail gestuurd met de eindafrekening en een overzicht van de openstaande declaraties waarbij nog een bedrag van € 39.954,94 moet worden betaald. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- het nog openstaande bedrag van € 11.146,41 voor werkzaamheden t/m 14 december 2021;
- een nieuwe factuur voor een bedrag van € 6.723,49 (factuurnummer 20220054) voor werkzaamheden die in 2018 t/m 2020 zouden zijn verricht;
- een nieuwe factuur voor een bedrag van € 19.135,06 (20220055) voor werkzaamheden die zouden zijn verricht van 1 mei 2020 t/m 26 april 2022;
- een factuur van € 2.949,98 op naam van de zoon van klager.
Daarnaast heeft verweerder in zijn e-mail geschreven dat de wederpartij een bedrag van € 183.710,30 heeft betaald op de derdengeldenrekening en dat hij het bedrag van € 39.954,94 aan openstaande declaraties zal verrekenen met de ontvangen derdengelden conform de in de opdrachtbevestiging vastgelegde afspraken. Daarmee heeft verweerder een bedrag van € 143.755,36 overgemaakt aan klager c.s.
2.8 Op 8 juni 2022 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder dat hij het niet eens is met de financiële afrekening die heeft plaatsgevonden. Klager stelt dat hij niet heeft ingestemd met de verrekening en dat hij slechts nog een bedrag van € 14.096,39 verschuldigd is aan verweerder. Klager schrijft in een e-mail van 20 februari 2023 nogmaals dat slechts € 14.096,39 mocht worden ingehouden.
2.9 Op 10 oktober 2023 heeft klager de onderhavige klacht ingediend.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft een bedrag van € 39.954,94 op zijn derdengeldenrekening verrekend met vermeende openstaande declaraties, terwijl klager geen toestemming heeft gegeven voor verrekening;
b) verweerder heeft op 28 april 2022 een e-mail gestuurd met facturen voor verrichte werkzaamheden van lang geleden waarover klager nooit eerder is geïnformeerd. Het betreft een factuur van een bedrag van € 2.949,98 die niet is bestemd voor klager, maar voor zijn zoon. Een factuur voor een bedrag van € 6.723,49 (factuurnummer 20220054) voor werkzaamheden uit de periode van 1 november 2018 t/m 12 oktober 2020. En een factuur voor een bedrag van € 19.135,06 (factuurnummer 20220055) voor werkzaamheden in de periode van 1 november 2020 t/m 20 april 2022. Klager stelt dat hij nooit is geïnformeerd over deze werkzaamheden en verweerder deze werkzaamheden ook nooit voor hem heeft verricht.
3.2 De raad zal hierna op de klachtonderdelen ingaan.

4 VERWEER
Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Het eerste klachtonderdeel behelst de vraag of verweerder ten onrechte declaraties heeft verrekend met aan klager toekomend geld dat verweerder op zijn derdengeldrekening had ontvangen.
5.2 Advocaten zijn met betrekking tot de kantoororganisatie gehouden tot naleving van de regels zoals bepaald in de Verordening op de Advocatuur (hierna: Voda). Artikel 6.19 lid 4 Voda bepaalt dat een advocaat met de rechthebbende schriftelijk kan overeenkomen dat derdengelden worden aangewend ter voldoening van een eigen declaratie. Indien derdengelden zijn aangewend ter voldoening van een eigen declaratie, bevestigt de advocaat dit schriftelijk aan de rechthebbende. Uit de toelichting bij artikel 6.19 lid 4 Voda volgt dat voor verrekening van derdengelden met een eigen declaratie is vereist dat de cliënt hier expliciet mee instemt en dat de instemming schriftelijk is vastgelegd.
5.3 Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn instemming voor de verrekening met de derdengelden in dit geval ontbreekt. Klager betwist dat tijdens gespreken afspraken zijn gemaakt over de verrekening. Klager stelt dat er nooit afspraken zijn gemaakt en niet is ingestemd met verrekening. In de opdrachtovereenkomst staat dat er vooraf contact zou worden opgenomen met klager over de verrekening. Dat is nooit gebeurd.
5.4 Volgens verweerder vloeit de toestemming voor verrekening in de eerste plaats voort uit het feit dat die is vastgelegd in de opdrachtbevestiging van 24 maart 2016 en de algemene voorwaarden. Die toestemming is in de talloze gesprekken die klager c.s. en verweerder hebben gevoerd over de oplopende betalingsachterstanden telkenmale door klager c.s. herbevestigd. Ook in de e-mail van 20 februari 2023 erkent klager dat er gelden “mochten worden ingehouden”. Dat is een erkenning dat de declaraties mochten worden verrekend met de ontvangen gelden. Verweerder heeft de afspraken over de verrekening ook schriftelijk bevestigd bij e-mail van 28 april 2022.
5.5 De raad is van oordeel dat de klacht van klager in dit geval gegrond is. In de opdrachtbevestiging van verweerder staat weliswaar dat volmacht wordt gegeven om openstaande declaraties met ontvangen derdengelden te verrekenen, maar in die opdrachtbevestiging staat ook dat hierover vooraf contact wordt opgenomen in verband met instemming. Volgens verweerder is dit ook gebeurd in de vorm van een (mondeling) telefoongesprek. Klager betwist dit echter. Verweerder had de instemming van klager schriftelijk moeten vastleggen of bevestigen om discussie achteraf te vermijden. Dit lag op de weg van verweerder als advocaat. Door dit na te laten, heeft verweerder de onduidelijkheden die nu zijn ontstaan, niet voorkomen en kan niet worden vastgesteld dat klager akkoord is gegaan met de verrekening. Daarmee is verweerder tekortgeschoten en dat kan hem tuchtrechtelijk worden aangerekend.
Klachtonderdeel b)
5.6 Ten aanzien van de klacht over de declaraties geldt het volgende. Op grond van gedragsregel 16 lid 3 geldt dat een advocaat integer en zorgvuldig handelt in financiële aangelegenheden en dat hij daarover een nauwgezette verantwoording aflegt aan zijn cliënt. Gedragsregel 17 lid 2 bepaalt onder meer dat de advocaat zijn honorarium in beginsel periodiek en deugdelijke gespecificeerd onder opgave van tarief en tijdsbesteding of een andere overeengekomen grondslag declareert.
5.7 Klager verwijt verweerder dat hij pas in april 2022 declaraties heeft verstuurd voor werkzaamheden die in de jaren 2018 t/m 2021 zijn verricht. Verweerder heeft deze werkzaamheden veel te laat gefactureerd. Daarbij stelt klager dat de facturen met de nummers 20220054 (bedrag van € 6.723,49) en 20220055 (bedrag van € 19.135,06) zijn verzonnen. Door deze facturen te verzinnen en pas veel later toe te sturen heeft verweerder klachtwaardig gehandeld. Voor de factuur van een bedrag van € 2.949,98 geldt dat deze niet voor klager is bestemd, maar voor zijn zoon. Door deze factuur bij klager in rekening handelt verweerder eveneens klachtwaardig, aldus klager.
5.8 Verweerder stelt dat hij de facturen van 26 april 2022 (voor bedragen van € 6.723,49 en € 19.135,06) voor werkzaamheden uit de eerdere perioden (1 november 2018 t/m 12 oktober 2020 en 1 november 2020 t/m 20 april 2022) pas later heeft gestuurd, omdat hij met klager c.s. had afgesproken dat hij het factureren voorlopig zou opschorten. De reden daarvoor was dat klager c.s. een voortdurende grote achterstand had in de betaling van de declaraties. Verweerder heeft niet afgesproken dat hij deze werkzaamheden niet meer in rekening zou brengen. De facturen zijn volledig gespecificeerd en de werkzaamheden zijn ook daadwerkelijk verricht. Daarnaast heeft verweerder klager c.s. ook altijd geïnformeerd over deze werkzaamheden. Verweerder voegt daar aan toe dat de betwisting van de declaraties niet thuis hoort in een tuchtrechtelijke procedure, omdat deze zuiver civielrechtelijk van aard is. Er is ook geen sprake van excessief declareren.
5.9 Wat betreft de declaratie van de zoon geldt dat klager in zijn brief van 26 februari 2023 expliciet heeft aangegeven dat de aan zijn zoon verzonden factuur kon worden verrekend met deze kwestie.
5.10 Ter zitting heeft klager verklaard dat hij toestemming heeft gegeven om de declaratie van zijn zoon te verrekenen. Gelet op de gegeven toestemming door klager, heeft verweerder naar het oordeel van de raad op dit punt niet klachtwaardig gehandeld.
5.11 Voor wat betreft de klacht over het declareren voor het overige, is de raad van oordeel – evenals is geoordeeld ten aanzien van klachtonderdeel a – dat verweerder beter schriftelijk had moeten communiceren. Volgens verweerder heeft hij klager mondeling steeds op de hoogte gehouden van zijn verrichte werkzaamheden en de bijbehorende declaraties, maar klager betwist dit en verweerder heeft nagelaten een schriftelijke verantwoording bij te houden. Dat had wel van verweerder mogen worden verwacht en door dit niet te doen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.12 Voor zover de klacht ziet op de stelling dat de facturen verzonnen zijn, of dat de hoogte van de in rekening gebrachte kosten wordt betwist, doet de raad hier geen uitspraak over. Klager kan zich tot de civiele rechter wenden als hij het inhoudelijk niet eens is met de declaraties.

6 MAATREGEL
6.1 Samenvattend acht de raad klachtonderdeel a) gegrond en klachtonderdeel b) gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond. De raad acht in dit geval de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart en verweerder een waarschuwing oplegt, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a en b (gedeeltelijk) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b (gedeeltelijk) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. J.C. Ellerman en J.H. Stek, leden, bijgestaan door mr. K.J. Verschueren als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 27 januari 2025