ECLI:NL:TADRAMS:2025:14 Raad van Discipline Amsterdam 24-914/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:14
Datum uitspraak: 27-01-2025
Datum publicatie: 31-01-2025
Zaaknummer(s): 24-914/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond nu niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 januari 2025
in de zaak 24-914/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 10 december 2024 met kenmerk 2356530/JS/KV digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft een geschil met de ING Bank N.V. (hierna: ING).
1.2 Verweerder staat ING bij in dit geschil.
1.3 Klaagster wordt in het geschil door mr. G bijgestaan.
1.4 Op 28 juli 2022 heeft klaagster ING verzocht haar te compenseren voor een bedrag van € 1.889,40. Klaagster stelde dat dit bedrag middels diefstal op frauduleuze wijze van haar bankrekening was opgenomen.
1.5 Op 6 september 2022 heeft klaagster ING gedagvaard om aan haar het bedrag van € 1.889,40 te betalen.
1.6 Dezelfde dag heeft ING aan klaagster het bedrag van € 1.889,40 betaald. Hierover heeft een medewerker van ING klaagster gebeld. Dit telefoongesprek is door ING opgenomen.
1.7 In een vonnis van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 6 juni 2023 is de vordering van klaagster wegens gebrek aan belang afgewezen. De rechtbank overweegt hierover, voor zover relevant:
“(…)
Nu ING het bedrag van € 1.889,40 reeds aan [klaagster] heeft betaald, heeft [klaagster] geen belang meer bij dit deel van haar vordering. Weliswaar heeft zij te kennen gegeven deze betaling niet aan te merken als voldoening van haar vordering, maar waarom deze betaling niet als voldoening van haar initiële claim kan worden aangemerkt heeft zij onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter zal dit onderdeel van de vordering afwijzen, nu ING de verzochte compensatie heeft betaald. Deze betaling heeft plaatsgevonden op de dag dat de dagvaarding werd betekend aan ING. [Klaagster] had derhalve op het moment van dagvaarden een belang bij haar vordering welk belang kort daarna kwam te vervallen. Zodoende is zij wel ontvankelijk in haar vordering, maar zal deze vordering worden afgewezen.
(…)”
1.8 Klaagster heeft op 4 september 2023 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
1.9 Verweerder heeft namens ING een memorie van antwoord ingediend. Hierin staat onder de punten 11 en 12 opgenomen, voor zover relevant: “
11. Gelet op het voorgaande heeft ING het compensatieverzoek van [klaagster] aanvankelijk afgewezen. Na een herbeoordeling heeft ING alsnog de Schade aan [klaagster] vergoed. Min of meer gelijktijdig dagvaardt [klaagster] ING en weigert vervolgens om de procedure tegen ING in te trekken. Met een bijzondere reden, zo blijkt uit een telefoongesprek tussen een ING medewerker en [klaagster]. Uit dit telefoongesprek volgt dat [klaagster] naar eigen zeggen van haar gemachtigde (…) de betaling van de Schade niet mocht accepteren. [Klaagster] gaf dan ook aan dat zij het bedrag van de Schade weer terug zou betalen aan ING. De transcriptie (in het Engels) van dit telefoongesprek luidt onder meer als volgt:
(ING medewerker): "Just wanted to say [klaagster], we have refunded it to your account."
(Klaagster): "/ know but I think /'Il refund it back. I have to speak with my friend and then we wil/ see what we do, because my friend want to go in Court with ING Bank because normally, they say we don't give you the money back. And naw, /'Il give the money back."
(ING medewerker): "Yeah. Ok."
(Klaagster): "/ don't know. My friend he will know what we have to do, ok?
(ING medewerker): "Ok, / just wanted to let you know that we refunded back the money to your account."
(Klaagster): "Thank you so much. lt is ok, thank you..(...), ok bye."
12. [Klaagster] is - zo blijkt uit het voorgaande - door de Bank geïnformeerd dat het bedrag van de Schade afkomstig was van ING. Het bedrag van de Schade heeft zij nooit teruggestort aan ING. Integendeel, zij heeft over het bedrag beschikt. (…)”
1.10 Op 3 september 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) het vonnis van 6 juni 2023 bekrachtigd. Het Hof heeft in 3.2 van het arrest overwogen, voor zover relevant:
“(…) De bespiegelingen over het onverschuldigd karakter van de door ING gedane betaling (omdat de bank de kwestie volgens [klaagster] in onderzoek had mocht zij het geclaimde bedrag volgens [klaagster] niet betalen) doen er niet aan af dat de bank exact hetzelfde bedrag aan haar heeft overgemaakt dat zij in haar meldbrief d.d. 28 juli 2022 had genoemd. Onbegrijpelijk is [klaagster]’s stelling dat zij niet zou hebben begrepen waarom ING op 6 september 2022 exact datzelfde bedrag aan haar heeft betaald, maar ook dat is niet of nauwelijks relevant aangezien vaststaat dát ING dat geclaimde bedrag heeft betaald. (…)”
1.11 Op 8 juli 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder klachtwaardig te hebben gehandeld door:
a) niet te hebben voldaan aan zijn onderzoeksplicht en bewust mee te hebben gewerkt aan het misleiden van de rechtbank en de advocaat van klaagster;
b) zich in zijn verweer op de klacht te hebben beroepen op het vonnis van de rechtbank en het arrest van het gerechtshof in de civiele procedure tussen ING en klaagster.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klaagster verwijt verweerder in klachtonderdeel a) dat hij de rechtbank en de advocaat van klaagster heeft misleid door in zijn verweer te doen alsof de dagvaarding en de betaling van ING aan klaagster elkaar hadden gekruist, terwijl dit onjuist is. Klaagster zag de betaling van ING als onverschuldigd en zij had geen redenen om aan te nemen dat dit anders was. Zij was er in ieder geval niet van op de hoogte dat het een terugbetaling van het door haar gevorderde bedrag betrof. Verweerder heeft daarnaast een transcript van een gesprek tussen de ING en klaagster overgelegd waarin wordt besproken dat het bedrag aan klaagster is overgemaakt. Dit transcript is door verweerder genoemd onder punt 11 van zijn memorie van antwoord, maar verweerder is hierin onvolledig geweest. Hiermee heeft verweerder de rechtbank eveneens misleid, aldus klaagster.
4.3 De voorzitter stelt op grond van de overgelegde stukken vast dat op 6 september 2022 zowel de dagvaarding door klaagster tegen ING is aangebracht en dat ING het door klaagster gevorderde bedrag aan haar heeft terugbetaald. Dat verweerder de rechtbank en de advocaat van klaagster zou hebben misleid door aan te voeren dat deze twee zaken elkaar hebben gekruist, kan de voorzitter reeds daarom niet volgen. Daarbij heeft klaagster niet betwist dat zij het bedrag van ING heeft ontvangen. Over haar opmerking dat zij deze betaling als onverschuldigd zag, hebben de rechtbank en het Hof reeds overwogen dat deze stelling van klaagster niet alleen onbegrijpelijk is, maar bovendien niet relevant, nu immers vaststaat dát klaagster het bedrag van ING heeft ontvangen. Dat verweerder de rechtbank (en het Hof) hierover op enige wijze zou hebben misleid of onvoldoende heeft geïnformeerd, blijkt naar het oordeel van de voorzitter uit niets en klaagster heeft dit verwijt ook niet nader onderbouwd. Ten aanzien van het verwijt dat verweerder onvolledig zou zijn geweest in de weergave van een tussen klaagster en ING gevoerd telefoongesprek, is de voorzitter van oordeel dat verweerder genoegzaam heeft aangevoerd dat hij in zijn memorie van antwoord alleen de belangrijkste inhoudelijke passage uit het gesprek heeft weergegeven en de overige gedeelten van het gesprek heeft weggelaten. Verweerder was, als advocaat van de wederpartij, niet gehouden om het hele gesprek weer te geven. Daarnaast heeft ING aangeboden om de USB stick met de opname in het geding te brengen. Verweerder heeft met de transcriptie van het telefoongesprek willen onderbouwen dat klaagster wist dat het overgemaakte bedrag van ING afkomstig was. Indien klaagster de inhoud of de volledigheid van het gesprek had willen betwisten, had het op haar weg gelegen om dit in de onderliggende procedure te doen, maar dat heeft klaagster nagelaten.
4.4 Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen gronden voor het in klachtonderdeel a) gemaakte verwijt aan verweerder. Er is niet gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid op enige wijze zou hebben overschreden.
4.5 Klachtonderdeel a) is gelet op het voorgaande kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.6 Ten aanzien van het in klachtonderdeel b) aan verweerder gemaakte verwijt stelt de voorzitter vast dat de klacht ziet op het handelen van verweerder in de procedure tussen klaagster en ING, in welke procedure de rechtbank op 6 september 2022 en het Hof op 3 september 2022 respectievelijk een vonnis en een arrest hebben gewezen. Dat verweerder deze (openbare) uitspraken ter onderbouwding van zijn verweer in de tuchtprocedure heeft ingebracht, is naar het oordeel van de voorzitter dan ook begrijpelijk en op geen enkele wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar. Van de door klaagster gestelde schending van de gedragsregels door verweerder is geen sprake.
4.7 Klachtonderdeel b) is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 27 januari 2025