ECLI:NL:TADRAMS:2025:13 Raad van Discipline Amsterdam 24-900/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:13 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-01-2025 |
Datum publicatie: | 24-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-900/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels kennelijk ongegrond omdat uit niets blijkt dat verweerster dreigende bewoordingen zou hebben geuit of dat zij niet bereid was om in overleg met de advocaat van klager te treden. Verweerster diende de belangen van haar cliënte en het stond haar in die hoedanigheid vrij om een mogelijke procedure aan te kondigen en te communiceren op de wijze zoals zij heeft gedaan. Dat de rechtbank de zittingsdatum heeft vastgesteld, kan verweerster niet worden verweten. Ook blijkt nergens uit dat verweerster de advocaat van klager niet bij de correspondentie zou hebben betrokken. Het laatste klachtonderdeel is kennelijk niet-ontvankelijk, omdat dit verwijt ziet op de verhouding tussen verweerster en haar cliënte. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van
20 januari 2025 in de zaak 24-900/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Noord-Holland (hierna: de deken) van 5 december 2024 met kenmerk ks/ss/24-356/2362474,
digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst
genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft een geschil met zijn ex-partner (hierna: de vrouw) over de inschrijving
van hun dochter (hierna: de dochter) bij een andere basisschool. Verweerster staat
in dit geschil de vrouw bij.
1.2 Klager wordt in het geschil door mr. A bijgestaan.
1.3 In een e-mailbericht van 30 juli 2024 om 12:27 uur heeft verweerster aan
klager geschreven, voor zover relevant:
“Tot mij heeft zich gewend [de vrouw]. U heeft eerder gecorrespondeerd met haar
vorige advocaat, [mr. I], over de door cliënte gewenste schoolwijziging van uw beider
dochter. Uit deze correspondentie maak ik op dat u niet akkoord gaat met een schoolwijziging,
reden waarom cliënte mij heeft verzocht een kort geding te starten ten einde vervangende
toestemming te krijgen van de rechtbank, voor de schoolwijziging. Cliënte wenst uw
dochter in te schrijven op basisschool [O], waarvan u reeds alle informatie hebt ontvangen
via [mr. I]. Indien u toch alsnog bereid bent toestemming te geven voor de reeds
verzochte schoolwijziging, waarbij uw dochter ingeschreven wordt op [O], dan verneem
ik dat graag uiterlijk vanmiddag om 17:00 uur. Indien ik niet van u verneem, of wanneer
uw reactie afwijzend is, zal de procedure aanhangig worden gemaakt bij de rechtbank.”
1.4 Mr. A heeft dezelfde dag om 17:01 uur op dit bericht gereageerd met, voor
zover relevant:
“Ik heb kennisgenomen van uw e-mail waarin een kort geding is aangekondigd, zonder
ruimte te bieden voor overleg of een andere constructieve oplossing. In familiezaken
is het van belang om als advocaat een de-escalerende houding aan te nemen, maar dat
terzijde. Mijn cliënt is dan ook zeer bezorgd dat moeder zonder (constructief) overleg
en zonder duidelijke reden van plan is om [de dochter] op een andere school in te
schrijven. Ouders hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om beslissingen te
nemen die gebaseerd zijn op een zorgvuldige afweging van de behoeften en belangen
van [de dochter] . Het blijkt niet dat uw cliënt de belangen en behoeften van [de
dochter] heeft betrokken bij haar eenzijdige beslissing om van school te veranderen.
Bovendien is er geen duidelijke reden gegeven door uw cliënt. Voorts is er geen ruimte
voor overleg. Ook blijkt uit de inhoud van uw e-mail dat er geen ruimte is voor overleg
tussen ouders. Ik verzoek u dan ook vriendelijk doch dringend om alsnog in overleg
te treden met mijn cliënt om gezamenlijk tot een oplossing te komen die in het belang
is van [de dochter]. Het is in ieders belang, en vooral in dat van het kind, om de-escalerend
te werk te gaan en tot een gezamenlijk gedragen beslissing te komen. Wat betreft de
verhinderdata, deze zijn als volgt. (…)”
1.5 In een e-mailbericht van 31 juli 2024 om 10:23 uur heeft verweerster hierop
gereageerd met, voor zover relevant:
“(…) Uiteraard geniet een onderlinge oplossing altijd de voorkeur, maar wanneer
het dusdanig duidelijk is (en herhaaldelijk wordt bevestigd) dat de standpunten van
partijen mijlenvel uit elkaar liggen, waardoor een compromis niet mogelijk is, heeft
het mijns inziens weinig zin om te blijven vragen om onderlinge oplossingen. Die zijn
er dan simpelweg niet, waardoor het partijen ook kan helpen als een rechter zich over
de situatie buigt. (…) Cliënte is absoluut bereid om deze in een gesprek nader toe
te lichten, en aldus met uw cliënt in overleg te treden, maar wanneer beide partijen
hun standpunt niet willen of kunnen wijzigen (hetgeen feitelijk al uit de voorgaande
correspondentie blijkt), dan heeft opnieuw overleg weinig zin. Mocht uw cliënt bereid
zijn [om] zijn standpunt te heroverwegen, na een gesprek met cliënte (om haar beweegredenen
nóg duidelijker te begrijpen), dan verneem ik dat graag. (…)Gelet op het feit dat
cliënte [het kind] graag vóór aanvang van het volgende schooljaar wil inschrijven
en daarom spoedig toestemming nodig heeft, ziet zij zich genoodzaakt wel alvast het
kort geding aanhangig te maken. Mochten partijen alsnog onderlinge overeenstemming
bereiken, dan kan het kort geding worden ingetrokken. (…)”
1.6 Op 31 juli 2024 om 14:06 uur heeft verweerster aan mr. A de aanvraag kort
geding en de concept dagvaarding in het geschil gestuurd. Verweerster heeft in het
begeleidende e-mailbericht geschreven, voor zover relevant:
“Gemakshalve verwijs ik u naar de bijlagen van deze mail, welke heden naar de rechtbank
worden verstuurd. Ik vertrouw erop u hiermede voldoende geïnformeerd te hebben.”
1.7 Op 1 augustus 2024 heeft verweerster in een e-mailbericht aan mr. A geschreven,
voor zover relevant:
“Van de rechtbank ontving ik een voorstel met drie data's voor de bepaling van het
kort geding (zie bijgaand). De voorkeur van cliënte gaat uit naar 23 augustus, om
14:00u, danwel 15:30u. Mag ik uw akkoord hierop vernemen? (…)”
1.8 Mr. A heeft dezelfde dag op voorgaand bericht gereageerd met:
“Ik ben verhinderd en mijn client is verhinderd, ik zou graag wel de berichten willen
zien die u heeft verzonden naar de rechtbank. Indien het niet anders kan dan gaat
de voorkeur uit naar 29 aug 2024 om 11 uur.”
1.9 Hierop heeft verweerster in een e-mailbericht van 2 augustus 2023 om 10:44
uur aan mr. A geschreven, voor zover relevant:
“U kunt de correspondentie terugvinden in het online dossier als u zich stelt, maar
hierbij een kopie van het zojuist verstuurde bericht.
Geachte heer, mevrouw,
De voorkeur van cliënte gaat ernaar uit om de zitting op 23 augustus plaats te laten
vinden, omdat het nieuwe schooljaar een week later begint (de vakantie duurt tot 31/08)
en er tijdig een beslissing moet volgen, om de eventuele schoolwijziging nog in orde
te kunnen maken. Het tijdstip maakt de vrouw niet uit.
Gedaagde geeft aan verhinderd te zijn, maar stelt dat indien het niet anders kan,
de voorkeur van gedaagde uitgaat naar 29 augustus 2024 om 11:00 uur.
Nu er geen overeenstemming is tussen partijen, verzoek ik u om een datum te bepalen.
(…)”
1.10 Hierna heeft verweerster om 12:03 uur per e-mail aan mr. A geschreven:
Bijgaand een correctie, zoals zojuist naar de rechtbank verzonden.
Geachte heer, mevrouw,
In navolging op het bericht van zojuist laat ik u weten dat de schoolvakantie tot
25/08 duurt, niet tot 31/08. Cliënte (eiseres) stelt dat ze daarom belang heeft bij
de behandeling van de zaak op 23/08.”
1.11 Vervolgens heeft verweerster om 13:24 uur per e-mail aan mr. A geschreven,
voor zover relevant:
“De rechtbank heeft de zitting bepaald op 23 augustus 2023. (…) Ik vertrouw erop
u hiermede voldoende geïnformeerd te hebben.”
1.12 Op 2 augustus 2024 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij
de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster dat zij:
a) heeft gedreigd met een kort geding indien klager niet aan haar verzoeken zou
voldoen;
b) heeft geweigerd in overleg te treden met de advocaat van klager;
c) onvolledige correspondentie aan de rechtbank heeft doorgestuurd en de rechtbank
heeft verzocht geen rekening te houden met de verhinderdata van de advocaat van klager;
d) de advocaat van klager niet heeft betrokken bij de correspondentie met de
rechtbank en geen kenmerk heeft doorgegeven, waardoor de advocaat van klager niet
met de rechtbank kon communiceren;
e) heeft gehandeld zonder overleg met haar cliënte.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen
wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een
belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid
niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over
de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven
zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen
bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij
daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen
die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig
voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het
feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op
de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid
daarvan te verifiëren.
4.2 In familiezaken moet een advocaat daarnaast waken voor onnodige polarisatie
tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid
worden verwacht, omdat met name de belangen van kinderen een grote rol kunnen spelen.
Klachtonderdelen a) en b)
4.3 De voorzitter ziet in de inhoud van de klachtonderdelen a) en b) aanleiding
voor een gezamenlijke bespreking. Op grond van de overgelegde correspondentie stelt
de voorzitter vast dat verweerster duidelijk aan mr. A heeft uitgelegd waarom zij
zich namens haar cliënte genoodzaakt zag een procedure te starten. Zoals verweerster
in haar e-mailbericht van 31 juli 2024 om 10:23 uur aan mr. A heeft geschreven, was
haar cliënte bereid om haar standpunten in een gesprek nader toe te lichten, en aldus
met klager in overleg te treden, maar “wanneer beide partijen hun standpunt niet wilden
of konden wijzigen, dan heeft opnieuw overleg weinig zin”. Daarbij heeft verweerster
in dit bericht aan mr. A ook laten weten dat een minnelijke oplossing altijd de voorkeur
verdient en dat de procedure, bij het alsnog bereiken van onderlinge overeenstemming,
door de vrouw zou worden ingetrokken.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit de overgelegde correspondentie
niet dat verweerster dreigende bewoordingen zou hebben geuit, noch dat zij niet bereid
was om in overleg met de advocaat van klager te treden. Verweerster diende de belangen
van haar cliënte en het stond haar in die hoedanigheid vrij om een mogelijke procedure
aan te kondigen en te communiceren op de wijze zoals zij heeft gedaan. Hiermee heeft
zij de grenzen van de haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid naar
het oordeel van de voorzitter niet overschreden.
4.5 De klachtonderdelen a) en b) zijn gelet op het voorgaande kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.6 De voorzitter stelt vast dat verweerster in haar correspondentie van 2 augustus
2024 aan de rechtbank heeft toegelicht waarom het in het belang van haar cliënte was
om de zittingsdatum op 23 augustus 2023 te bepalen. Daarbij heeft zij tevens aan de
rechtbank meegedeeld dat gedaagde had aangegeven verhinderd te zijn, maar als het
niet anders kon voorkeur had voor een zitting op 29 augustus 2023. Dat de rechtbank
de zittingsdatum op 23 augustus 2023 heeft vastgesteld, kan verweerster niet worden
verweten. De voorzitter overweegt daarbij nog dat mr. A, als advocaat van klager,
ook door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld om verhinderdata door te geven
en dat het dan ook op de weg van mr. A had gelegen om bezwaar te maken tegen de door
de rechtbank bepaalde zittingsdatum. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van
verweerster is daarmee geen sprake.
4.7 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond
is.
Klachtonderdeel d)
4.8 De voorzitter stelt op grond van de overgelegde correspondentie vast dat
verweerster de door haar aan de rechtbank gestuurde berichten (en bijgevoegde stukken)
ook aan mr. A heeft doorgestuurd. Daarbij heeft verweerster mr. A er bij bericht
van 2 augustus 2024 om 10:44 uur op gewezen dat als mr. A zich zou stellen, de correspondentie
door hem kon worden teruggevonden in het online dossier. Dat mr. A door verweerster
niet bij de correspondentie zou zijn betrokken en dat verweerster geen kenmerk van
de zaak zou hebben doorgegeven, blijkt naar het oordeel van de voorzitter nergens
uit en klager heeft dit klachtonderdeel ook niet onderbouwd
4.9 Klachtonderdeel d) is daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag eveneens
kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.10 De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een
klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan
diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn
belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke
procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
4.11 De voorzitter stelt vast dat het in klachtonderdeel e) gemaakte verwijt
ziet op de verhouding tussen verweerster en haar cliënte. Klager heeft hier geen aandeel
in. Klachtonderdeel e) is daarom, bij gebrek aan rechtstreeks belang voor klager,
kennelijk niet-ontvankelijk.
4.12 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen a), b),
c) en d) kennelijk ongegrond verklaren en klachtonderdeel e) niet-ontvankelijk verklaren.
4.13 Bij deze beoordeling heeft de voorzitter de inhoud van de nadere stukken
die door verweerster bij e-mail van 21 december 2024 aan de raad zijn gezonden, buiten
beschouwing gelaten, omdat klager immers niet de gelegenheid heeft gehad hierop te
reageren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klachtonderdelen a), b), c) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
kennelijk ongegrond;
klachtonderdeel e), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 20 januari 2025