ECLI:NL:TADRAMS:2025:121 Raad van Discipline Amsterdam 25-382/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:121 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-07-2025 |
Datum publicatie: | 17-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-382/A/A |
Onderwerp: | Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; de raad heeft het verzoek om opheffing van de op grond van artikel 60b Advocatenwet opgelegde schorsing toegewezen. De raad heeft het bijkomend verzoek de schorsingsbeslissing niet meer zichtbaar te maken op de website (www.tuchtrecht.overheid.nl) is afgewezen. Nog afgezien van het feit dat een wettelijke grondslag hiervoor in de Advocatenwet ontbreekt, geldt bovendien dat de openbaarheid van (tucht)rechtspraak een fundamenteel principe in Nederland is. Dit principe is vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 121 van de Grondwet. Naar het oordeel van de raad prevaleert het belang van een transparante en openbare (tucht)rechtspraak boven het belang om verschoond te blijven van eventuele negatieve gevolgen van een uitspraak, die ondanks dat die geanonimiseerd is, (mogelijk) tot de persoon van de advocaat herleidbaar is. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 14 juli 2025
in de zaak 25-382/A/A
naar aanleiding van het verzoek van:
verzoekster
gemachtigde: mr. R. Sanders
strekkende tot opheffing van de op verzoek van:
mr. E.J. Henrichs, in zijn hoedanigheid van voormalig deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam
door de raad bij beslissing van 10 mei 2021 aan verzoekster opgelegde schorsing
ex artikel 60b Advocatenwet voor onbepaalde tijd.
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij beslissing van 10 mei 2021 heeft de raad verzoekster op grond van artikel
60b Advocatenwet voor onbepaalde tijd geschorst en een voorziening getroffen. Deze
beslissing (hierna ook de schorsingsbeslissing) is geanonimiseerd gepubliceerd op
de website www.tuchtrecht.overheid.nl (hierna ook de website).
1.2 Op 11 juni 2025 heeft verzoekster de raad verzocht de opgelegde schorsing
op grond van artikel 60b, lid 7, van de Advocatenwet op te heffen.
1.3 Op 19 juni 2025 heeft de griffier van de raad verzoekster en de huidige deken
van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna de deken) opgeroepen
om te worden gehoord naar aanleiding van het verzoek.
1.4 Het verzoek is (achter gesloten deuren) behandeld ter zitting van de raad
van 30 juni 2025 in aanwezigheid van verzoekster, haar gemachtigde en stafmedewerker
mr. K. Verdam, die de deken op zitting vertegenwoordigde. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen van verzoekster
van 11 juni 2025. De raad heeft ook kennisgenomen van de e-mail van de deken van 17
juni 2025, waarin zij laat weten geen inhoudelijk verweer te zullen voeren tegen het
verzoek om opheffing van de schorsing.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het verzoek gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verzoekster is op 8 oktober 2002 beëdigd als advocaat. In de periode 2011
tot 2020 voerde zij een eenmanspraktijk en hield zij kantoor aan huis.
2.3 Verzoekster is in 2013 in een conflict geraakt met de Raad voor Rechtsbijstand
(hierna de RvR). Op 1 augustus 2019 heeft de RvR bij de voormalig deken (hierna verder
ook de deken) een klacht over verzoekster ingediend.
2.4 Op 26 februari 2021 heeft de deken ten aanzien van verzoekster een verzoek
ex artikel 60b lid 1 van de Advocatenwet ingediend. De deken heeft verzocht om (i)
schorsing van verzoekster voor onbepaalde tijd in de uitoefening van haar praktijk
en (ii) als voorziening -kort gezegd- een contactverbod met de RvR op te leggen.
2.5 Op 10 mei 2021 heeft de raad, zoals gezegd, verzoekster op grond van artikel
60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van
haar praktijk geschorst en het door de deken gevraagde contactverbod met de RvR getroffen.
2.6 Verzoekster is tegen de schorsingsbeslissing in hoger beroep gegaan bij het
Hof van Discipline (hierna het hof). Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september
2021 heeft het hof voorgesteld de zaak aan te houden, zodat verzoekster en de deken
met de RvR een regeling konden treffen. De behandeling van het hoger beroep is in
verband daarmee aangehouden.
2.7 De deken heeft eind 2021 bemiddeld in het geschil tussen de RvR en verzoekster.
Dit heeft ertoe geleid dat verzoekster op 12 oktober 2022 met de RvR een vaststellingsovereenkomst
is overeengekomen, waarbij de deken medeondertekenaar is geweest. Verzoekster is met
de RvR, onder meer, overeengekomen dat zij niet weer als advocaat zaken zou behandelen
op toevoegingsbasis en niet betrokken zou zijn bij de behandeling van toevoegingszaken
door andere advocaten.
2.8 Verzoekster heeft zich, overeenkomstig de vaststellingsovereenkomst, per
12 oktober 2022 uitgeschreven bij de RvR, en heeft zich daarbij verplicht om geen
inschrijving meer te verzoeken bij de RvR. Daarnaast heeft verzoekster alle nog lopende
toevoegingszaken overgedragen aan andere advocaten en lopende geschillen ingetrokken.
De geschillen tussen verzoekster en de RvR zijn daarmee met ingang van 12 oktober
2022 definitief tot een einde gekomen.
2.9 In een gesprek op 23 februari 2024 met de deken is besproken dat coaching
van verzoekster een noodzakelijke voorwaarde was om tot praktijkhervatting te komen.
Daarnaast heeft de deken nog een aantal punten ter overdenking en uitwerking aan verzoekster
meegegeven, waaronder de vraag op welke rechtsgebieden verzoekster zich wilde begeven
en hoe zij de waarborg van een juridisch-inhoudelijke praktijkuitoefening wilde vormgeven.
Naar aanleiding van een gezamenlijk aanhoudingsverzoek aan het hof op eveneens 23
februari 2024 de zaak nader aangehouden.
2.10 Verzoekster heeft in de periode mei 2024 tot november 2024 coachingssessies
gevolgd. De coach heeft hierover tweemaal verslag uitgebracht aan de deken. Op 12
november 2024 heeft de coach zijn eindverslag verzonden naar de deken. Hierin schrijft
hij voor zover relevant:
“Afrondend: ik stel vast dat [verzoekster] gedurende het coachingstraject van een
half jaar blijkt heeft gegeven van voortschrijdend inzicht over wat een behoorlijk
advocaat betaamt. Zij onderkent misslagen te hebben gemaakt en praat dat niet meer
recht door te wijzen op privéomstandigheden of handelen/nalaten door derden. Ze heeft
weer focus op wat te doen om een renderende betalende praktijk te gaan opbouwen. Dat
alles was ook mijn inzet van de coaching.”
2.11 Bij dit verslag is ook een door verzoekster opgesteld memo gevoegd, waarin
zij haar eigen persoonlijke beschouwingen op haar praktijkuitoefening heeft uitgeschreven.
2.12 Op 22 november 2024 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen verzoekster
en de deken. Voorafgaand aan deze bespreking is op 20 november 2024 heeft verzoekster
een ondernemingsplan aan de deken toegezonden, met een toelichting op de door haar
voorgenomen rechtsgebieden. Bij e-mail van 26 november 2024 heeft verzoekster ter
bevestiging van het gesprek aan de deken geschreven, voor zover relevant:
“U gaf aan dat u als Deken naar aanleiding van het aangepaste Ondernemingsplan (met
bijlage), de rapportage van [de coach] en het memo met reflecties van [verzoekster]
een positieve grondhouding hebt ten aanzien van een terugkeer van [verzoekster] in
de advocatenpraktijk.”
2.13 Verzoekster heeft zich bereid verklaard om de (aangezegde) procedures (klachten
en aansprakelijkstellingen) van haar kant in te trekken. Tot slot is met de deken
besproken dat verzoekster nog een jaar wordt gecoacht en dat een jaar na hervatting
van de praktijk een kantoorbezoek zal plaatsvinden. Deze afspraken zijn vastgelegd
in een vaststellingsovereenkomst tussen verzoekster en de deken, die door laatst genoemde
partij op 22 april 2025 is ondertekend. Hierin staat ook dat het hoger beroep bij
het hof binnen vijf dagen na een positieve beslissing van de raad wordt ingetrokken.
2. HET VERZOEK EN BIJKOMEND VERZOEK
Verzoek
2.1 Verzoekster verzoekt om opheffing van de door de raad aan haar voor onbepaalde
tijd opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk. Ter ondersteuning van
het verzoek stelt verzoekster allereerst dat zij in oktober 2022 een vaststellingsovereenkomst
heeft gesloten met de RvR, op grond waarvan de toevoegingsrelatie tussen verzoekster
en de RvR tot een einde is gekomen. Voor zover de geschillen met de RvR (mede) dragend
zijn geweest voor de opgelegde schorsing, is die grond dus niet meer aanwezig, aldus
verzoekster. Verzoekster heeft daarnaast tijdens haar schorsing een intensief coachingstraject
doorlopen, waarin in het bijzonder aandacht is geschonken aan de door de raad destijds
gesignaleerde tekortkomingen in de praktijkuitoefening, met inbegrip van de professionele
distantie tot de behandelde zaken (onafhankelijkheid) en de wijze waarop verzoekster
haar praktijk had vormgegeven. Na verloop van inmiddels vier jaren is van de voormalige
advocatenpraktijk van verzoekster niet wezenlijk sprake meer, zodat verzoekster de
kans heeft om haar praktijk opnieuw, en in overeenstemming met de voor advocaten geldende
regels, op te bouwen.
2.2 Verzoekster wil graag een nieuwe start maken als praktiserend advocaat. Daartoe
is in overleg met de deken een nieuw ondernemingsplan opgesteld, dat van de deken
ook goedkeuring heeft gekregen. Verzoekster heeft ook met de deken afgesproken om
geschillen uit het verleden definitief achter zich te laten, waaronder het (na een
positieve beslissing op het verzoek) in te trekken hoger beroep en de klachtprocedures
tegen de bij de onderhavige zaak betrokkenen, voor zover verzoekster dat inmiddels
nog niet heeft gedaan en schriftelijk aan de deken kenbaar heeft gemaakt.
Bijkomend verzoek
2.3 Verzoekster heeft tevens het bijkomende verzoek gedaan te bepalen om bij
opheffing van de schorsing de publicatie van de beslissing waarmee de schorsing is
opgelegd, niet meer zichtbaar te maken op de website (www.tuchtrecht.overheid.nl).
Dit verzoek ziet niet op de vernietiging van de beslissing maar om het niet langer
zichtbaar zijn ervan op de website, zonder aantasting van de geldigheid van de beslissing.
Voor professioneel betrokkenen blijven de op het tableau geregistreerde gegevens van
verzoekster onverkort te raadplegen en is de inhoud van de beslissing onverminderd
beschikbaar voor de doeleinden van het toezicht en tuchtrecht. Reden voor dit verzoek
is dat verzoekster in haar huidige werk problemen ondervindt met enkele passages in
de schorsingsbeslissing die een bepaald beeld van haar schetsen en tot haar herleidbaar
zijn. Verzoekster wijst erop dat de 60b-procedure geen tuchtrechtelijke procedure
betreft. Als een advocaat zich heeft ingespannen voor zijn of haar terugkeer in de
advocatuur, dan zou met de opheffing van de schorsing de eerdere schorsingsbeslissing
van de website gehaald moeten worden.
3. HET STANDPUNT VAN DE DEKEN
3.1 De deken heeft laten weten geen bezwaar te hebben tegen de opheffing van
de schorsing gelet op de gemaakte afspraken tussen de deken en verzoekster. Evenmin
heeft de deken bezwaar tegen het bijkomend verzoek van verzoekster om bij opheffing
van de schorsing de publicatie van de beslissing waarmee de schorsing is opgelegd,
niet meer zichtbaar te maken op de website, alhoewel zij niet weet op welke wettelijke
grondslag dit verzoek gestoeld is en zij hierover geen voorbeelden heeft gevonden
in de jurisprudentie.
4. BEOORDELING
4.1 Voor opheffing van een schorsing ingevolge het bepaalde in artikel 60b lid
1 Advocatenwet moet aannemelijk zijn dat de gronden die hebben geleid tot de schorsing
niet meer aanwezig zijn.
4.2 De raad overweegt als volgt. Verzoekster heeft onderbouwd toegelicht dat
de problemen die in het verleden hebben geleid tot haar schorsing op voet van artikel
60b Advocatenwet zich niet meer voordoen. De geschillen tussen verzoekster en de RvR
zijn met de vaststellingsovereenkomst van 12 oktober 2022 definitief tot een einde
gekomen. Verzoekster heeft verder gedurende haar schorsing een intensief coachingstraject
doorlopen, waarin in het bijzonder aandacht is geschonken aan de door de raad gesignaleerde
tekortkomingen in de praktijkuitoefening. In overleg met de deken heeft verzoekster
een nieuw ondernemingsplan opgesteld, dat van de deken ook goedkeuring heeft gekregen.
Daarnaast heeft verzoekster met de deken afspraken gemaakt over - onder meer - het
vanaf haar praktijkhervatting nog een jaar voortzetten van het coachingstraject, het
afleggen van een kantoorbezoek en de intrekking van (aangezegde) (klacht)procedures,
welke afspraken zijn neergelegd in de vaststellingsovereenkomst met de deken van 22
april 2025. De deken heeft aangegeven dat zij gelet op de met verzoekster gemaakte
afspraken geen bezwaar heeft tegen de opheffing van de schorsing. Op grond van deze
omstandigheden ziet de raad geen beletsel om het verzoek tot opheffing van de schorsing
toe te wijzen.
4.3 Het bijkomend verzoek om bij opheffing van de schorsing de publicatie van
de beslissing waarmee de schorsing is opgelegd, niet meer zichtbaar te maken op de
website is naar het oordeel van de raad niet toewijsbaar. Nog afgezien van het feit
dat een wettelijke grondslag hiervoor in de Advocatenwet ontbreekt, geldt bovendien
dat de openbaarheid van (tucht)rechtspraak een fundamenteel principe in Nederland
is. Dit principe is vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens (EVRM) en artikel 121 van de Grondwet. Naar het oordeel van de raad prevaleert
het belang van een transparante en openbare (tucht)rechtspraak boven het belang om
verschoond te blijven van eventuele negatieve gevolgen van een uitspraak, die ondanks
dat die geanonimiseerd is, (mogelijk) tot de persoon van de advocaat herleidbaar zijn.
BESLISSING
De raad van discipline:
- heft op met ingang van 14 juli 2025 de bij beslissing van 10 mei 2021 (kenmerk
21-206/A/A) aan verzoekster opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk;
- wijst het bijkomend verzoek de schorsingsbeslissing niet meer zichtbaar te maken
op de website (www.tuchtrecht.overheid.nl) af.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en R. Vos leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 14 juli 2025