ECLI:NL:TADRAMS:2025:119 Raad van Discipline Amsterdam 25-343/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:119
Datum uitspraak: 07-07-2025
Datum publicatie: 11-07-2025
Zaaknummer(s): 25-343/A/NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager heeft zijn verwijt, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster, van een onvoldoende feitelijke onderbouwing voorzien. De klacht is kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 7 juli 2025
in de zaak 25-343/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 22 mei 2025 met kenmerk re/ss/2386360 digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft in een strafzaak een vordering benadeelde partij ingediend.
1.2 Op 5 oktober 2023 heeft verweerster in een brief aan de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) bericht dat zij de verdachte in de strafzaak zal bijstaan in de vordering van klager.
1.3 Op 31 oktober 2023 heeft de behandeling ter terechtzitting bij de rechtbank plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is de vordering van klager behandeld en heeft verweerster een pleitnota voorgedragen.
1.4 Op 14 november 2023 heeft de rechtbank vonnis gewezen in de strafzaak.
1.5 Op 31 oktober 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door pas later de zittingszaal te zijn binnengekomen, zich voorafgaand aan de zitting en bij het binnenkomen van de zittingszaal niet kenbaar te hebben gemaakt als advocaat en zich daarnaast grievend over klager te hebben uitgelaten.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
4.2 De voorzitter is van oordeel dat de klacht niet slaagt. Voor zover klager verweerster verwijt dat zij pas later de zaal binnenkwam, zij zich niet kenbaar zou hebben gemaakt als advocaat, tijdens de zitting achter klager zou hebben plaatsgenomen en op zijn laptop zou hebben meegekeken, is de voorzitter van oordeel dat klager dit verwijt tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster, van een onvoldoende feitelijke onderbouwing heeft voorzien. Daarbij staat vast dat verweerster zich, blijkens de door haar overgelegde brief van 5 oktober 2023, voorafgaand aan de zitting als advocaat van de verdachte heeft gesteld ten aanzien van de vordering van klager. Dat verweerster zich grievend over klager zou hebben uitgelaten en dat haar houding ter zitting “bij de beesten af” zou zijn geweest, zoals klager stelt, geldt eveneens dat dit verwijt feitelijke grondslag mist. Voor wat betreft de stelling van klager dat verweerster ter zitting zou hebben gezegd dat klager haar had kunnen bellen om de garagevloer schoon te maken, heeft verweerster een alternatieve uitleg gegeven. Zij heeft aangevoerd dat zij ter zitting inderdaad een opmerking heeft gemaakt over haar eigen ervaring met het schoonmaken van een betonnen garagevloer, maar de door klager gestelde formulering wordt door haar betwist. Nu klager deze uitlating ook niet heeft onderbouwd, verweerster hierover voornoemde alternatieve uitleg heeft gegeven en hiervan verder ook niets blijkt uit de inhoud van de overgelegde pleitnota, kan niet worden vastgesteld dat verweerster zich heeft uitgelaten op de wijze zoals door klager is gesteld.
4.3 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.


Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 7 juli 2025