ECLI:NL:TADRAMS:2025:116 Raad van Discipline Amsterdam 25-098/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:116 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-07-2025 |
Datum publicatie: | 11-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-098/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; klacht over de kwaliteit van dienstverlening in een cassatieprocedure op één onderdeel gedeeltelijk gegrond. Door het cassatieschriftuur zonder dit vooraf aan klager voor te leggen in te dienen, heeft verweerder niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht. Een waarschuwing met kostenveroordeling is op zijn plaats. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 7 juli 2025
in de zaak 25-098/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. drs. M. van Tongeren
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Via het klachtformulier van 2 juli 2024 en verder toegelicht in de klachtbrief
van 1 juli 2021 (de raad begrijpt: 2024) heeft de gemachtigde van klager namens klager
bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de
deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 12 februari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2354952/JS/KV
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 mei 2025. Daarbij
waren de gemachtigde van klager en verweerder aanwezig. De gemachtigde van klager
heeft na de zitting een machtiging van klager aan de raad toegezonden. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager had een website waarop uitlatingen stonden die ertoe hadden geleid
dat tegen klager aangifte is gedaan.
2.3 Bij vonnis van 15 mei 2019 heeft de rechtbank Amsterdam (de rechtbank) klager
veroordeeld voor het plegen van de uitingsdelicten neergelegd in de artikelen 137c
en d van het Wetboek van Strafrecht. Klager heeft op 26 oktober 2022 tegen de veroordeling
hoger beroep ingesteld.
2.4 Bij arrest van 4 juli 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam (het hof) klager
niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, wegens het te laat instellen van
het hoger beroep. Diezelfde dag heeft klager tegen dit arrest cassatie ingesteld bij
de Hoge Raad (HR).
2.5 In juli 2023 heeft de gemachtigde van klager telefonisch contact gehad met
verweerder over het verlenen van bijstand aan klager in de cassatieprocedure.
2.6 Bij e-mail van 27 juli 2023 heeft de gemachtigde van klager verweerder, voor
zover relevant, het volgende bericht:
“Eerder deze week sprak ik telefonisch over het cassatieberoep dat was ingesteld
(…) door:
Verdachte [klager]
(…)
om hem bij te staan op toevoegingsbasis. Het is de uitdrukkelijke wens van [klager]
dat hij zo weinig mogelijk tijd wenst te besteden aan deze procedure, daarom sta ik
hem bij.
(…)
De klachten die bestaan vallen uiteen in schending van de openbaarheid en schending
van internationaalrechtelijke verplichtingen.
[toelichting]
Graag verneem ik of u bereid bent om deze zaak aan te nemen en om daarbij over de
schending van de openbaarheid en schending van internationaalrechtelijke verplichtingen
te klagen. Uiteraard wordt uw deskundigheid en het aanvoeren van meer en/of betere
klachten (op basis van het dossier) zeer gewaardeerd.”
2.7 Bij e-mail van 8 augustus 2023 heeft verweerder aan klager een opdrachtbevestiging
gestuurd. Hierin schrijft hij, onder meer, het volgende:
“Geachte [klager],
Hierdoor bevestig ik uw verzoek om bijstand in uw cassatieprocedure bij de Hoge
Raad.
Ik heb mij gesteld als uw advocaat en een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor
Rechtsbijstand. De processtukken zijn nog niet bij de Hoge Raad binnengekomen. Zodra
dat het geval is en mij een termijn is gesteld voor het indienen van een cassatieschriftuur,
zal ik bezien of ik cassatieklachten kan formuleren en u van mijn bevindingen op de
hoogte stellen. Als ik meen dat het gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraak vormen
heeft verzuimd of het recht onjuist heeft toegepast, zal ik daarover in een cassatieschriftuur
klagen.
Indien u vragen heeft dan kunt u mij mailen of bellen.”
2.8 Bij e-mail van 13 augustus 2023 heeft klager aan verweerder meegedeeld:
“Dank dat u deze zaak wilt oppakken. Ik heb bericht gehad van Raad voor Rechtsbijstand.
Zij hebben positief gereageerd op de aanvraag. Ik moet nu 159 euro aan u betalen.
Wanneer zal ik dat doen?”
2.9 Bij e-mail van 14 augustus 2023 heeft verweerder aan klager bericht:
“Dank voor uw bericht. Ik zal u na mijn vakantie (t/m 27-08) een factuur sturen
voor het voldoen van de eigen bijdrage.”
2.10 Bij e-mail van 19 september 2023 heeft klager aan verweerder gevraagd of
hij al met zijn zaak was begonnen.
2.11 Bij e-mail van 9 oktober 2023 heeft verweerder aan klager geantwoord:
“Bijgaand zend ik u de factuur ter voldoening van de eigen bijdrage. De stukken
zijn nog niet binnengekomen bij de Hoge Raad. Ik bericht u zodra dit het geval is.”
2.12 Op 30 november 2023 heeft klager verweerder een brief ter kennis gebracht.
In antwoord op de brief heeft verweerder diezelfde dag aan klager geschreven:
“Dank voor uw bericht. De brief houdt in dat er binnen een termijn van 60 dagen
na betekening (ik maak uit uw bericht op: vandaag) daarvan cassatiemiddelen moeten
worden ingediend.
Na een korte bestudering van de stukken heb ik in elk geval één cassatiemiddel gevonden.
Een tweede cassatieklacht vergt nog nadere studie.
Ik zal u te zijner tijd een kopie sturen van de door mij ingediende cassatieschriftuur.”
2.13 Op 24 januari 2024 heeft verweerder namens klager een cassatieschriftuur
bij de HR ingediend.
2.14 Bij e-mail van eveneens 24 januari 2024 heeft verweerder aan klager het
ingediende cassatieschriftuur toegezonden en hem daarbij als volgt bericht:
“Bijgaand zend ik u de cassatieschriftuur die ik vandaag indiende bij de Hoge Raad.
Van de inzending ontving ik ook een ontvangstbevestiging, waarvan u bijgaand een kopie
aantreft.
Alvorens de Hoge Raad zich buigt over de afdoening van de zaak, zal de advocaat-generaal
bij de Hoge Raad de zaak beoordelen en daarover een conclusie opstellen. Daarvan krijg
ik te zijner tijd afschrift, dat ik aan u zal doorsturen.
Ik houd u overigens op de hoogte van de ontwikkelingen”
2.15 Bij e-mail van 29 januari 2024 om 08:18 uur heeft de gemachtigde van klager
aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Via [klager] heb ik kennis genomen van uw schriftuur van 24-01-2024 en van de communicatie
die u, buiten mij om, met hem heeft gehad.
Telefonisch hebben wij besproken dat (1) de uitdrukkelijke wens bestond om twee
middelen van cassatie in te dienen (2) u het dossier zou opvragen bij de Hoge Raad
en dan een terugkoppeling zou geven ten aanzien van de twee middelen van cassatie
(3) u eventueel de gelegenheid zou bieden voor een “second opinion” - uw eigen bewoordingen
- indien de middelen van cassatie die u wilde indienen niet overeenkomen met de uitdrukkelijke
voorkeuren van [klager]. Ook (4) is gesteld dat ik [klager] - die immers geen jurist
is - ter behartiging van zijn belangen zou bijstaan. Mijn e-mail van 27-07-2023 geeft
reflectie van deze gang van zaken. Deze e-mail heeft als voorlaatste volzin:
“Graag verneem ik of u bereid bent om deze zaak aan te nemen en om daarbij over
de schending van de openbaarheid en schending van internationaalrechtelijke verplichtingen
te klagen.”
U heeft, buiten mij om, op 09-10-2023 aan [klager] per e-mail bericht:
“De stukken zijn nog niet binnengekomen bij de Hoge Raad. Ik bericht u zodra dit
het geval is.”
Vervolgens heeft u, tegen de gemaakte afspraken en gedane toezeggingen in, geen
bericht gegeven dat de stukken zijn binnengekomen bij de Hoge Raad en heeft u op 24-01-2024
een schriftuur ingediend zonder dat daarbij over de schending van de openbaarheid
en schending van internationaalrechtelijke verplichtingen is geklaagd!
(…)
Nu u zonder enige communicatie van de opdracht en werkwijze bent afgewezen kan uw
schriftuur, met de weggelaten middelen, uiteraard niet door [klager] worden aanvaard.
Bij dezen geef ik u namens [klager] de SPOEDOPDRACHT om:
a. al uw andere werkzaamheden zo veel mogelijk stil te leggen;
b. per ommegaande een eerste korte reactie te sturen op deze e-mail en om aan te
geven wat u nog kan doen met inbegrip van eventuele termijnen en vormen voor een (aanvullend)
schriftuur;
c. de stukken die van de Hoge Raad zijn ontvangen alsnog toe te zenden;
d. zo spoedig en zo tijdig mogelijk alsnog een concept-schriftuur op te stellen
waarin u klaagt over schending van de internationaalrechtelijke verplichtingen en
de schending van de openbaarheid van de zitting en de uitspraak, dit concept-schriftuur
zo veel mogelijk voor feedback voor te leggen;
e. het (aanvullende) schriftuur in te dienen op een wijze die de acceptatie daarvan
door de Hoge Raad maximaliseert.
In het geval dat u meent dat het indienen van nadere cassatiemiddelen niet (meer)
mogelijk is, kan alsdan direct worden betwist dat u zich bepaaldelijk gevolmachtigd
heeft mogen stellen voor de indiening van uw schriftuur van 24-01-2024. Alsdan wordt
graag en met spoed vernomen hoe u het nadeel voor [klager] zo veel mogelijk zal beperken,
met inbegrip van de mogelijkheid dat u de Hoge Raad bericht dat u zich ten onrechte
bepaaldelijk gevolmachtigd heeft gesteld en/of dat u bewerkstelligt dat er voor [klager]
alsnog een andere cassatieadvocaat kan worden gezocht die tijdig een schriftuur kan
indienen. In geen geval mag u zich onttrekken op een wijze waarbij [klager] peremptoir
komt te staan, vraagt u daarom altijd eerst om uitdrukkelijke toestemming indien u
overweegt om een dergelijke proceshandeling te verrichten. Indien u daarom verzoekt
is het mogelijk dat ik u vandaag zal opbellen.”
2.16 Op 30 januari 2024 hebben verweerder en de gemachtigde van klager naar aanleiding
van de e-mail van 29 januari 2024 telefonisch contact gehad.
2.17 Bij e-mail van 2 februari 2024 om 7:46 uur heeft klager het volgende aan
verweerder bericht:
“Ten aanzien van mijn zaak bij de Hoge Raad (23/02615) bevestig ik dat [naam gemachtigde
van klager] volledig gemachtigd was en is om namens mij alle handelingen te verrichten
die hij noodzakelijk acht. In ieder geval was en is [naam gemachtigde van klager]
gemachtigd om namens mij een cassatieadvocaat te vinden en om aan hem opdracht te
geven, daarbij voorwaarden te stellen, aanwijzingen te geven ten aanzien van het aanvoeren
van middelen van cassatie en andere proceshandelingen en om de overeenkomst met de
cassatieadvocaat te beëindigen.
Ook is [naam gemachtigde van klager] gemachtigd om namens mij bij u schade te eisen,
onderhandelingen met u te voeren, dossierstukken bij u op te vragen, een vaststellingsovereenkomst
te sluiten en om tuchtklachten tegen u in te dienen; alsook alle daarmee verband houdende
handelingen te verrichten die hij noodzakelijk acht.
Graag ontvang ik, met cc naar [naam gemachtigde van klager], per ommegaande de bevestiging
dat u deze kennisgeving van volmacht in goede orde heeft ontvangen en dat u deze accepteert.”
2.18 Bij e-mail van 2 februari 2024 om 15:31 uur heeft verweerder aan klager
geantwoord:
“Helaas kan ik onderstaande niet bevestigen. Ik wens ook niet verder met [naam gemachtigde
van klager] te communiceren over uw cassatieprocedure en zeker geen opdrachten of
instructies van hem aan te nemen.
U heeft mij nooit eerder laten weten dat dit uw wens was en ik heb de stellige indruk
dat het [naam gemachtigde van klager] is die via u en mij zijn juridische vondsten
bij de Hoge Raad ingang wil doen vinden. Ik heb hem (geheel onverplicht) proberen
uit te leggen dat ik zelf de argumenten selecteer die de kans op een geslaagde cassatie
zo groot mogelijk maken, en dat ik overleg met een niet in cassatierecht gespecialiseerde
betrokkene zinledig acht.
Als u zelf ontevreden bent over de door mij geleverde bijstand, dan geef ik u in
overweging een andere advocaat te zoeken die de bijstand in cassatie kan voortzetten.
Ik verwijs u hierbij naar de ledenlijst van de Vereniging van Cassatieadvocaten in
Strafzaken (VCAS). Lidmaatschap van deze vereniging is overigens niet verplicht om
als gemachtigde bij de Hoge Raad op te treden.
https://www.vcas.nl/index.php/leden/
Ik zal uiteraard welwillend reageren op een eventueel overnameverzoek door een opvolgend
advocaat.”
2.19 Bij e-mail van 5 februari 2024 heeft de gemachtigde van klager aan verweerder
meegedeeld, voor zover relevant:
“Uw e-mailbericht van 02-02-2024 dat u, ondanks dat [klager] u nadrukkelijk te kennen
heeft gegeven dat hij uw bericht "met cc naar [naam gemachtigde van klager]" wenst
te ontvangen, alléén aan [klager] heeft gericht is niet op rechtsgevolgen gericht.
(…)
Uw wens om niet met de ondergetekende te communiceren is kennelijk niet op rechtsgevolgen
gericht en wordt ter kennisgeving aangenomen. U wordt bij dezen verzocht om zo veel
mogelijk niet meer u rechtstreeks tot de heer Van der Meer te richten en om in plaats
daarvan zo veel mogelijk en uitsluitend met de ondergetekende te communiceren aangaande
de rechtsbetrekkingen waarin u met [klager] betrokken bent.
lnzageverzoek
Namens [klager] verzoek ik om inzage, zo veel mogelijk door middel van het verstrekken
van afschrift, van het volledige dossier in de zaak [naam klager] (23/02615). Hieronder
vallen ten minste, doch geenszins beperkt tot, de volgende stukken en bescheiden,
zoveel mogelijk gespecificeerd:
(…)”
2.20 Bij e-mail van 7 maart 2024 heeft de gemachtigde van klager aan verweerder
bericht:
“U heeft niet binnen de in artikel 12, derde lid, van de AVG (Verordening EU/2016/679)
bedoelde termijn op het inzageverzoek van [klager] van 05-02-2024 gereageerd. [Klager]
stelt u hierom in gebreke; indien u niet zo spoedig mogelijk op zijn inzageverzoek
zult reageren dient u er op bedacht te zijn dat [klager], zonder nader bericht, u
voor de bevoegde rechter zal dagen om inwilliging van het inzageverzoek te verkrijgen
en/of dat hij vanwege het niet inwilligen van zijn inzageverzoek tegen u een tuchtklacht
bij de deken zal indienen.
Het inwilligen van het inzageverzoek is niet alleen in het belang van [klager] en
van u, maar tevens in het belang van de deken en van de raad van discipline. Immers,
indien u [klager] geen inzage toestaat zal hij op basis van een 'hypothetische feitelijke
grondslag' zijn klachten moeten indienen waarbij u alsdan éérst aan de deken en aan
de raad van discipline inzage in het dossier zult geven. [Klager] benadrukt met klem
dat het beter is om onnodig gecompliceerde klachtenprocedures te voorkomen.
Indien u persisteert in uw sinds 02-02-2024 gevormde attitude - "Ik wens ook niet
verder met [de gemachtigde van klager] te communiceren over uw cassatieprocedure en
zeker geen opdrachten of instructies van hem aan te nemen" - dan moet tevens het doorlopen
van een interne kantoorklachtenregeling zinledig worden geacht. In dat geval zal [klager]
zonder nader bericht een tuchtklacht indienen bij de deken. [Klager] verneemt daarom
graag per ommegaande of u persisteert in de sinds 02-02-2024 gevormde attitude.”
2.21 Op 8 april 2024 heeft de gemachtigde van klager vervolgens aan verweerder
geschreven, voor zover relevant:
“Inmiddels heeft u twee maanden niet gereageerd op het inzageverzoek van [klager]
van 05-02-2024. Evenmin reageert u nog op andere berichten. (…)”
2.22 Op 2 juli 2024 heeft verweerder het volgende aan klager meegedeeld:
“Bijgaand treft u een bericht van de administratie van de Hoge Raad, waarin staat
vermeld dat de advocaat-generaal (A-G) op 8 oktober 2024 zijn conclusie zal indienen.
Een conclusie van de A-G is een rechtsgeleerd advies aan de Hoge Raad over de afdoening
van de zaak.
De datum waarop de A-G conclusie indient, kan nog worden gewijzigd. Ik zal u daarvan
op de hoogte stellen als daarvan sprake is.”
2.23 Op 2 juli 2024 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken
een klacht over verweerder ingediend.
2.24 Bij arrest van 10 december 2024 heeft de Hoge Raad op het beroep in cassatie
beslist. De HR heeft de klachten gegrond geacht, het arrest van het hof vernietigd
en de zaak van klager teruggewezen om de zaak opnieuw te behandelen en arrest te wijzen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende:
a) verweerder heeft een cassatieschriftuur ingediend waarin niet is geklaagd
over schendingen van de openbaarheid en schendingen van internationaalrechtelijke
verplichtingen, terwijl de opdracht tot het instellen van cassatie onder die voorwaarde
aan verweerder was verstrekt, waardoor verweerder zich ten onrechte bepaaldelijk gevolmachtigd
heeft gesteld;
b) verweerder heeft belangrijke informatie en gemaakte afspraken niet schriftelijk
in de opdrachtbevestiging vastgelegd;
c) verweerder heeft niet tijdig laten weten dat hij niet (langer) bereid was
te klagen over schendingen van de openbaarheid en schendingen van de internationaalrechtelijke
verplichtingen;
d) verweerder heeft een appelschriftuur ingediend terwijl klager en zijn gemachtigde
niet akkoord waren met de inhoud daarvan;
e) verweerder heeft een appelschriftuur van lage kwaliteit en slagingskans ingediend;
f) verweerder heeft niet gereageerd op het inzageverzoek, het klaagschrift, de
aanzegging en de ingebrekestelling van klager;
g) verweerder heeft de in juli 2023 telefonisch gemaakte afspraken niet schriftelijk
vastgelegd;
h) verweerder had meegedeeld dat de termijn voor het indienen of aanvullen van
het cassatieschriftuur op 28 januari 2024 was verlopen, terwijl dat nergens uit blijkt;
i) verweerder heeft niets gedaan om met spoed een tijdige overdracht van het
dossier naar een andere advocaat mogelijk te maken.
3.2 De raad zal hierna op de klachtonderdelen ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder in
een cassatieprocedure. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als
de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling
rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt.
Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling
van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt
begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als
algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van
een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
5.2 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter
het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet
omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij
van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt
door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Ontvankelijkheid klacht
5.3 Verweerder heeft primair aangevoerd dat klager geen belang heeft bij zijn
klacht omdat verweerder de procedure bij de HR met succes voor klager heeft gevoerd
en hij voor klager heeft bereikt wat hij wilde, namelijk dat zijn zaak opnieuw wordt
behandeld door het hof. De raad volgt verweerder niet in dit standpunt. Ongeacht de
uitkomst van een zaak kan belang zijn bij een klacht over de wijze waarop de zaak
is behandeld. Klager heeft - kort gezegd - geklaagd over verweerders werkwijze in
de cassatieprocedure en heeft daarmee een rechtstreeks eigen belang. De klacht is
derhalve ontvankelijk.
Klachtonderdelen a), c) d) (gedeeltelijk) en e)
5.4 De raad ziet gelet op hun onderlinge samenhang aanleiding deze klachtonderdelen
gezamenlijk te behandelen. In deze klachtonderdelen verwijt klager verweerder dat
hij op 24 januari 2024 een cassatieschriftuur heeft ingediend waarin niet is geklaagd
over schendingen van de openbaarheid en schendingen van internationaalrechtelijke
verplichtingen, terwijl de opdracht tot het instellen van cassatie onder die voorwaarde
aan verweerder was verstrekt (klachtonderdeel a). Verweerder had niet mogen aannemen
dat hem het recht was gegund om een cassatieschriftuur in te dienen dat afwijkt van
hetgeen in het telefoongesprek van juli 2023 was overeengekomen en ook is verwoord
in de e-mail aan verweerder van 27 juli 2023. Verweerder heeft deze voorwaarden aanvaard
(klachtonderdeel d, gedeeltelijk). Verweerder had tijdig moeten laten weten dat hij
niet bereid was te klagen over deze schendingen, zodat er nog tijd was om een second
opinion aan te vragen (klachtonderdeel c). Verweerder heeft volgens klager onvoldoende
kansrijke cassatiemiddelen ingediend en daarmee de slagingskans van de cassatie ernstig
geschaad (klachtonderdeel e).
5.5 Naar het oordeel van de raad slagen deze klachtonderdelen niet. Weliswaar
heeft het eerste contact over verweerders bijstand aan klager in de cassatieprocedure
met de gemachtigde van klager plaatsgevonden en heeft laatste in zijn e-mail van 27
juli 2023 inderdaad verzocht in het cassatieschriftuur te klagen over schendingen
van de openbaarheid en schendingen van internationaalrechtelijke verplichtingen, maar
op grond van dat contact is geen opdrachtovereenkomst tot stand gekomen. Verweerder
heeft toereikend aangevoerd dat hij de gemachtigde van klager slechts zag als verwijzer
en dat hij aansluitend aan het contact met hem telefonisch contact heeft opgenomen
met klager en aan klager de gang van zaken in een cassatieprocedure en zijn werkwijze
heeft uitgelegd. De raad heeft geen aanleiding te twijfelen dat dit gesprek heeft
plaatsgevonden. De enkele ontkenning hiervan door (de gemachtigde van) klager is hiervoor
onvoldoende. Op 8 augustus 2023 heeft verweerder aan klager een opdrachtbevestiging
gestuurd, waarop klager heeft gereageerd. Nadien heeft klager meerdere malen gecorrespondeerd
met verweerder zonder daarbij zijn gemachtigde te betrekken en zonder kenbaar te maken
dat de klachten over de schendingen - zoals benoemd in de e-mail van zijn gemachtigde
27 juli 2023 - het onderwerp van het cassatieschriftuur moesten zijn. Verweerder heeft
daarmee terecht de wensen, zoals door de gemachtigde van klager verwoord in diens
e-mail van 27 juli 2023, niet opgevat als de wensen van klager zelf en ook niet als
zodanig hoeven opvatten. Daarmee hoefde verweerder evenmin uit te spreken of vast
te leggen dat hij de in deze e-mail geuite wensen niet zou opvolgen. Verweerder heeft
immers geen opdracht geaccepteerd op grond van de door de gemachtigde van klager geformuleerde
wensen.
5.6 Ook als dat echter wel was gebeurd, dan was verweerder nog niet verplicht
om de klachten zoals door de gemachtigde van klager verwoord in zijn cassatieschriftuur
op te nemen. Verweerder is dominus litis, hetgeen inhoudt dat hij de vrijheid heeft
een zaak te behandelen op een wijze die hem goeddunkt en hij niet verplicht is gevolg
te geven aan verzoeken van zijn cliënt die hij kansloos acht of waarvan hij meent
dat deze de zaak niet ten goede komen. Dat verweerder onvoldoende kansrijke cassatiemiddelen
heeft ingediend en daarmee de slagingskansen in cassatie ernstig heeft geschaad, is
de raad niet gebleken. De cassatieprocedure is blijkens klachtdossier succesvol verlopen.
Van verwijtbaar handelen is niet gebleken. Klachtonderdelen a), c), d) (gedeeltelijk)
en e) zijn dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.7 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij belangrijke informatie
en gemaakte afspraken niet schriftelijk in de opdrachtbevestiging heeft vastgelegd.
In juli 2023 zijn door de gemachtigde van klager met verweerder telefonisch afspraken
gemaakt over de te voeren zaak. De telefonisch gemaakte afspraken en de algemene strekking
van het telefoongesprek van juli 2023 zijn neergelegd in de e-mail van 27 juli 2023.
Hierop heeft verweerder nooit gereageerd. Integendeel, verweerder heeft bij de Raad
voor de Rechtsbijstand een toevoeging aangevraagd, aan klager een factuur gestuurd
voor de eigen bijdrage, bij de HR de stukken opgevraagd en namens klager procedurele
handelingen verricht. Verweerder heeft zich, tegen de uitdrukkelijke wens van klager
in, meermalen rechtstreeks tot klager gericht zonder de gemachtigde van klager daarvan
op de hoogte te stellen of zelfs maar aan de gemachtigde van klager te communiceren
dat hij voornemens was om hoofdzakelijk of uitsluitend rechtstreeks zijn communicatie
tot klager te richten.
5.8 Dit klachtonderdeel slaagt niet. Verweerder heeft op 8 augustus 2023 aan
klager een opdrachtbevestiging verstuurd, waarmee tussen klager en verweerder een
advocaat-cliëntrelatie tot stand is gekomen. Hoewel het beter was geweest als verweerder
schriftelijk had vastgelegd dat hij geen gehoor zou geven aan de wensen van de gemachtigde
van klager, zoals verwoord in zijn e-mail van 27 juli 2023, was hij hiertoe niet verplicht.
Deze e-mail lag immers niet ten grondslag aan de opdracht zoals door verweerder aan
klager was bevestigd. Evenmin was verweerder verplicht om nog een reactie te sturen
aan de gemachtigde van klager, nu verweerder rechtstreeks met klager over de cassatieprocedure
communiceerde. Dat dit gebeurde tegen de uitdrukkelijke wens van klager, blijkt onvoldoende
uit het klachtdossier. Pas maanden later op 2 februari 2024 heeft klager verweerder
voor het eerst laten weten dat hij wilde dat de communicatie over de zaak met zijn
gemachtigde plaatsvond, waarop verweerder diezelfde dag heeft laten weten dat hij
over klagers cassatieprocedure niet met zijn gemachtigde wenste te communiceren of
instructies van hem wenste aan te nemen. Van verwijtbaar handelen is geen sprake en
klachtonderdeel b) is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel d) (gedeeltelijk)
5.9 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij het cassatieschriftuur
heeft ingediend terwijl klager en zijn gemachtigde niet akkoord waren met de inhoud
daarvan. Pas nadat verweerder een afschrift van zijn ingediende cassatieschriftuur
had doorgestuurd, kwam klager erachter dat verweerder niet had geklaagd over de schendingen
van de openbaarheid en schendingen van de internationaalrechtelijke verplichtingen.
5.10 Het klachtonderdeel slaagt in zoverre. Naar het oordeel van de raad had
verweerder het cassatieschriftuur niet mogen indienen zonder dit vooraf in concept
aan klager voor te leggen of op z’n minst genomen de door verweerder geformuleerde
middelen vooraf met klager te bespreken. Verweerder heeft betoogd dat uit zijn e-mail
van 30 november 2023, waarin verweerder aan klager schrijft dat hij hem te zijner
tijd een kopie van het door hem ingediend cassatieschriftuur zou sturen, blijkt dat
hij het cassatieschriftuur niet vooraf zou voorleggen. De raad volgt verweerder niet
in dit betoog. Uit deze enkele mededeling had klager niet hoeven begrijpen dat de
inhoud van het cassatieschriftuur niet vooraf aan hem zou worden voorgelegd. Voor
zover verweerder heeft aangevoerd dat hij cassatieschrifturen nooit vooraf aan zijn
cliënten voorlegt, omdat dit vanwege het specialistische karakter ervan, geen zin
heeft, geldt het volgende. Het moge zo zijn dat de inhoudelijke bijdrage van de gemiddelde
cliënt in een cassatieprocedure minimaal is, dit betekent echter niet dat een advocaat
zijn processtukken dan zonder enkele vorm van overleg of afstemming met zijn cliënt
mag indienen. Verweerder heeft bovendien met zijn werkwijze klager de mogelijkheid
onthouden om te kunnen zeggen dat hij hechtte aan de mening van zijn gemachtigde.
De werkwijze van verweerder is onzorgvuldig en strookt op dit punt niet met hetgeen
van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht. Daarmee is klachtonderdeel d) in
zoverre gegrond.
Klachtonderdeel f)
5.11 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij niet heeft gereageerd
op het inzageverzoek, het klaagschrift, de aanzegging en de ingebrekestelling van
de gemachtigde van klager. Op 5 februari 2024 heeft de gemachtigde van klager aan
verweerder verzocht om volledige inzage in zijn dossier. Hierbij is een onderverdeling
gemaakt in twaalf specifieke onderdelen, die samenvallen met de klachtonderdelen in
onderhavig klaagschrift. Op dit klaagschrift heeft verweerder nooit gereageerd en
nooit is de inzage geleverd waar klager, onder meer op grond van de AVG, recht op
heeft. Ook op de aanzegging en ingebrekestelling van 7 maart 2024 van de gemachtigde
van klager aan verweerder heeft verweerder niet gereageerd.
5.12 De klachtonderdeel slaagt niet. De e-mails van 5 februari 2024 en 7 maart
2024 zijn afkomstig van de gemachtigde van klager. Verweerder had eerder al in zijn
e-mail van 2 februari 2024 uitdrukkelijk aan klager kenbaar gemaakt dat hij correspondentie
afkomstig van de gemachtigde van klager niet langer zou beantwoorden. Verweerder was
dan ook niet verplicht om te reageren op de verzoeken van de gemachtigde van klager.
Berichten van klager zelf heeft verweerder wel steeds beantwoord. Van klachtwaardig
handelen is geen sprake. Daarmee is klachtonderdeel f) ongegrond.
Klachtonderdeel g)
5.13 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de in juli 2023
telefonisch gemaakte afspraken niet schriftelijk heeft vastgelegd. Verweerder is op
grond van de gedragsregels volgens klager verplicht om gemaakte afspraken schriftelijk
vast te leggen en te bevestigen.
5.14 De klachtonderdeel slaagt niet. De raad ziet niet op welke gedragsrechtelijke
grond verweerder het gesprek met de gemachtigde van klager had moeten vastleggen.
Verweerder heeft zich naar aanleiding van dit gesprek rechtstreeks tot klager gewend
en is met hem een opdrachtovereenkomst aangegaan, die verweerder schriftelijk aan
klager heeft bevestigd. Er was geen reden of verplichting om ook het gesprek met de
gemachtigde van klager van daarvoor vast te leggen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen is geen sprake. Klachtonderdeel g) is ongegrond.
Klachtonderdeel h)
5.15 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij hem had meegedeeld
dat de termijn voor het indienen of aanvullen van het cassatieschriftuur op 28 januari
2024 was verlopen, terwijl dat nergens uit blijkt. Klager houdt het ervoor dat de
termijn voor het indienen van een cassatieschriftuur nog niet was verlopen op 28 januari
2024. In dat geval had klager nog met spoed een andere advocaat kunnen zoeken die
de fouten van verweerder had kunnen herstellen. Klager is door het handelen van verweerder
geschaad in zijn eerlijke proceskansen bij de HR.
5.16 Het is de raad niet (voldoende) duidelijk wat klager verweerder precies
verwijt. Verweerder heeft genoegzaam aangevoerd dat de termijn voor het indienen van
de schriftuur volgde uit de overgelegde correspondentie en dat de mededeling ex artikel
435 lid 1 Sv (met daarin de termijn) aan klager is betekend. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen is de raad niet gebleken. Klachtonderdeel h) is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel i)
5.17 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij niets heeft gedaan
om met spoed een tijdige overdracht van het dossier naar een andere advocaat mogelijk
te maken. Ook dit klachtonderdeel acht de raad ongegrond, reeds vanwege het feit dat
niet gebleken is dat er een concreet overnameverzoek van een andere advocaat lag.
6 MAATREGEL
6.1 De verklaart de klacht op één klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond. Door
het cassatieschriftuur zonder dit vooraf aan klager voor te leggen in te dienen, heeft
verweerder niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een behoorlijk advocaat mag
worden verwacht. De raad acht een waarschuwing met kostenveroordeling op zijn plaats.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht op één klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond verklaart,
moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde
griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing
onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing
zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel d (gedeeltelijk) gegrond;
- verklaart overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. S.D. Arnold, voorzitter, mrs. K.C. van Hoogmoed en W. van Eekhout, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 7 juli 2025