ECLI:NL:TADRAMS:2025:111 Raad van Discipline Amsterdam 25-008/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:111
Datum uitspraak: 30-06-2025
Datum publicatie: 03-07-2025
Zaaknummer(s): 25-008/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. Het verwijt dat verweerder ondoelmatig, en daarmee in strijd met gedragsregel 6 lid 1, procedeert treft geen doel. Dat de onderliggende procedure lang duurt en hoge kosten voor partijen meebrengt, staat buiten kijf. De raad heeft echter niet kunnen vaststellen dat (uitsluitend) verweerder hiervoor verantwoordelijk moet worden gehouden, laat staan dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Verder is de raad niet gebleken dat verweerder in strijd met gedragsregel 8 bewust onjuiste informatie heeft verstrekt. Het staat verweerder als advocaat van de wederpartij vrij om het standpunt van zijn cliënte op partijdige wijze weer te geven. Het feit dat klaagster het oneens is met de manier waarop verweerder de stellingen namens zijn cliënte heeft verwoord, is inherent aan het civiele geschil dat partijen verdeeld houdt. Ook van het doen van grievende uitlatingen (gedragsregel 7) is niet gebleken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 30 juni 2025 in de zaak 25-008/A/A
naar aanleiding van de klacht van:


klaagster
gemachtigde: mr. T.A. Knijp

over

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 27 mei 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 7 januari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2337847/JS/KV van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 mei 2025. Klaagster is op zitting vertegenwoordigd door haar enig bestuurder en aandeelhouder, de heer D (hierna: D) en haar gemachtigde. Daarnaast was verweerder op zitting aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 D is enig aandeelhouder en bestuurder van klaagster. Klaagster en Tunica Trading B.V. (hierna: Tunica), waarvan de enig aandeelhouder en bestuurder de heer C (hierna: C) is, hebben in het voorjaar 2020 een samenwerking opgezet. De samenwerking zag onder meer op het op de markt brengen van verschillende producten en diensten ten behoeve van de bestrijding van de Covid-19 pandemie, waaronder het importeren en verkopen van testsetjes en de exploitatie van testlocaties.
2.3 Op 26 april 2021 hebben klaagster en Tunica een (tweede) samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarin de afspraken tussen klaagster en Tunica zijn neergelegd.
2.4 Tussen klaagster en Tunica is op enig moment een geschil ontstaan over de nakoming van een of meer uit de samenwerkingsovereenkomst voortvloeiende betalingsverbintenis(sen). Verweerder staat in dit geschil Tunica bij. Klaagster wordt bijgestaan door mr. M.
2.5 Op 7 april 2022 heeft klaagster Tunica gedagvaard. Klaagster stelt zich onder meer op het standpunt dat zij op basis van de samenwerkingsovereenkomsten recht heeft op betaling van (het restant van) de facturen ten aanzien van de winstuitkering en de betaling van de facturen van de door haar voorgeschoten kosten.
2.6 Op 27 juni 2022 heeft verweerder namens Tunica een conclusie van antwoord tevens eis in reconventie genomen. Hierin schrijft hij onder meer:
“Het in de hand houden van de kosten was de verantwoordelijkheid van [D], die [C] kennelijk als een soort pinautomaat beschouwde.”
Ook schrijft verweerder:
“[D] lijkt een beetje de weg te zijn kwijtgeraakt, maar heeft in elk geval flink wat boter op zijn hoofd”
2.7 De broer van D, die voor Tunica heeft gewerkt totdat hij zich op enig moment ziek meldde, heeft op 28 april 2022 van verweerder een brief ontvangen. Over de ziekmelding schrijft verweerder hierin: “(…) nu het erop lijkt dat uw arbeidsongeschiktheid situatief is.”
2.8 Bij tussenvonnis van 1 maart 2023 heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) overwogen, voor zover relevant:
“4.17. Vervolgens is de vraag hoe tot een correcte eindafrekening te komen.
4.18. De rechtbank is voornemens om een deskundige te benoemen omdat zij behoefte heeft aan voorlichting van een deskundige. (…)”
In rov. 4.25 heeft de rechtbank verder overwogen dat, in het belang van “een zo efficiënt mogelijk verloop van het deskundigenonderzoek en ter beperking van kosten”, partijen niet het hele procesdossier aan de deskundige ter beschikking stellen, maar dat zij zich zullen uitlaten over “de stukken/informatie waarover de deskundige in hun visie dient te beschikken.”
In rov. 5.1. heeft de rechtbank Tunica opgedragen “binnen twee weken na de datum van dit vonnis volledige inzage te geven in dan wel toegang te verstrekken tot:
(…)
- Het digitale medewerkers-uren-planning-systeem EITJE en de volledige uren- planning en de uren-uitbetaling van de medewerkers in de teststraten vanaf het begin van het gebruik van EITJE.”
2.9 Bij tussenvonnis van 7 juni 2023 heeft de rechtbank de heer O als deskundige benoemd (hierna: de deskundige). In rov. 2.11 aanhef en onder ‘g’ en rov. 2.12 van dit tussenvonnis heeft de rechtbank bepaald dat de onderzoeker toegang dient te krijgen tot het zogenaamde Eitje-account van Tunica. In rov. 2.12 heeft de rechtbank overwogen dat het voor de deskundige “noodzakelijk [is] dat hij toegang heeft tot, dan wel afschriften verkrijgt van alle onderdelen van de administratie van het samenwerkingsverband.” In rov. 2.14 heeft de rechtbank verder overwogen: “Partijen zijn het erover eens dat voor een zo efficiënt mogelijk verloop van het deskundigenonderzoek en ter beperking van kosten, niet het hele (omvangrijke) procesdossier aan de deskundige ter beschikking hoeft te worden gesteld. Indien de deskundige meer stukken wenst te ontvangen dan in dit vonnis wordt bepaald, dient hij partijen daarom te verzoeken.”
2.10 Op 8 augustus 2023 heeft de advocaat van klaagster (mr. M) een aantal stukken met de deskundige gedeeld. Bij e-mail van eveneens 8 augustus 2023 heeft verweerder de advocaat van klager als volgt aangeschreven, voor zover relevant:
“Ik stel u in de gelegenheid de nu geüploade notitie van [D] over de valse MedJobs-facturen alsmede het stuk nadere afspraak van 19 juni 2021 (twee bestanden) met aanvullende achtergrondinformatie van [D] (een bestand) binnen een uur te verwijderen. U handelt in strijd met de gedragsregels. Ik zal de rechtbank informeren over uw handelen.
De [deskundige] verzoek ik deze stukken buiten zijn onderzoek te laten. Juist omdat [D] er een handje van heeft een stortvloed van stukken te produceren heeft de rechtbank precies bepaald welke stukken aan u zouden worden toegezonden opdat u de opdracht van de rechtbank zou kunnen uitvoeren. De hiervoor genoemde stukken horen daar niet bij.”
2.11 Bij e-mail van 3 oktober 2023 heeft verweerder aan de deskundige geschreven, voor zover relevant:
“Ik kan je verder nog melden dat er contact is gelegd met Eitje, gezien de wens die jij hebt uitgesproken informatie uit Eitje in je onderzoek te betrekken. Ik hoop in de loop van de week meer te weten. Zoals jou bekend heeft Eitje geen rol gespeeld bij de facturatie door de uitzendbureaus.”
2.12 Bij e-mail van 9 oktober 2023 heeft verweerder vervolgens aan de deskundige geschreven, voor zover relevant:
“Wat betreft Eitje kan ik melden dat er contact is geweest en het mogelijk is dit programma weer open te zetten. Het programma bevat grote hoeveelheden persoonsgegevens (van personen die voor het samenwerkingsverband hebben gewerkt) die Tunica als verwerkingsverantwoordelijke partij niet zomaar kan verstrekken door derden daar toegang toe te geven.”
2.13 Bij e-mail van 17 oktober 2023 heeft mr. M aan de deskundige geschreven, voor zover relevant:
“Zoals u bekend is, heeft de Rechtbank Amsterdam in r.o. 3.11 van haar tussenvonnis van 7 juni 2023 bepaald dat u uiterlijk drie maanden na ontvangst van het bericht dat het voorschot is betaald, een schriftelijk en ondertekend rapport dient uit te brengen. (…) De driemaandentermijn verstrijkt op 3 november 2023. (…) [Klaagster] stelt zich op het standpunt dat die vertraging wordt veroorzaakt doordat [Tunica] herhaaldelijk nalaat binnen de door u gestelde termijnen op uw vragen te reageren zonder daar geldige redenen voor te geven (…). Ik wil u vragen de door uzelf gestelde termijnen voortaan strikt te hanteren en beide partijen te laten weten wanneer zij uw concept-rapportage mogen verwachten.”
2.14 Bij e-mail van 18 oktober 2023 heeft verweerder aan de deskundige geschreven, voor zover relevant:
“Het verwijt van [mr. M] dat Tunica de zaak vertraagt vind ik heel onterecht. Als er een reden is waarom het deskundigenonderzoek langer duurt dan voorzien, dan is dat het feit dat [D] het verzoek van de rechtbank (r.o. 2.18) de deskundige niet ongevraagd van stukken te voorzien heeft genegeerd. Net als in de procedure voor de rechtbank brengt [D] omvangrijke notities met talloze bijlagen in, die voor het grootste deel niet relevant zijn. (…) Alleen al het afluisteren van al die geluidsbestanden (want de transcripties zijn eerder al niet betrouwbaar gebleken) kost heel veel tijd. (…) Naar mijn mening wordt het onderzoek, net als de procedure, gefrustreerd doordat [D] alle betrokkenen overspoelt met zijn notities en opnames, in plaats van dat zijn advocaat het standpunt van zijn cliënt weergeeft. Zo jaagt [D] iedereen op kosten.”
2.15 Bij brief van 15 november 2023 heeft de rechtbank partijen, onder meer, het volgende meegedeeld:
“In het kader van het deskundigenonderzoek is het aan u om te bepalen welke gegevens u nodig heeft om uw onderzoek goed te kunnen uitvoeren. U heeft voldoende uitgelegd waarom toegang noodzakelijk is tot alle gegevens (dus ook de persoons- en NAW-gegevens) in het programma Eitje (zie randnummer 3.7 van uw brief). Daarom is voldaan aan het vereiste van artikel 6 lid 1 onder f AVG dat de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde. Tunica heeft hier tegenover onvoldoende aanknopingspunten verschaft voor het oordeel dat fundamentele rechten en vrijheden van de betrokken persoon of personen zouden moeten prevaleren boven het verschaffen van toegang. U dient dan ook toegang te krijgen tot Eitje.”
2.16 Bij e-mail van 28 november 2023 heeft verweerder de advocaat van klaagster (mr. M) en de deskundige een e-mail gestuurd, waarin hij laat weten dat klaagster volgens hem “strafbare feiten” pleegt. Verweerder verwijt klaagster dat het doen van aangifte wegens het opmaken van valse facturen van Med-Jobs “riekt naar chantage”. De e-mail luidt voor zover relevant:
“[C] is op 15 november jl. door uw cliënt [D] gebeld met de mededeling dat hij aangifte gaat doen bij de politie, kennelijk om cliënt onder druk te zetten. [D] gaf aan dat de civielrechtelijke procedure en het deskundigenonderzoek in het kader van die procedure te lang duren.
Zoals u weet is het doen van een valse aangifte strafbaar, cliënt heeft zich niet aan welke strafbaar feit dan ook schuldig gemaakt. Het telefoontje van uw cliënt riekt naar chantage. Cliënten (…) houden uw cliënten (…) aansprakelijk voor de schade die zij lijden ten gevolge van mogelijke strafbare handelingen van uw cliënten zoals een valse aangifte.
Partijen zouden er naar mijn mening beter aan doen de deskundige ongestoord zijn werk te laten doen en de resultaten van het deskundigenonderzoek af te wachten.”
2.17 Bij e-mail van 5 december 2023 heeft verweerder aan de deskundige geschreven, voor zover relevant:
“Het programma Eitje werd vooral door Med-Jobs gebruikt als planningsprogramma. Bij Tunica zit weinig kennis over Eitje, voor de beantwoording van je vragen zullen we dan ook de hulp van Eitje nodig hebben. Ik ga ervan uit dat je vragen in elk geval begin volgende week beantwoord zullen zijn.”
2.18 Op 13 maart 2024 heeft de deskundige een conceptrapport uitgebracht, waarop partijen mochten reageren en waarna de rechtbank vonnis zou wijzen.
2.19 Klaagster heeft in eerste instantie op 15 april 2024 bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Op verzoek van de deken heeft klaagster haar klacht bondiger geformuleerd en opnieuw ingediend op 27 mei 2024.
2.20 Op 16 oktober 2024 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank. Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder op 9 oktober 2024 bij akte een aantal stukken bij de rechtbank ingediend.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft de procedure tussen klaagster en Tunica gefrustreerd door gebruikmaking van een offensieve processtrategie;
b) verweerder heeft gedreigd met een tuchtklacht om klaagster en diens advocaat te beletten bepaalde informatie te delen met de door de rechter benoemde deskundige;
c) verweerder heeft zich onnodig grievend uitgelaten over klaagster;
d) verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte door bij zijn akte ingediend voorafgaand aan de zitting van 16 oktober 2024 een vals stuk te voegen.
3.2 De raad zal hierna op de klachtonderdelen ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Opmerking vooraf
5.1 De raad stelt voorop dat niet ter beoordeling voor ligt de klacht die klaagster op 15 april 2024 over verweerder bij de deken heeft ingediend. Ter beoordeling ligt uitsluitend voor de op verzoek van de deken herziene klacht van 27 mei 2024 en de aanbiedingsbrief van de deken van 7 januari 2025 waarin (uitsluitend) deze klacht is omschreven.
Toetsingskader
5.2 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
5.3 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a) frustreren procedure door offensieve processtrategie en innemen van onjuiste stellingen
5.4 Klaagster heeft dit klachtonderdeel als volgt toegelicht. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 1 maart 2023 een werkwijze voorgesteld die in het belang is van (1) het efficiënte verloop van het onderzoek, en (2) het beperken van de kosten. In feite gaat het om precies datgene, wat ook aan de strekking van gedragsregel 6, lid 1, ten grondslag ligt: namelijk een doelmatig verloop van de procedure. Volgens klaagster heeft verweerder de deskundige overladen met berichten met daarin bovendien onware stellingen, waaronder onterechte beschuldigingen aan het adres van klaagster. Hiermee heeft verweerder artikel 21 Rv geschonden en in strijd met gedragsregel 8 gehandeld. Zo schrijft verweerder in zijn e-mail van 3 oktober 2023 (rov. 2.11) aan de deskundige “zoals jou bekend heeft Eitje geen rol gespeeld bij de facturatie door de uitzendbureaus”. Met deze formulering wekt verweerder de indruk alsof het om een voldongen feit zou gaan. In werkelijkheid had de rechtbank de deskundige nu juist (mede) ingeschakeld om de juistheid van die stelling te controleren. Klaagster moest dit beeld vervolgens bij de deskundige nuanceren en rechtzetten. De deskundige werd hierdoor aldoor beziggehouden, waardoor hij niet toekwam aan zijn eigenlijke werk. Verweerder heeft door zijn handelwijze de procedure laten vastlopen en partijen op hoge kosten gejaagd. In het tussenvonnis van 7 juni 2023 heeft de rechtbank bovendien bepaald dat de deskundige toegang moest krijgen tot de administratie (via het Eitje-account). Verweerder voldoet hier niet aan en frustreert hiermee de waarheidsvinding, aldus klaagster.
5.5 De raad overweegt dat de onderliggende stukken onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de verwijten van klaagster in dit klachtonderdeel. Dat de onderliggende procedure lang duurt en hoge kosten voor partijen meebrengt, staat buiten kijf. De raad heeft echter niet kunnen vaststellen dat (uitsluitend) verweerder hiervoor verantwoordelijk moet worden gehouden, laat staan dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De vertraging en hoge kosten houden evenzeer verband met gedragingen van klaagster als met die van Tunica. Daarnaast heeft verweerder voldoende toegelicht dat de vertraging bij het verschaffen van toegang tot het programma Eitje door Tunica hem niet verweten kan worden. Het was voor Tunica niet eenvoudig om de deskundige toegang te verschaffen tot het programma, omdat het programma al geruime tijd niet meer in gebruik was bij Tunica en niemand meer goed op de hoogte was van de werking van het programma. Uiteindelijk heeft Tunica er volgens verweerder voor gezorgd dat de deskundige naar zijn tevredenheid inzage heeft gekregen in het programma. Verweerder kan naar het oordeel van de raad niet verantwoordelijk worden gehouden voor de interne gang van zaken bij zijn cliënte, Tunica, zodat ook deze vertraging niet toegeschreven kan worden aan handelen van verweerder. Het verwijt dat verweerder ondoelmatig, en daarmee in strijd met gedragsregel 6 lid 1, procedeert treft gelet op deze feiten en omstandigheden dan ook geen doel. 5.6 Voor zover klaagster verder heeft gesteld dat verweerder in strijd met gedragsregel 8 namens Tunica onware stellingen in het geding heeft gebracht, volgt de raad haar evenmin. Het staat verweerder als advocaat van de wederpartij vrij om het standpunt van Tunica op partijdige wijze weer te geven. Dat betekent niet dat verweerder bewust onjuiste informatie heeft verstrekt, hetgeen op grond van gedragsregel 8 niet is toegestaan. Het feit dat klaagster het oneens is met de manier waarop verweerder de stellingen namens Tunica heeft verwoord, is inherent aan het civiele geschil dat partijen verdeeld hield en nog steeds houdt. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in het onderliggende civielrechtelijke geschil een oordeel te geven. De raad komt tot de slotsom dat klachtonderdeel a) volledig ongegrond is.
Klachtonderdeel b) - dreigen met tuchtklacht
5.7 Klaagster stelt dat verweerder heeft gedreigd met een tuchtklacht om klaagster en haar advocaat te beletten bepaalde informatie te delen met de door de rechter benoemde deskundige. Bij e-mail van 8 augustus 2023 (rov. 2.10) dreigde verweerder volgens klaagster met een tuchtklacht als klaagster en haar advocaat de door hen met de deskundige gedeelde stukken niet binnen één uur uit de portal van de deskundige zouden verwijderen.
5.8 Dit klachtonderdeel slaagt niet. Verweerder heeft onderbouwd aangevoerd dat mr. M een stuk aan de deskundige had verstrekt, waarvan de rechtbank had beslist dat dit niet aan de deskundige zou worden verstrekt. Verweerder heeft de advocaat van klaagster verzocht dit stuk te verwijderen en hem meegedeeld dat hij handelde in strijd met de gedragsregels. Dat verweerder daarbij zou hebben gedreigd met het indienen van een tuchtklacht blijkt niet uit die e-mail. Klachtonderdeel b) is daarmee feitelijk ongegrond. Van klachtwaardig handelen is de raad niet gebleken.
Klachtonderdeel c) - onnodig grievende uitlatingen
5.9 Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerder zich onnodig grievend over haar (en de broer van D) heeft uitgelaten. Klaagster verwijst hiervoor naar correspondentie, processtukken en communicatie met de deskundige. Zo heeft verweerder onder meer gesteld: “Het in de hand houden van de kosten was de verantwoordelijkheid van [D], die [C] kennelijk als een soort pinautomaat beschouwde” en “[D] lijkt een beetje de weg te zijn kwijtgeraakt, maar heeft in elk geval flink wat boter op zijn hoofd” (zie rov. 2.6). Ook heeft verweerder klaagster in verband gebracht met complottheorieën. In een e-mail aan de deskundige verkondigt verweerder dat klager strafbare feiten zou plegen (het doen van aangifte wegens het opmaken van valse facturen “riekt naar chantage”) (zie rov. 2.16). Ook stelt klaagster dat verweerder onnodig grievend is geweest in zijn brief van 28 april 2022 aan de broer van D (rov. 2.7), waarin verweerder hem verwijt situatief arbeidsongeschiktheid te zijn.
5.10 De raad overweegt het volgende. In gedragsregel 7 is bepaald dat een advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten. Advocaten dienen zich in het algemeen te uiten in zakelijke bewoordingen en met enige distantie tot het geschil tussen de cliënt en de wederpartij; de woordkeuze moet passen in de context van het debat. Dit neemt echter niet weg dat een advocaat in zijn woordkeuze de eigen emoties of die van de cliënt tot uitdrukking mag brengen. Tegen de achtergrond van onderliggende procedure en de wijze waarop klaagster, op haar beurt, beschuldigingen aan het adres van Tunica heeft geuit, kwalificeren de door verweerder gebezigde bewoordingen en uitdrukkingen niet als onnodig grievend jegens klaagster (en daarmee geen schending van gedragsregel 7). Zo heeft verweerder onweersproken aangevoerd dat klaagster op haar beurt de directeur van Tunica voortdurend voor oplichter en fraudeur heeft uitgemaakt. Van verweerder kan dan niet worden verwacht dat hij namens Tunica “met één hand op de rug gebonden” hiertegen verweer zou voeren. Ook voor verweerders cliënte stonden immers grote belangen op het spel (vgl. Hof van Discipline 28 juni 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:162). Nu de raad heeft vastgesteld dat verweerder zich jegens klaagster niet onnodig grievend heeft uitgelaten, kan de vraag of klaagster een rechtstreeks belang heeft bij het verwijt over verweerders uitlatingen aan het adres van de broer van D in het midden blijven. Klachtonderdeel c) is ongegrond.
Klachtonderdeel d) - valsheid in geschrifte
5.11 Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte door bij zijn akte ingediend voorafgaand aan de zitting van 16 oktober 2024 (rov. 2.20) een vals stuk te voegen. Aan de in de akte opgenomen eisvermeerdering legt verweerder dezelfde onwaarheden ten grondslag, als waar hij nu tuchtrechtelijk op wordt aangesproken, aldus klaagster. Verweerder toont geen enkel inzicht in het laakbare van zijn handelen. Daarbij heeft verweerder bij de rechtbank (ongemotiveerd) bezwaar gemaakt tegen het aan het woord laten van klaagster, anders dan ter beantwoording van vragen door de rechtbank. Het procesreglement biedt hier geen aanknopingspunt voor. Klaagster zal hier weer op moeten reageren en wordt zo op kosten gejaagd.
5.12 De raad overweegt dat het overgelegde klachtdossier geen aanknopingspunten biedt voor de verwijten van klaagster in dit klachtonderdeel. Aanwijzingen voor valsheid in geschrifte of andere integriteitsschendingen zijn de raad niet gebleken. De overige kwesties die klaagster in dit klachtonderdeel aan de orde heeft gesteld hebben betrekking op het procesrechtelijk verloop van onderliggende zaak, waarin de rechtbank indien nodig kon ingrijpen, en vallen hiermee buiten het bestek van onderhavig tuchtrechtelijk geschil. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond.
5.13 De raad komt tot de slotsom dat geen van de klachtonderdelen doel treffen en verweerder in zijn dienstverlening aan Tunica binnen de grenzen van het betamelijke is gebleven. Hetgeen klaagster verder naar voren heeft gebracht leidt de raad niet tot een ander oordeel.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en L.C. Dufour, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2025.

Griffier Voorzitter


Verzonden op: 30 juni 2025