ECLI:NL:TADRAMS:2025:107 Raad van Discipline Amsterdam 25-076/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:107 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-06-2025 |
Datum publicatie: | 27-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-076/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat. De raad concludeert dat verweerder veel tijd en moeite in de zaak van klaagster heeft gestoken. Daarbij heeft verweerder ook een resultaat in de zin van een redelijke regeling weten te bereiken. Dat dit alles veel tijd in beslag heeft genomen is duidelijk. Mogelijk had verweerder op sommige momenten duidelijker met klaagster kunnen communiceren door aan haar bijvoorbeeld meer vastomlijnde keuzes voor te leggen, maar de raad is alles bij elkaar genomen niet van oordeel dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klacht wordt in alle klachtonderdelen ongegrond verklaard. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 23 juni 2025
in de zaak 25-076/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
gemachtigde: mr. M. Zwennes
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 15 mei 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 7 februari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2352483/JS/YH
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 mei 2025. Daarbij
waren verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Klaagster is met bericht niet verschenen.
Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 3 maart 2012 heeft klaagster zich tot verweerder gewend nadat zij betrokken
was geraakt bij een ongeval op haar werk bij werkgever AH (hierna: de werkgever).
2.3 Op 21 maart 2014 heeft klaagster een opdrachtverlening ten behoeve van verweerder
ondertekend.
2.4 Op 15 mei 2014 heeft verweerder namens klaagster de werkgever aansprakelijk
gesteld. Daarna heeft verweerder overleg gevoerd met de verzekeraar over de afhandeling
van de schade.
2.5 Omdat klaagster niet tevreden was met de voortgang in haar zaak, heeft zij
in 2019 tot de deken gewend. Begin januari 2020 heeft klaagster de deken bericht dat
zij verweerder nog een kans wilde geven.
2.6 In de periode 7 augustus 2020 tot 16 maart 2022 zijn er voorschotten buitengerechtelijk
kosten aan klaagster uitgekeerd.
2.7 In een e-mailbericht van 13 oktober 2023 heeft de tussenpersoon van de verzekeraar
(hierna: de tussenpersoon) aan verweerder geschreven, voor zover relevant:
“Zojuist heb ik overleg gehad met [de verzekeraar]. Naar aanleiding hiervan informeer
ik jou.
[De verzekeraar] is bereid om een aanvullend voorschot van € 15.000,00 onder algemene
titel rechtstreeks aan betrokkene betaalbaar te stellen. Graag ontvang ik een kopie
bankpas van betrokkene. [De verzekeraar] betaalt het voorschot niet op de derdengeldrekening
van jouw kantoor. Als hier geen medewerking aan wordt verleend, betaalt [de verzekeraar]
het voorschot niet maar wordt er ook geen BGK vergoed.
Er is bereidheid om een aanvullend voorschot van € 10.000,00 op de buitengerechtelijke
kosten aan jouw kantoor over te maken, mits het voorschot aan betrokkene rechtstreeks
aan haar wordt overgemaakt.
Voor de goede orde vermeld ik hierbij dat hierna geen voorschotten meer zullen worden
betaald. Partijen proberen al geruime tijd een eindregeling te treffen en dat is nog
steeds de bedoeling.
Het dringende verzoek om geen rechtstreeks contact meer met mijn opdrachtgeefster,
[de verzekeraar], contact op te nemen maar alle contacten via mij te laten verlopen.
Daarbij merk ik op dat van mij niet verwacht kan worden dat ik dagelijks, wekelijks
dan wel tweewekelijks op jouw e-mails en terugbelverzoeken reageer.
Het voorstel van 7 september 2023 à € 75.000,00 slotbetaling aan betrokkene en €
19.500,00 totaal aan buitengerechtelijke kosten wordt gehandhaafd. Bovengenoemde betaalde
voorschotten zullen hierop in mindering worden gebracht. Er resteert derhalve een
slotbetaling van € 60.000,00 aan betrokkene en een totale BGK van € 9.500,00.
Jij had aan [de verzekeraar] meegedeeld dat jij binnen vier weken informatie en
onderbouwing zou toesturen. Indien ik binnen 4 weken na heden de reeds- en veelbesproken
onderbouwing niet heb ontvangen, zal [de verzekeraar] overgaan tot eenzijdige afwikkeling
van de schade op basis van het voortel van 7 september 2023, minus bovengenoemde voorschotten.”
2.8 In een e-mailbericht van 10 november 2023 heeft een andere advocaat (hierna:
mr. K), op verzoek van verweerder, een aanvullend advies in de zaak van klaagster
aan verweerder uitgebracht.
2.9 In een e-mailbericht van 12 november 2023 heeft verweerder voornoemd advies
van mr. K aan de tussenpersoon doorgestuurd en daarbij geschreven, voor zover relevant:
“Na overleg met cliënte stuur ik jou hierbij het advies van confrère [mr. K]. De
verschillende opties - huisbezoek in Polen, pragmatische regeling of alsnog opstarten
één of meer procedure(s) - bespreek ik zo nodig telefonisch met jou.”
2.10 Op 17 november 2023 heeft de tussenpersoon aan verweerder geschreven, voor
zover relevant:
“[De verzekeraar] is bereid een budget van maximaal EUR 1.500,00 beschikbaar te
stellen voor een gezamenlijk bezoek aan Polen. Een retour vliegticket kost ongeveer
EUR 300,00. Overnachting is niet nodig. Het is ook mogelijk om in een dag heen en
terug te reizen. In ieder geval is dit budget ruim voldoende, dus een eventuele overnachting
moet binnen dit budget passen.
Daarnaast is [de verzekeraar] bereid om een voorschot van € 5.000,00 op de BGK te
betalen en € 2.500,00 onder algemene titel aan betrokkene. Dit is de laatste keer
dat [de verzekeraar] het voorschot aan betrokkene overmaakt op de derdengeldrekening.
[De verzekeraar] zal hierna geen betalingen meer op de derdengeldrekening doen totdat
betrokkene gezamenlijk is bezocht, gezien en gesproken is door mijn Poolse collega’s.
(…)
Ik verneem graag binnen nu en 3 weken een aantal beschikbare datums voor een gezamenlijk
bezoek dat uiterlijk in januari 2024 zal moeten plaatsvinden. Ik zal dit na ontvangst
afstemmen met mijn Poolse collega’s. Ook ontvang ik graag binnen deze termijn de complete
adresgegevens van betrokkene. Indien hier niet binnen deze termijn aan wordt meewerkt,
zullen [de verzekeraar] en [de tussenpersoon] de onderhandelingen staken en haar dossiers
sluiten.”
2.11 Verweerder heeft in een e-mailbericht van 7 december 2023 geschreven dat
het voorgestelde budget ontoereikend is en dat het bedrag dient te worden verhoogd
naar € 2500,-.
2.12 In een e-mailbericht van 8 december 2023 heeft de tussenpersoon geschreven,
voor zover relevant:
“(…)
Een retourvliegticket kost rond de € 312,00. (…) Dan blijft er nog € 1.188,00 aan
budget over voor verblijf et cetera. Ik zie niet in waarom € 1.500,00 niet toereikend
is. Dat is dan aan jou om dat te onderbouwen. Het budget van € 1.500,00, inclusief
de voorschotten, waarover jij op 17 november 2023 duidelijk bent geïnformeerd blijven
staan en worden gehandhaafd.
(…)
2.13 Hierop heeft verweerder dezelfde dag per e-mail laten weten dat het niet
mogelijk is om het bezoek op één dag te plannen.
2.14 Eveneens op 8 december 2023 heeft verweerder aan klaagster geschreven, voor
zover relevant:
“Wij hebben [de verzekeraar] geïnformeerd dat een huisbezoek in januari 2024 mogelijk
is. De opties zijn vrijdag 12 januari 2024 of vrijdag19 januari 2024.
Nu wachten wij op de bevestiging en de betaling van het voorschot. (…)”
2.15 In een e-mailbericht van 9 december 2023 heeft de tussenpersoon aan verweerder
geschreven, voor zover relevant:
“Jij gaf aan dat jij het advies van [mr. K] als uitgangspunt neemt Ik heb benadrukt
dat het verlies aan verdienvermogen ons het meeste verdeeld houdt. (…)Ik heb een gezamenlijk
bezoek voorgesteld maar dat is door jou en betrokkene afgewezen. (…) Meerdere malen
heb ik verzocht om de schade te onderbouwen met een schadestaat en bijvoorbeeld loonstroken
van voor het ongeval. Dit wordt tot op heden niet aangeleverd. Volgens jou zouden
we de schade ook In onderling overleg kunnen vaststellen. Hierop heb Ik aangegeven
dat bij dergelijke bedragen (€700 000,00) bewijs mag worden verwacht.
(…)
Partijen willen nog steeds naar een pragmatische regeling toewerken. (…) Jij hebt
voor het eerst In dezen een tegenvoorstel gedaan van (€ 525.000,00. Jij hebt aangegeven
dit voorstel uit te gaan werken en naar mij toe te sturen. Daarbij zal jij ook de
openstaande buitengerechtelijke kosten kenbaar maken.(…)”
2.16 De tussenpersoon heeft op 11 december 2023 per e-mail aan verweerder geschreven,
voor zover relevant:
“Jouw reactie van 8 december 2023 heb ik ontvangen. Ik heb verzocht om onderbouwing
maar wederom moet ik constateren dat ik dat niet ontvang. (…)
Ik zie nog steeds niet in hoe en waarom het budget van € 1.500,00 niet toereikend
is. Als jij deze mening blijft toegedaan dan verzoek ik jou dat te onderbouwen met
cijfers en links naar waar jij de cijfers op hebt gebaseerd.
Mijn Poolse collega’s heb ik alvast ingelicht dat jij 12 en 19 januari 2024 kan.”
2.17 Hierop heeft verweerder dezelfde dag per e-mail gereageerd met:
“Het is niet zinvol om hierop in te gaan. De kosten c.q. facturen zullen t.z.t wel
worden overgelegd. Namens cliënte kijk ik uit naar de eerder overeengekomen en toegezegde
voorschotten. (…)”
2.18 Op 15 december 2023 heeft de tussenpersoon aan verweerder geschreven, voor
zover relevant:
“Ik zie de onderbouwing te zijner tijd graag tegemoet.
Ik verneem graag welke datum, 12 of 19 januari 2024 we kunnen inplannen. (…)”
2.19 In een e-mailbericht van 20 december 2023 heeft de tussenpersoon aan verweerder
geschreven, voor zover relevant:
“Graag breng ik mijn e-mail van 15 december 2023 bij jou onder de aandacht. Mag
ik van jou vernemen? Welke datum kunnen we inplannen? (…)”
2.20 In een e-mailbericht van 10 januari 2024 heeft verweerder aan klaagster
geschreven, voor zover relevant:
“Zoals besproken tref jij de emails die ik namens [de werkgever] heb ontvangen.
[De werkgever] wil nu niet aan voorschotten betalen maar pas nadat wij bij jou in
Polen zijn geweest. Voor een regeling is het verschil tussen vraag en aanbod te groot.
Dit alles betekent dat wij de zaak aan de rechter zullen moeten voorleggen.
Wat wil jij? (…)”
2.21 Op 12 januari 2024 heeft verweerder per e-mail aan de tussenpersoon geschreven,
voor zover relevant:
“Na overleg met cliënte kan ik berichten dat het betreffende huisbezoek in Polen
dinsdag aanstaande 6 februari 2024 kan plaatsvinden. Het tijdstip zal nader worden
bepaald.
Om het bezoek mogelijk te maken kijk ik uit naar de toegezegde reis- en verblijfkosten
€1500,- op de bekende rekening derdengelden.(…)”
2.22 Op 19 januari 2024 heeft verweerder voornoemd bericht aan klaagster doorgestuurd
en daarbij geschreven dat hij nog geen bevestiging van de tussenpersoon heeft ontvangen
of het bezoek op 6 februari 2024 kan plaatsvinden.
2.23 Eveneens op 19 januari 2024 heeft de tussenpersoon per e-mail op het voorstel
van verweerder gereageerd met, voor zover relevant:
“Jouw e-mail van 12 januari 2024 heb ik ontvangen, hartelijk dank hiervoor.
Ik was even in afwachting van mijn Poolse collega of hij ook beschikbaar is op 6
februari 2024. Het gesprek kan op die datum plaatsvinden maar vanaf 13.30 uur. (…)”
2.24 Op 22 januari 2024 heeft verweerder aan de tussenpersoon geschreven, voor
zover relevant:
“De gewijzigde datum van 6 februari zorgt hier toch voor hoofdbrekens. Normaal lukt
het om dezelfde dag een retourvlucht te boeken of anders te overnachten. In dit geval
moet ik i.v.m. afspraken op 7 februari de 6e terugvliegen. Daar komt het door jou
gewenste tijdstip "vanaf 13:30 uur" nog bij.
Voor de boeking stuiten wij op diverse verschillende maatschappijen, verschillende
duurdere tickets met en zonder tussenstop. Het ziet er niet naar uit dat wij het voorgenomen
huisbezoek op deze wijze kunnen realiseren.
Ik probeer jou morgen nog even te bellen voor overleg.”
2.25 Op 25 januari 2024 heeft verweerder aan klaagster geschreven, voor zover
relevant:
“Het is moeilijk om de reis te organiseren voor 1 dag. Wij moeten vliegen heen en
terug en een auto huren en dat alles op 1 dag. Wij zijn in overleg met [de werkgever]
en wachten op een reactie.”
2.26 In een e-mailbericht van 17 april 2024 heeft de tussenpersoon aan verweerder
geschreven:
Inmiddels heb ik overleg gehad met [de verzekeraar]. Naar aanleiding daarvan kan
ik jou informeren.
Wij kunnen bevestigen dat het PDF bestand met de betaalde voorschotten overeenkomt
met ons betaaloverzicht.
Tegelijkertijd moeten wij constateren dat wij alle pogingen hebben gedaan om de
zaak te regelen, onderbouwing te verkrijgen voor de schade en om met betrokkene in
gesprek te gaan om te weten hoe het met haar gaat. Ons is geen mogelijkheid hiertoe
geboden.
[De verzekeraar] is bereid om de termijn te verlengen. Dus 6 weken vanaf heden.
Indien er binnen deze gestelde termijn geen gesprek met betrokkene in Nederland is
ingepland en ons voorstel van € 75.000,00 slot aan betrokkene is geaccepteerd, zullen
wij rechtstreeks met betrokkene in contact treden en overgaan tot eenzijdige afwikkeling.
[De verzekeraar] is bereid om het voorstel ten aanzien van jouw BGK te verhogen naar
een slotbetaling van € 19.500,00.
Indien er op geen enkele wijze wordt meegewerkt zullen wij ons dossier sluiten en
gaan wij ervan uit dat er aan alle betaalverplichtingen is voldaan.”
2.27 Op 15 mei 2024 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij
de deken.
2.28 Verweerder heeft zich uitgeschreven als advocaat.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder dat hij:
a) de afgelopen tien jaar onvoldoende werkzaamheden heeft verricht om te komen
tot een oplossing in de letselschadezaak;
b) onduidelijk heeft gecommuniceerd, er worden data voor bezoek aan Polen voorgesteld
en om onbekende redenen heeft verweerder zich teruggetrokken;
c) niet naar klaagster heeft gereageerd op e-mails van de werkgever dat zij klaar
zijn voor een gesprek. Verweerder heeft klaagster niet gevraagd om haar adres of bevestiging
van de komst;
d) klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop van de zaak.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de eigen advocaat.
Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk
onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de
vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt
de tuchtrechter rekening met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling van
de zaak kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd
door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene
professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk
bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
Klachtonderdelen a), b), c) en d)
5.2 De raad ziet in de inhoud van de klachtonderdelen a), b), c) en d) aanleiding
voor een gezamenlijke beoordeling. De verwijten van klaagster komen er in de kern
op neer dat verweerder de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd door
onduidelijk met haar te communiceren, niet goed op haar te reageren en haar onvoldoende
over het verloop van de zaak te infomeren.
5.3 De raad stelt op grond van de inhoud van de overgelegde correspondentie vast
dat verweerder in de periode vanaf maart 2014 tot begin 2024 werkzaamheden voor klaagster
heeft verricht. Zo heeft verweerder getuigenbewijs verzameld, de verzekeraar bewogen
tot het betalen van voorschotten, is hij veelvuldig in overleg getreden met de verzekeraar
en heeft hij nog een aanvullend advies ingewonnen bij een collega. Gedurende de periode
dat verweerder klaagster bijstond, heeft hij doorlopend en veelvuldig met klaagster
en de tussenpersoon van de verzekeraar gecommuniceerd. Zoals verweerder verder genoegzaam
naar voren heeft gebracht, was de zaak van klaagster niet eenduidig, de toedracht
van het letsel was niet goed gedocumenteerd, er was niemand bij geweest, de gevolgen
van het ongeluk waren niet vastgelegd en er bestond onduidelijkheid over de omvang
van de schade. Desalniettemin heeft verweerder, blijkens ook de inhoud van de e-mailberichten
van 13 oktober 2023 en van 17 april 2024 van de tussenpersoon, de verzekeraar tot
een betaling van voorschotten weten te bewegen en is er door hem een uiteindelijk
eindbod afgedwongen met een slotbepaling van € 75.000,-. Dit voorstel heeft verweerder
in oktober 2023 aan klaagster doorgestuurd, waarna mr. K op verzoek van verweerder
nog een aanvullend advies in de zaak heeft uitgebracht en er middels dit advies is
geprobeerd om de zaak weer vlot te trekken door een huisbezoek. Ook hierover heeft
verweerder veelvuldig met klaagster en de tussenpersoon gecorrespondeerd. Verweerder
heeft klaagster daarbij steeds op de hoogte gehouden, maar het inplannen van dit bezoek
is uiteindelijk niet tot stand gekomen. Dat dit aan verweerder is te wijten, zoals
klaagster stelt, is de raad niet gebleken. Blijkens de inhoud van de overgelegde correspondentie
bestond er een verschil van mening over het hiervoor door de verzekeraar toegekende
budget en kon het bezoek, gelet op de woonlocatie van klaagster in Polen, volgens
verweerder niet op één dag plaatsvinden. Een bezoek van klaagster aan Nederland werd
volgens verweerder door klaagster afgehouden.
5.4 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder veel tijd
en moeite in de zaak van klaagster heeft gestoken. Daarbij heeft verweerder ook een
resultaat in de zin van een redelijke regeling weten te bereiken. Dat dit alles veel
tijd in beslag heeft genomen is duidelijk. Mogelijk had verweerder op sommige momenten
duidelijker met klaagster kunnen communiceren door aan haar bijvoorbeeld meer vastomlijnde
keuzes voor te leggen, maar de raad is alles bij elkaar genomen niet van oordeel dat
verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5.5 De klachtonderdelen a), b), c) en d) worden gelet op het voorgaande ongegrond
verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a), b), c) en d) ongegrond.
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. M. Bootsma en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 23 juni 2025