ECLI:NL:TADRAMS:2025:104 Raad van Discipline Amsterdam 25-243/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:104 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-06-2025 |
Datum publicatie: | 20-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-243/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij is ten aanzien van klachtonderdeel c) kennelijk niet-ontvankelijk nu klager niet rechtstreeks in zijn belang is geraakt door de vraag of verweerder ter zitting al dan niet voldoende was voorbereid op het voeren van schikkingsonderhandelingen. De overige klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond. Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder de uitlatingen over klager doen en hij heeft hiermee geen tuchtrechtelijke norm overtreden. Verweerder diende het belang van zijn cliënte en hij had van haar de informatie verkregen dat de door klager ingebrachte berichten vals waren, als ook dat klager enige tijd in detentie had verbleven. Dat er voor verweerder aanleiding bestond om hieraan te twijfelen, is de voorzitter niet gebleken. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 16 juni 2025
in de zaak 25-243/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam (hierna: de deken) van 9 april 2025 met kenmerk 2391380/JS/KV, digitaal
door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde
bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft een civielrechtelijk geschil met mevrouw D (hierna: de wederpartij).
Verweerder staat de wederpartij bij.
1.2 Klager wordt bijgestaan door mr. D.
1.3 Op 30 augustus 2023 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in de civiele procedure
tussen klager en de wederpartij. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
1.4 In de hoger beroepsprocedure heeft verweerder een akte vermeerdering eis
ingediend. Productie D21 betreft een e-mailwisseling met als onderwerp: “RE: Gratie
verzoek [klager]”.
1.5 Op 25 november 2024 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep
bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) plaatsgevonden. In het proces-verbaal
van de zitting staat, voor zover relevant:
“[Verweerder]:
Het is wonderlijk dat gezegd wordt dat de notaris heeft gelogen door aan te geven
dat hij de mail niet heeft verstuurd. Dat is de absurde realiteit waarin [de wederpartij]
terecht is gekomen. (…).
[De wederpartij]:
In het Ohra dossier staan allemaal fouten. Het gaat om mails waarmee gefraudeerd
is. Ohra richt bijvoorbeeld een brief aan [klager] en [de wederpartij], terwijl ik
in de cc sta. Dat doet een verzekering nooit. Er staan verkeerde referenties in. Het
is allemaal vervalst. Dat iemand het lef heeft om dat te doen. Ik kan er niet bij.
(…)
[De wederpartij]:
Het dossier dat [klager] zogenaamd heeft opgebouwd, bestaat uit mails die ik niet
ken. Een van die mails is gericht aan (…) met daarachter (…) met mijn in de CC. Ohra
schrijft daarbij aan de ‘Geachte [klager] en [de wederpartij]’. De nummers kloppen
ook niet. Er deugt niets van.
Raadsheer-commissaris:
U denkt dat het geen echte mails zijn van Ohra?
[De wederpartij]:
Nee.
Raadsheer-commissaris:
Om welke mails gaat het precies?
[De wederpartij]:
Het bericht van 26 juli 2018 om 16:52 uur. Dit komt van ‘Ohra verkoop & informatie’,
met het mailadres: verkoop@ohra.nl. Ohra correspondeert niet via de verkoopafdeling.
[Verweerder]:
Het is ook gek dat het bericht gaat over beëindiging van de verzekering, terwijl
de verzekering toen al beëindigd was. En het is ook gek dat het bericht uitgaat van
het e-mailadres verkoop@ohra.nl.
Raadsheer-commissaris:
En u zegt dat bepaalde nummers niet kloppen. Waar doelt u dan op?
[De wederpartij]
De referentie is onjuist.
[mr. D]:
Waaruit blijkt dat?
[De wederpartij]:
Mijn correspondentie met Ohra bevat het juiste nummer. Buiten dat heb ik in de mails
drie keer een ander relatienummer. Dat is ook heel apart. Ook staat er een foutief
bedrag in voor de sterilisatie van € 252. De sterilisatie heeft het dubbele gekost.
Raadsheer-commissaris:
Kan het zo zijn dat dit het uitgekeerde bedrag is?
[De wederpartij]:
Nee, dat klopt niet.
Raadsheer-commissaris:
Het is een best vergaande beschuldiging: volgens u zijn het vervalste e-mails?
[De wederpartij]:
Ja.
[mr. D]:
Als dit een vervalst bericht is, heeft zij dan de juiste versie?
[De wederpartij]:
Ik zeg dat deze mails helemaal niet bestaan. Ik heb ze niet ontvangen.
(…)
Raadsheer-commissaris:
Het raakt u dat [de wederpartij] u beschuldigt van het overleggen van valse stukken.
Dat gaat ook over de mail van de notaris. Kunt u daar nog op reageren? De notaris
schrijft dat die mail niet van hem afkomstig is.
[Klager]:
Natuurlijk is die mail echt. Ik stuur het bericht door aan [de wederpartij], waarop
zij mij antwoordt.
(…)
[Klager]:
Ik heb in 2019 gedetineerd gezeten. (…)”
De raadsheer-commissaris schorst de mondelinge behandeling mor overleg tussen partijen.
Na de schorsing gaat de mondelinge behandeling verder. Na de schorsing wordt de zitting
voortgezet. Er is geen schikking tot stand gekomen. (…)”
1.6 Na de mondelinge behandeling heeft klager diverse berichten aan verweerder
gestuurd. Zo heeft klager op 26 november 2024 een e-mail aan verweerder gestuurd,
met daarin:
“Met voortduring dan wel aanhoudend dan wel meermaals heeft u en uw cliënte mij
tegenover het Hof ongegrond beticht van een strafbaar feit. Namelijk valsheid in geschrifte.
Dit zou blijken uit de stukken uit het dossier Ohra en de mail van de notaris.
Voorts had u er meermaals plezier aan om tegenover de rechtbank in eerste aanleg
en heden tegenover het Hof te kennen te geven dat ik in Hongarije gevangen zat.. U
zult begrijpen dat u en uw cliënte handelen aangemerkt dient te worden als laster
en smaad.
Ik ben voornemens tegen uw beiden aangiften te zullen doen.
Echter, ik ben bereid hiervan af te zien als ik vanmiddag voor 17.30 uur van u en
uw cliënte schriftelijk excuses voor dit verachtelijk handelen heb mogen ontvangen.
Ontvang ik niets dan is aangifte onvermijdelijk. Leidt aangifte in eerste instantie
tot niets, dan volgt een art. 12 procedure.
Voorts zal ik dan woensdagochtend dit bericht, tezamen met een uitvoerig schrijven,
aan de orde van advocaten/de deken toezenden.
PS.
Ohra gaat uw aantijging onderzoeken. De stukken van Ohra lagen u al ten tijde van
de MvG ter beschikking. Toen nooit geklaagd. Frappant!
Maar uw was dan ook vandaag héél erg slecht voorbereid. Zo doet u in het rondje
op de gang, mijn advocaat, geloven dat het te vorderen zijdens [de wederpartij] nog
ruim 11k bedraagt.
U zond mijn advocaat een overzicht zonder alle ontvangen [gestolen) gelden. Ook
hiervan zal ik de orde berichten. U heeft de verkeerde boos gemaakt.. Waarvan akte!”
1.7 Op 27 november 2024 heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij
de deken.
1.8 Op 28 november 2024 heeft de klachtencoördinator van de OHRA een e-mail gestuurd
aan klager, met daarin, voor zover relevant:
“In deze e-mail wil ik u graag bevestigen dat zowel u als [de wederpartij] op 26
juli 2018 om 16:52 uur onderstaande e-mail hebben ontvangen. (…)
Verder wil ik u graag vermelden dat mevrouw op vrijdag 22 november 2024 omstreeks
13:08 (dit is het tijdstip dat wij onze contactregistratie gemaakt hebben) telefonisch
contact heeft gehad met de afdeling huisdierenclaims. In dit gesprek is meerdere keren
aangegeven dat de e-mail verzonden op 26 juli 2018 vanuit onze Huisdierenafdeling
is verzonden. Mevrouw lijkt dit niet te willen aannemen.”
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder:
a) zich lasterlijk en smadelijk over klager te hebben uitgelaten, door te stellen
dat klager valse e-mails heeft geproduceerd en te stellen dat klager in een bepaalde
periode gedetineerd is geweest, terwijl dat niet zo is;
b) het standpunt dat klager valse e-mails heeft geproduceerd tijdens de mondelinge
behandeling bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2024 te hebben gehandhaafd,
ondanks dat daags voor de mondelinge behandeling door OHRA aan de cliënte van verweerder
telefonisch was bevestigd dat de betreffende e-mail echt was;
c) zich niet te hebben voorbereid op het voeren van schikkingsonderhandelingen tijdens
de mondelinge behandeling, terwijl dit een standaard onderdeel van de mondelinge behandeling
is;
d) niet te hebben gereageerd op de berichten van klager met betrekking tot de klacht
en dat hij ook niet bereid was de interne klachtenprocedure te doorlopen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen
wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een
belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid
niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over
de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven
zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen
bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij
daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen
die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig
voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het
feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op
de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid
daarvan te verifiëren.
Klachtonderdelen a) en b)
4.2 De voorzitter ziet in de inhoud van de klachtonderdelen a) en b) aanleiding
voor een gezamenlijke beoordeling nu beide klachtonderdelen er in de kern op neerkomen
dat verweerder ten onrechte klager zou hebben beticht van het verstrekken van valse
e-mails.
4.3 Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit het proces-verbaal van de zitting
van 26 november 2024 niet dat door verweerder ter zitting naar voren zou zijn gebracht
dat klager een periode in detentie heeft verbleven. In zoverre is klachtonderdeel
a) kennelijk ongegrond. Voor zover klager in dit klachtonderdeel heeft bedoeld dat
verweerder deze uitlating over zijn detentie op een ander moment zou hebben gedaan,
heeft verweerder dit verwijt naar het oordeel van de voorzitter afdoende weerlegd.
Verweerder heeft hiertoe aangevoerd dat zijn uitlating op dit punt een processueel
doel diende (namelijk weerlegging van het verweer van klager dat opschorting zou zijn
overeengekomen). Dat dit anders zou zijn, heeft klager niet aangevoerd en klager heeft
ook overigens zijn verwijt niet nader onderbouwd. Ten aanzien van het door klager
in de procedure ingebrachte bericht van de notaris, heeft verweerder aangevoerd dat
hij van zijn cliënte had begrepen dat dit vals was en dat hij dit daarom zo naar voren
heeft gebracht. Nadat verweerder hierover navraag bij de notaris had gedaan, bleek
hem dat het betreffende bericht inderdaad niet door de notaris was opgesteld en dat
dit bericht dus, zoals door zijn cliënte was gesteld, onecht was.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder ten aanzien van klachtonderdeel
b) verder terecht aangevoerd dat hij ter zitting bij het Hof (slechts) heeft opgemerkt
dat zijn cliënte enkele onregelmatigheden in een bericht van OHRA had aangetroffen.
Zijn cliënte was er daarom van overtuigd dat het betreffende bericht vals was. Dit
heeft verweerder ter zitting zo naar voren gebracht, waarbij hij zelf enkel zijn verbazing
heeft geuit over dit bericht. Een en ander volgt ook uit het betreffende proces-verbaal.
Dat verweerder zélf het standpunt zou hebben ingenomen dat klager valse e-mails zou
hebben ingebracht, blijkt hieruit niet en wordt door verweerder ook stellig betwist.
Gelet daarop is klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond. De voorzitter overweegt daarbij
ten overvloede dat het in dit verband door klager overgelegde (ingekopieerde) e-mailbericht
van OHRA van 28 november 2024, het oordeel ten aanzien van klachtonderdeel b) niet
anders maakt. Vast staat immers dat verweerder ter zitting slechts het standpunt van
zijn cliënte naar voren heeft gebracht en dat er op dat moment geen aanleiding voor
hem bestond om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
4.5 Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien met de aan verweerder als advocaat
van de wederpartij toekomende vrijheid, is de voorzitter van oordeel dat verweerder
de betreffende uitlatingen over klager mocht doen en dat hij hiermee geen tuchtrechtelijke
norm heeft overtreden. Verweerder diende het belang van zijn cliënte en hij had van
haar de informatie verkregen dat de door klager ingebrachte berichten vals waren,
als ook dat klager enige tijd in detentie had verbleven. Dat er voor verweerder aanleiding
bestond om hieraan te twijfelen, is de voorzitter niet gebleken. Daarbij heeft verweerder
ten aanzien van het door klager ingebrachte bericht van de notaris de echtheid geverifieerd,
waarna hem de door zijn cliënte gestelde onechtheid van dit bericht inderdaad ook
is gebleken.
4.6 De voorzitter concludeert alles overziend dat de klachtonderdelen a) en b)
kennelijk ongegrond zijn.
Klachtonderdeel c)
4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel c) overweegt de voorzitter dat alleen de
persoon of de rechtspersoon die door het handelen of nalaten van een advocaat direct
in zijn belang wordt of kan worden getroffen, het recht heeft om hierover een klacht
in te dienen. Dit staat in de Advocatenwet. Als het in het algemeen belang is dat
er een tuchtprocedure komt, dan heeft de deken het recht om te klagen.
4.8 De voorzitter is van oordeel dat klager niet rechtstreeks in zijn belang
wordt geraakt door de vraag of verweerder ter zitting al dan niet voldoende was voorbereid
op het voeren van schikkingsonderhandelingen. Deze kwestie speelt uitsluitend een
rol in de verhouding tussen verweerder en zijn cliënte. Klager als wederpartij staat
daar buiten. Gelet daarop is klachtonderdeel c) kennelijk niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel d)
4.9 In klachtonderdeel d) verwijt klager verweerder dat hij niet heeft gereageerd
op berichten van klager over de klacht, en dat verweerder ook niet bereid was om de
interne klachtenprocedure te doorlopen.
4.10 De voorzitter overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel dat, zoals de
deken ook reeds op 2 januari 2025 aan klager heeft bericht, een interne klachtenprocedure
bij advocatenkantoren is bedoeld voor de cliënten van deze advocaten, en niet voor
wederpartijen. Daarnaast bestond er voor verweerder, als advocaat van de wederpartij,
geen plicht om te reageren op de berichten van klager. Dat die plicht in dit geval
wel bestond, heeft klager niet onderbouwd en is ook overigens aan de voorzitter niet
gebleken.
4.11 Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klachtonderdelen a), b) en d) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
klachtonderdeel c) kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 16 juni 2025