ECLI:NL:TADRAMS:2025:103 Raad van Discipline Amsterdam 25-294/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:103 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-06-2025 |
Datum publicatie: | 20-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-294/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij is in alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond. De standpunten van verweerder betreffen de inhoud van het familierechtelijk geschil dat klager en de cliënte van verweerder verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerder evident onjuist standpunten zou hebben ingenomen waarmee hij klagers belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou hebben geschaad. Onvoldoende is gebleken dat dit laatste het geval is. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 16 juni 2025
in de zaak 25-294/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam (hierna: de deken) van 1 mei 2025 met kenmerk 2389415/JS/MvV digitaal door
de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen
1 tot en met 4. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de op 30 mei 2025 door
klager en verweerder nagezonden stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn ex-partner (hierna: de vrouw) zijn verwikkeld in een familierechtelijk
geschil. Verweerder is de advocaat van de vrouw.
1.2 In april 2024 is namens klager een verzoekschrift tot verlaging van de partner-
en kinderalimentatie ingediend bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank).
1.3 Op 28 juni 2024 heeft verweerder namens de vrouw een verweerschrift ingediend.
Hierin staat, voor zover relevant:
“(…) Namens [klager] wordt gesteld dat hij ouderschapsverlof opneemt. Onbetaald
ouderschapsverlof. (…)
Ten tweede zij ten aanzien van het opnemen van onbetaald ouderschapsverlof opgemerkt
dat dit niet een oneindig lang recht is. (…) Het is derhalve een tijdelijke, gedeeltelijke
onbetaald verlofperiode. Dit is niet een definitieve verandering in het inkomen van
[klager], daargelaten de vraag of het legitiem is. (…)
De vrouw is van mening dat [klager] ten onrechte minder is gaan werken. Zowel voor
als tijdens het huwelijk werkte [klager] fulltime. Niet valt in te zien waarom nu,
in het kader van een zorgregeling van 15,5 uren per week, [klager] minder dagen zou
moeten werken. (…)
Het is volgens de vrouw tekenend dat [klager] vlak na een beschikking van het gerechtshof,
zijn uren eenzijdig beperkt. Er is volgens de vrouw sprake van verwijtbaar inkomensverlies.
(…)
1.4 Klager heeft daarop een verzoek strekkende tot het treffen van een voorlopige
voorziening tot verlaging van de partner- en kinderalimentatie ingediend.
1.5 In reactie daarop heeft verweerder op 18 november 2024 namens de vrouw een
verweerschrift ter zake van de gevraagde voorlopige voorzieningen ingediend. Hierin
staat, voor zover relevant:
“(…) In de recente loonstroken die namens [klager] zijn ingebracht, staat echter
dat de man €5500,- bruto per maand verdient. Het is derhalve onduidelijk wat er precies
speelt. De rechtbank zou moeten uitgaan van de loonstroken.
(…)
In theorie kan de vrouw een bijstandsuitkering aanvragen, maar daarmee heeft zij
gewacht totdat zij haar Nederlandse paspoort zou krijgen, hetgeen inmiddels is verkregen.
(…)
In het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure, heeft de vrouw reeds ingebracht
dat zij vrijwilligerswerk doet en dat zij Nederlandse taallessen volgt. Dit om in
de toekomst te kunnen gaan werken. Het is op dit moment dan ook, en zeker voor de
duur van de bodemprocedure, niet van de vrouw te verwachten dat zij maar snel aan
het werk gaat. Zij kan haar taalcursus afronden en tegen de tijd dat de bodemprocedure
afgedaan is, hopelijk een baan vinden.
(…)
Uitgaande van een bruto-maandinkomen van [klager] van €5500,-, (…) zal [klager]
aan de vrouw moeten bijdragen een bedrag ad (…).
Ten aanzien van de draagkracht wordt uitgegaan van de recente loonstroken van [klager]
en het inkomen van de vrouw.
(…)”
1.6 Op 28 november 2024 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij
de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder:
a) in het verweerschrift te beweren dat onbetaald ouderschapsverlof niet bestaat
en te impliceren dat klager zijn werkuren heeft verminderd om van zijn onderhoudsplicht
af te komen;
b) te beweren dat zijn cliënte moest wachten totdat zij genaturaliseerd is zodat
zij haar bijstandsuitkering kon aanvragen, terwijl dat niet volgt uit de voorwaarden
die op Rijksoverheid.nl staan;
c) te beweren dat het taalniveau van zijn cliënte zo slecht is dat van haar niet
verwacht kan worden een baan te zoeken;
d) in het verweerschrift te beweren dat de bruto inkomsten van klager € 5.500 per
maand zijn, terwijl het anders staat op zijn loonstrook.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen
wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een
belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid
niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over
de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven
zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen
bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij
daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen
die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig
voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het
feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op
de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid
daarvan te verifiëren.
Klachtonderdelen a), b), c) en d)
4.2 De voorzitter ziet in de inhoud van de vier klachtonderdelen aanleiding voor
een gezamenlijke beoordeling. De verwijten in deze klachtonderdelen komen er in de
kern immers op neer dat verweerder beweringen zou hebben gedaan waarvan hij wist dat
deze onjuist waren.
4.3 De voorzitter stelt op grond van de inhoud van het klachtdossier vast dat
verweerder namens zijn cliënte in het verweerschrift in de bodemprocedure naar voren
heeft gebracht dat klager ten onrechte minder is gaan werken, op grond waarvan verweerder
zich op het standpunt heeft gesteld dat sprake zou zijn van verwijtbaar inkomensverlies.
Daarnaast heeft verweerder in het verweerschrift naar voren gebracht dat onbetaald
ouderschapsverlof ziet op een tijdelijke verlofperiode en dat dit daarom niet kan
leiden tot een definitieve verandering in het inkomen. In het verweerschrift in de
voorlopige voorzieningenprocedure heeft verweerder geschreven dat de vrouw heeft gewacht
met het aanvragen van een bijstandsuitkering totdat zij haar Nederlandse paspoort
had gekregen, en dat zij Nederlandse taallessen volgt maar dat het nu nog niet van
haar kan worden verwacht dat zij snel aan het werk gaat. Verder heeft verweerder in
zijn verweerschriften genoemd dat voor de alimentatieberekening moet worden uitgegaan
van de op de loonstroken genoemde salarissen en dat dit bij klager een bruto maandbedrag
van € 5.500,- betreft.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter betreffen al deze door verweerder in zijn
verweerschriften verwoorde standpunten de inhoud van het familierechtelijk geschil
dat klager en de cliënte van verweerder verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter
daarover te oordelen, tenzij verweerder evident onjuist standpunten zou hebben ingenomen
waarmee hij klagers belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou hebben geschaad.
Onvoldoende gebleken is dat dit laatste hier het geval is. Dat verweerder in zijn
verweerschriften de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende
of kon kennen, is de voorzitter niet gebleken en als de door verweerder geponeerde
stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klager om deze stellingen in de
onderliggende procedure te betwisten en/of weerleggen. Het was vervolgens aan de rechter
om aan de hand van de over en weer ingenomen stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal
een oordeel te geven over de geschilpunten.
4.5 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klachtonderdelen
a), b), c) en d) kennelijk ongegrond zijn.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klachtonderdelen a), b), c) en d) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 16 juni 2025