ECLI:NL:TADRAMS:2025:100 Raad van Discipline Amsterdam 25-233/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:100 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-05-2025 |
Datum publicatie: | 02-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-233/A/NH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de kwaliteit van dienstverlening van verweerster in een strafzaak. Tegenover het verweer van verweerster heeft klaagster haar klacht onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klaagsters verwijten. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van
26 mei 2025 in de zaak 25-233/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 8 april 2025 met kenmerk re/ss/24-465/2383129, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de door klaagster op 30 april 2025 nagezonden stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Bij vonnis van 14 augustus 2020 is klaagster door de politierechter in de
rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar in de gevoegde strafzaken met parketnummers
15-095601-20 en 15-294419-19 veroordeeld voor het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk
inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van twee personen. Tegen dit vonnis heeft
klaagster hoger beroep ingesteld.
1.2 Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) van 25 oktober
2022 met parketnummer 23-001828-20 is klaagster veroordeeld tot een voorwaardelijke
gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
Verder is de maatregel van contactverbod opgelegd, waarbij een vervangende hechtenis
is bevolen voor de duur van 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt
voldaan. Het tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad niet-ontvankelijk
verklaard.
1.3 Klaagster is op 17 januari 2023 aangehouden omdat zij de vrijheidsbeperkende
maatregel niet zou hebben nageleefd.
1.4 Op 18 januari 2023 ontving verweerster tijdens haar piketdienst een piketmelding
om klaagster bij te staan in het kader van dit verzoek tot tenuitvoerlegging op grond
van artikel 6:6:20 Sv. Verweerster heeft daarna met betrekking tot deze kwestie geen
werkzaamheden voor klaagster verricht in de piketfase en bij de rechter-commissaris.
1.5 Op 19 januari 2023 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van
de vervangende hechtenis voor de duur van 14 dagen gevorderd vanwege het niet naleven
van de maatregel. Klaagster heeft van 19 tot en met 24 januari 2023 in hechtenis gezeten.
1.6 Bij beslissing van eveneens 19 januari 2023 heeft de rechter-commissaris
vervangende hechtenis bevolen voor de duur van 7 dagen. Klaagster heeft tegen deze
beslissing zelfstandig hoger beroep ingesteld bij het hof.
1.7 Op 24 januari 2023 heeft de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) een toevoeging
aan verweerster verstrekt. De last was afgegeven met als zaakcode S040 misdrijven
enkelvoudig. Bij het declareren van deze toevoeging bleek dat dit een verkeerde zaakcode
was. De RvR heeft de zaakcode van de toevoeging gewijzigd naar 215, welke code hoort
bij ten uitvoerlegging voorwaardelijke straf.
1.8 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in het hoger beroep tegen de beslissing
van de rechter-commissaris van 19 januari 2023.
1.9 Bij e-mail van 1 februari 2023 heeft verweerster klaagster gewezen op het
risico van het instellen van hoger beroep. Per e-mail schrijft zij klaagster, voor
zover relevant:
“Verder heeft de r-c de vordering voor de duur van de OvJ slechts voor één week
opgelegd. Dit terwijl de vordering van de OvJ 14 dagen per vermeend overtreden feit
heeft verzocht. Ik kan mij voorstellen dat de OvJ ook vandaag het overige nog zal
vorderen in raadkamer. Dit is mijns inziens aldus een risico.”
1.10 Bij e-mail van 10 februari 2023 schrijft verweerster klaagster, voor zover
relevant, als volgt:
“Bijgaand het concept zoals ik dit voornemens ben te zenden aan het hof. Graag uw
eventuele op- en of aanmerkingen in het rood in het document gevoegd zodat ik dit
mee kan nemen.”
1.11 Klaagster heeft verweerster op enig moment verzocht zich aan haar zaak te
onttrekken. Bij e-mail van 16 mei 2023 schrijft zij verweerster in dat kader als volgt:
“Verzoek vandaag het bewijs van uw onttrekking in onderhavige zaak en het volledige
strafprocesdossier aan mij te doen toekomen.
Ik heb geen oproep ontvangen voor die zogenaamde zitting d.d. 12 juni a.s. te 15:10,
dat zal ook wel niet kloppen, maar voor zover al juist moet voorkomen worden dat die
oproep naar u gaat dan wel dat u contact heeft met het OM over mijn zaak. Ik vertrouw
u niet meer.”
1.12 Bij e-mail van 17 mei 2023 heeft verweerster klaagster als volgt geantwoord:
“(…) Van mijn zijde zijn er geen berichten naar het hof gezonden zonder uw uitdrukkelijke
akkoord. Nu ik mij heb onttrokken adviseer ik u zich tot een andere advocaat te wenden
die dan inzage in uw dossier krijgt. Ik zal verzoeken u een kopie van het dossier
toe te zenden. (…).”
1.13 Op 14 oktober 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerster het volgende:
a) verweerster heeft geen werkzaamheden verricht in de strafzaak met parketnummer
15-095601-20;
b) verweerster heeft geen schorsing verzocht van het bevel vervangende hechtenis
van 19 januari 2023;
c) verweerster was niet telefonisch bereikbaar in de periode dat klaagster in
hechtenis zat;
d) verweerster heeft klaagster opzettelijk onjuist geïnformeerd;
e) verweerster heeft klaagster niet op de hoogte gesteld van het feit dat zij
klaagsters dossier had overgedragen;
f) verweerster is nalatig geweest in het stellen van de juiste en correcte beroepsgronden
bij het hof.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 De klacht gaat over de kwaliteit van dienstverlening van verweerster in een
strafzaak. Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat.
Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk
onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de
vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt
de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de
zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd
door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene
professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk
bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
Standpunten van partijen
Klachtonderdeel a)
4.2 Klaagster stelt dat verweerster haar geen informatie heeft verstrekt over
de strafzaak met parketnummer 15-095601-20, waarvoor aan haar een last onder toevoeging
is verstrekt. Ook heeft verweerster nagelaten het volledige strafdossier aan klaagster
te verstrekken. Verweerster wist dat klaagster niet op de hoogte was van het feit
dat er een ander deel van het strafdossier bestond. Het dossier dat klaagster kende,
was slechts een tussendossier dat betrekking had op een arrest van het hof Amsterdam.
De hoofdzaak onder voornoemd parketnummer is in behandeling bij de rechtbank Noord-Holland.
Als verweerster klaagster juist en volledig had geïnformeerd over haar juridische
situatie, hadden klaagster of verweerster andere beroepsgronden kunnen indienen. Verweerster
heeft belangrijke informatie achtergehouden en klaagster daarmee misleid.
4.3 Verweerster voert aan dat zij op 18 januari 2023 een piketmelding ontving
om klaagster bij te staan in het kader van een procedure ex artikel 6:6:20 Sv. Klaagster
zou het contactverbod, opgelegd bij arrest van 25 oktober 2022, hebben overtreden.
Dit arrest had onder meer betrekking op het hoger beroep in de strafzaak met parketnummer
15-095601-20. De officier van justitie had een vordering tot ten uitvoerlegging van
de vervangende hechtenis van een vrijheidsbeperkende maatregelen ingediend bij de
rechtbank, voor de duur van 14 dagen. Klaagster wilde hierover niet met verweerster
in gesprek gaan, noch wenste klaagster verweersters bijstand bij de rechter-commissaris,
aldus verweerster. Verweerster beaamt dat zij geen werkzaamheden heeft verricht in
de strafzaak met parketnummer 15-095601-20. De RvR had verweerster aan klaagster toegevoegd,
maar per abuis een verkeerde zaakcode gebruikt. De zaakcode is bij het declareren
van de toevoeging aangepast naar “ten uitvoerlegging voorwaardelijke straf”. Het betrof
immers geen bijstand aan klaagster in het kader van de strafzaak met parketnummer
15-095601-20, hierin was al arrest gewezen. Verweerster heeft klaagster uiteindelijk
bijgestaan in het kader van het door klaagster ingestelde hoger beroep tegen de vrijheidsbeperkende
maatregel betreffende de ten uitvoerlegging van de vervangende hechtenis, waarop de
toevoeging betrekking had. Verweerster heeft in dat kader veelvuldig met klaagster
gecommuniceerd hierover, maar klaagster heeft verweerster op enig moment (zie e-mail
van 16 mei 2023, rov. 1.11) verzocht zich te onttrekken aan haar zaak, hetgeen verweerster
heeft gedaan. Verweerster heeft daarna geen werkzaamheden meer voor klaagster verricht.
Klachtonderdeel b)
4.4 Klaagster stelt dat het op de weg van verweerster lag om een schorsingsverzoek
in te dienen tegen het bevel vervangende hechtenis van 19 januari 2023.
4.5 Verweerster voert aan dat klaagster geen bijstand van haar wenste bij de
behandeling van het bevel vervangende hechtenis en dat klaagster zelf haar verdediging
wenste te voeren, hetgeen klaagster ook heeft gedaan. In dat kader had klaagster zelf
om schorsing van de vervangende hechtenis kunnen verzoeken.
Klachtonderdeel c)
4.6 Klaagster stelt dat verweerster telefonisch niet bereikbaar was in de periode
dat zij in hechtenis zat, te weten van 19 t/m 24 januari 2023. Klaagster mocht niemand
anders bellen en verweerster heeft haar, ondanks de voicemail die klaagster had ingesproken,
niet teruggebeld. Ook na deze periode heeft verweerster niets van zich laten horen
en klaagster niet geïnformeerd over de last tot toevoeging die de RvR aan haar had
verstrekt.
4.7 Verweerster sluit de mogelijkheid niet uit dat klaagster naar haar kantoor
heeft gebeld, maar voert aan dat zij geen voicemailbericht van klaagster heeft ontvangen.
Bovendien wenste klaagster haar rechtsbijstand niet, zodat daarom geen reden was om
contact met klaagster op te nemen.
Klachtonderdeel d)
4.8 Klaagster stelt dat verweerster haar op verzoek van de griffie heeft geadviseerd
haar hoger beroep tegen het bevel vervangende hechtenis in te trekken. Nadat klaagster
dit had geweigerd, heeft verweerster klaagster opzettelijk onjuist geïnformeerd ter
zake de strategie, de inhoud en de gronden van de (hoger) beroepsprocedure, aldus
klaagster. Verweerster heeft klaagster in de waan gelaten dat er sprake was van een
hoofdzaak met een nog niet onherroepelijk eindarrest, met het doel haar te misleiden.
Klaagster stelt dat verweerster hiertoe is omgekocht,
4.9 Verweerster betwist dat zij klaagster heeft geadviseerd het hoger beroep
in te trekken. Dat blijkt ook niet uit haar e-mail van 1 februari 2023 waarin verweerster
klaagster heeft gewezen op het risico dat de officier van justitie in hoger beroep
het restant van de vervangende hechtenis zou kunnen vorderen, nu de rechter-commissaris
slechts 7 dagen had opgelegd in plaats van de door de officier van justitie verzochte
14 dagen. Ook betwist verweerster dat zij klaagster opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd
ter zake de strategie, de inhoud en de gronden van de beroepsprocedure. Verweerster
benadrukt dat zij geen gunstige informatie voor klaagster heeft achtergehouden of
klaagster heeft misleid. Tot slot betwist verweerster te zijn omgekocht of betaald.
Klachtonderdeel e)
4.10 Klaagster stelt dat verweerster haar niet heeft geïnformeerd over het overdragen
van de hoger beroepszaak aan een andere advocaat, en dat zij vervolgens heeft gelogen
door te beweren dat zij de zaak niet had overgedragen.
4.11 Verweerster voert aan dat zij zich op verzoek van klaagster (verwezen wordt
naar rov. 1.11 en 1.12) heeft onttrokken aan klaagsters zaak. Verweerster betwist
dat zij klaagsters dossier heeft overgedragen aan een opvolgend advocaat. Alle stukken
die zich in het dossier bevonden, heeft zij overgedragen aan klaagster. Wel heeft
verweerster klaagster bij e-mail van 17 mei 2023 geadviseerd een andere advocaat te
zoeken.
Klachtonderdeel f)
4.12 Klaagster stelt dat de verzoeken om schadevergoeding en de beroepsgrond
tegen het bevel gevangenneming afgewezen zijn, omdat verweerster nalatig is geweest
in het stellen van de juiste en correcte beroepsgronden bij het hof. Ook heeft verweerster
nagelaten een verzoek tot schadevergoeding in te dienen.
4.13 Verweerster betwist dat er sprake is van nalatigheid. De beroepsgronden
zijn volgens haar tussentijds en met klaagsters goedkeuring aangevuld. Verder benadrukt
verweerster dat zij zich, voordat er eventuele nadere beroepsgronden konden worden
aangevoerd, als dat al aan de orde zou zijn geweest, al op verzoek van klaagster had
onttrokken als haar advocaat. Bovendien heeft verweerster klaagster niet bijgestaan
in de oorspronkelijke strafzaak, waardoor het adviseren omtrent een schadevergoeding
niet aan de orde is.
Oordeel
4.14 De voorzitter overweegt dat het aan de klaagster is om de klachtonderdelen
van haar klacht voldoende aannemelijk te maken door deze met bewijs te onderbouwen,
zodat de tuchtrechter de feiten die de klaagster aan de klacht ten grondslag legt,
kan vaststellen en beoordelen. Klaagster kan niet volstaan met het overleggen van
e-mailcorrespondentie zonder specifiek naar relevante bewijsmiddelen te verwijzen.
Tegenover het verweer van verweerster heeft klaagster haar klacht onvoldoende onderbouwd,
terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden
voor de juistheid van klaagsters verwijten. Omdat de feitelijke grondslag voor de
verwijten van klaagster aan het adres van verweerster ontbreekt, is de klacht in alle
onderdelen kennelijk ongegrond.
4.15 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing
van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 26 mei 2025