ECLI:NL:TACAKN:2025:67 Accountantskamer Zwolle 24/4366 Wtra AK 24/4368 Wtra AK
| ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2025:67 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 31-10-2025 |
| Datum publicatie: | 03-11-2025 |
| Zaaknummer(s): |
|
| Onderwerp: | |
| Beslissingen: |
|
| Inhoudsindicatie: | Uitspraak tegen twee accountants. De ene accountant heeft adviesdiensten verleend in relatie tot de overname van een onderneming binnen een familieverband (ouders aan zoon). Op deze adviesdiensten is Standaard 5500N van toepassing. Een voorgeschreven schriftelijke opdrachtbevestiging ontbreekt. In zoverre is de klacht gegrond. De andere verwijten, die in de kern erop neerkomen dat de accountant niet objectief is geweest en onzorgvuldig heeft gehandeld, zijn ongegrond. De klacht tegen zijn opvolger, de andere accountant is ongegrond. Deze was niet verplicht om een onderzoek in te stellen naar het handelen en nalaten van zijn voormalige collega. Het beroep van de andere accountant op geheimhouding jegens de voormalig bestuurder van de vennootschap berust op een aanvaardbare grond. |
UITSPRAAK van 31 oktober 2025 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 18 december 2024 ontvangen klachten met nummer 24/4366 Wtra AK en 24/4368 Wtra AK van
1) X1 B.V.
gevestigd in [plaats1]
en
2) X2
wonende te [plaats2]
K L A G E R S
gemachtigde: [A]
t e g e n
1. Y1
voorheen registeraccountant
2. Y2
accountant-administratieconsulent
kantoorhoudende te [plaats1]
B E T R O K K E N E N
advocaat: mr. W.K. van den Berg te Amsterdam
1. De procedure
De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 18 december 2024
- de aanvulling en correctie op het klaagschrift van 3 januari 2025
- het verweerschrift met bijlagen
- de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen
- de e-mail van [B] van 2 september 2025
- de reactie op deze e-mail van mr. Van den Berg van 11 september 2025
- de e-mail van [B] van 22 september 2025
- de e-mail van mr. Van den Berg van 9 oktober 2025.
2. De uitspraak samengevat
2.1. [Y1] heeft adviesdiensten verleend in relatie tot de overname van een onderneming binnen een familieverband (ouders aan zoon). Op deze adviesdiensten is Standaard 5500N van toepassing. [Y1] heeft ten onrechte geen schriftelijke opdrachtbevestiging verstrekt. In zoverre is de klacht tegen hem gegrond. De andere verwijten, die in de kern erop neerkomen dat [Y1] niet objectief is geweest en onzorgvuldig heeft gehandeld, zijn ongegrond.
2.2. De klacht tegen betrokkene [Y2] is ongegrond. Hij was niet verplicht om een onderzoek in te stellen naar het handelen en nalaten van zijn voormalige collega [Y1]. Zijn beroep op geheimhouding jegens de voormalig bestuurder van de vennootschap berust op een aanvaardbare grond.
3. De ontvankelijkheid van klaagster 1), de Holding
3.1. Voor de leesbaarheid van deze beslissing zal de Accountantskamer de betrokken accountants tezamen aanduiden met betrokkenen en afzonderlijk als [Y1] en [Y2]. Verder zal de Accountantskamer voor de leesbaarheid de personen die voorkomen in de feiten die aan de klachten ten grondslag liggen met hun voornamen aanduiden, omdat een aantal van hen dezelfde achternaam heeft, namelijk [X2]. Personen met een andere achternaam worden, om geen onderscheid te maken, ook met hun voornaam aangeduid als die bekend is.
3.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 22 augustus 2025. De gemachtigde van klaagster 1) (hierna: de Holding), de heer [A], was plotseling verhinderd. Voor de Holding verscheen op de zitting wel de heer [B] (hierna: [B]) die namens de Holding het klaagschrift van 18 december 2024 heeft ingediend. Volgens de aanvulling op dit klaagschrift van [A] van 3 januari 2025 was [B] per abuis als gemachtigde van de Holding aangemerkt. Bij deze aanvulling is een door de bestuurder van de Holding ondertekende volmacht gevoegd, waarin [A] als gemachtigde van de Holding is aangewezen. Deze bestuurder is de heer [C] (hierna: [C] sr.).
3.3. Omdat [B] door het bericht van [A] niet langer de gemachtigde van de Holding is, [B] op de zitting geen machtiging kon overleggen om namens de Holding het woord te voeren en [A] niet op de zitting aanwezig was, ontstond het probleem dat de Holding formeel niet op de zitting was verschenen. Met [B] was naar de zitting meegekomen de heer [X2] (hierna: [X2]).
3.4. Nadat partijen waren gehoord, heeft de Accountantskamer op de zitting het volgende besloten:
a) [X2] wordt als medeklager toegelaten en is daarom in deze beslissing aangemerkt als klager 2);
b) [B] wordt in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de zitting aan te tonen dat hij bevoegd is de Holding op de zitting te vertegenwoordigen en dus namens haar het woord te voeren;
c) binnen deze termijn wordt zo mogelijk een medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat [C] sr. op 2 januari 2025 voldoende in staat was zijn wil te bepalen en dus [A] als gemachtigde van de Holding aan te wijzen
d) [B] zal binnen vier weken na de zitting de statuten van de Holding aan de Accountantskamer sturen.
3.5. [X2] heeft op de zitting verklaard dat [B] mede namens hem het woord voert en dat [A] zijn gemachtigde is.
3.6. Op 2 september 2025 heeft de Accountantskamer een e-mail van [B] ontvangen met daarbij een brief van een notaris van 25 augustus 2025 en het levenstestament van [C] sr. Volgens de notaris, die daarbij verwijst naar het levenstestament, is [B] bevoegd als gevolmachtigde van de bestuurder van de Holding op te treden. De medische verklaring is niet toegestuurd. De statuten van de Holding zijn op 22 september 2025 ontvangen. [B] heeft in zijn e-mail van 2 september 2025 verklaard dat hij ermee akkoord is dat [A] namens de Holding de klacht heeft ingediend.
3.7. Mr. Van den Berg heeft op 11 september 2025 op de e-mail van [B] van 2 september gereageerd en op 9 oktober 2025 gereageerd naar aanleiding van de statuten van de Holding.
3.8. De Accountantskamer overweegt het volgende. Uit het levenstestament van [C] sr., die tevens indirect (via een STAK) aandeelhouder van de Holding is, kan worden opgemaakt dat de in het levenstestament opgenomen volmacht ook ziet op zijn hoedanigheid van directeur en aandeelhouder van de Holding. Het levenstestament bepaalt immers onder meer: ‘Ik wens dat degene die mij in mijn hoedanigheid van directeur vertegenwoordigt of mij vertegenwoordigt met betrekking tot de aandelen, niet alleen mijn persoonlijke belangen laat meewegen bij het nemen van beslissingen, maar ook de belangen van de door de vennootschap of door dochtermaatschappijen gedreven ondernemingen’. Verder bepaalt het levenstestament dat de gevolmachtigde de vermogensrechtelijke belangen met betrekking tot de aandelen behartigt en dat de opsomming van bevoegdheden in het levenstestament niet ten doel heeft enige andere bevoegdheid uit te sluiten. De statuten van de Holding kennen de mogelijkheid dat de aandeelhouder(s) een gevolmachtigd bestuurder en een tijdelijk bestuurder aanwijzen. Uit het levenstestament kan naar het oordeel van de Accountantskamer worden afgeleid dat [C] sr. in zijn hoedanigheid van (indirect) aandeelhouder in elk geval heeft bedoeld aan [B] de bevoegdheid te verlenen om (ook) de Holding te vertegenwoordigen. Dat is niet in strijd met de statuten.
3.9. Nu een medische verklaring niet is toegezonden staat niet vast dat [C] sr. op 2 januari 2025 in voldoende mate in staat was zijn wil te bepalen en [A] als gemachtigde van de Holding aan te wijzen. Op die datum gebruikte [B] al lang het levenstestament. Aan die machtiging kan dan ook geen betekenis worden toegekend. Echter heeft [B] in zijn e-mail van 2 september 2025 ook geschreven dat hij ermee akkoord is dat [A] als gemachtigde van de Holding optreedt. Daarmee is, gegeven de hiervoor aangenomen vertegenwoordigingsbevoegdheid van [B], de indiening van de klacht en de aanvulling erop bekrachtigd. De Holding is daarom ontvankelijk in haar klacht.
4. De feiten
4.1. [Y1] was sinds 9 februari 1994 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Zijn inschrijving is met ingang van 1 januari 2024 op eigen verzoek doorgehaald. [Y2] is sinds 6 juni 2005 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Beiden waren in de periode waarop de klacht betrekking heeft als openbaar accountant verbonden aan [accountantskantoor1] (hierna: [accountantskantoor1]) te [plaats1].
4.2. De Holding had in 2019 onder meer de volgende 100% dochtermaatschappijen:
- [BV2] (hierna: [BV2]) waarin de bedrijfsactiviteiten waren ondergebracht;
- [BV3] (hierna: [BV3]), waarin het machinepark was ondergebracht;
- [BV4](hierna [BV4]), waarin het bedrijfspand was ondergebracht.
4.3. De bestuurder van de Holding is [C] sr. die - via een STAK - ook haar enig aandeelhouder is. [C] sr. was tot haar overlijden op 23 februari 2023 gehuwd met mevrouw [D] (hierna: [D]). [C] sr. en wijlen zijn vrouw (hierna: de ouders) hebben drie kinderen die met hun voornaam worden aangeduid: [X2], [E] en [F]. [X2] is in deze procedure klager 2).
4.4. De ouders waren tot de hierna besproken overname door [F] van [BV2] haar statutair bestuurders. [F] is vanaf 1 januari 2017 statutair bestuurder van [BV2].
4.5. Op 15 oktober 2019 heeft [accountantskantoor1] een opdrachtbevestiging voor de Holding opgesteld in verband met het samenstellen van de jaarrekeningen 2019 van (onder meer) de Holding en haar drie hiervoor genoemde dochtermaatschappijen, alsmede de aangifte vennootschapsbelasting en de aangiften inkomstenbelasting van de ouders.
4.6. [Y1] heeft op 15 oktober 2019 en 15 januari 2020 besprekingen gevoerd met de ouders en [F] inzake, kort gezegd, een herstructurering van de schulden binnen de groep (de Holding en haar drie dochters) en de overname door [F] van de aandelen in [BV2] en daarmee van de door haar gedreven onderneming. [Y1] heeft voor de bespreking van 15 januari 2020 een memo over de herstructurering opgesteld, gericht aan de ouders.
4.7. Op advies van [Y1] heeft per 31 december 2019 de herstructurering van de schulden plaatsgevonden. Het besluit hiertoe is genomen op 23 januari 2020 met terugwerkende kracht tot 31 december 2019. De kern van deze herstructurering is dat de schulden van [BV2] aan de Holding, [BV3] en [BV4] tot een bedrag van € 4.711.738 zijn omgezet in eigen vermogen. Als gevolg daarvan bedraagt het eigen vermogen van [BV2] per 31 december 2019 € 43.586.
4.8. [Y1] heeft over de overname van de onderneming door [F] ook besprekingen gevoerd op 18 juni 2020 (met de ouders), op 9 juli 2020 (met de ouders en [F]), en op 22 september 2020 (bespreking van de conceptovereenkomsten met in elk geval [D]). Hij heeft op 29 september 2020 een bespreking gehad met onder meer [F], [E] en [B], waarin de voorgenomen transacties zijn besproken.
4.9. Het bedrijfspand, de machines en de gereedschappen zijn voorafgaand aan de overname door professionele partijen getaxeerd.
4.10. [B] heeft in oktober 2020 de conceptovereenkomsten op verzoek van [D] beoordeeld en zijn bevindingen met [accountantskantoor1] en [F] gedeeld.
4.11. Op 29 oktober 2020 is de onderneming van [BV2] overgedragen aan [BV5 (hierna: [BV5]), de beheermaatschappij van [F]. In dat kader hebben de volgende transacties plaatsgevonden:
- overdracht van alle aandelen in het geplaatste aandelenkapitaal van [BV2] door de Holding aan [BV5] tegen een koopsom van € 1.000. De aandelen zijn vanaf 1 januari 2020 voor rekening en risico van [BV5] en zijn op 10 november 2020 geleverd. De ouders zijn vervolgens uitgeschreven als statutair bestuurders van [BV2];
- koop en verkoop van roerende zaken (machines en gereedschappen) door [BV3] aan [BV5]. De koopsom is bepaald op € 200.000 en deze koopsom is door [BV5] aan [BV3] schuldig gebleven. De koopsom dient in vier jaarlijkse termijnen van € 50.000 per einde jaar (voor het eerst 31 december 2020) te worden voldaan. De rente is gesteld op 3% per jaar;
- verpanding van de roerende zaken door [BV5] aan [BV3];
- huurovereenkomst tussen [BV3] en [BV2] ten aanzien van het bedrijfspand (bedrijfshal en kantoor) te [plaats1]. De huurprijs is vastgesteld op € 100.000 per jaar (exclusief omzetbelasting). [BV2] betaalt gedurende de eerste vier jaar, ingaande 1 januari 2020, de genoemde huurprijs van € 100.000. Per 1 januari 2024 wordt de huurprijs gesteld op een alsdan marktconforme huurprijs.
4.12. In februari 2024 heeft [B] contact gezocht met [accountantskantoor1], waarbij bleek dat [Y1] daar niet langer werkzaam was en diens opvolger afwezig was. [B] heeft vervolgens met betrokkene [Y2] gesproken en heeft hem gevraagd om informatie te verstrekken over de overdracht en om een onderzoek in te stellen naar het handelen van [Y1].
4.13 Op 14 februari 2024 heeft [B] een e-mail aan [Y2] gestuurd met daarin de volgende passage:
‘Beste [Y2],
Inzake de overname van [BV2] gaat het m.i. niet zo zeer om de vraag of jullie informatie van [BV2] met ons wel of niet mogen delen.
De vraag is of jullie de ouders [G] als verkoper van het bedrijf dat naar de jongste zoon is overgedragen wel goed geadviseerd hebben en zij niet benadeeld zijn, nu achteraf is gebleken dat het bedrijf op het moment dat voor de overname getekend werd, er zeer goed voorstond en ook de liquiditeit geen enkel probleem meer was, hetgeen niet bekend was bij de ouders!
Zij waren op basis van het laatste kalenderjaar voorafgaande aan de overname in de veronderstelling dat het bedrijf niet goed ging en dat er nauwelijks geld was om door te draaien.
(…)
Als jullie de vraag niet willen beantwoorden aan de twee andere kinderen van de familie [G], wil ik jullie in ieder geval vragen om het antwoord wel aan mij te verstrekken, waarbij ik dan optreed als vertegenwoordiger van vader, [C].
(…)
Tenslotte hebben wij uitdrukkelijk gevraagd om de jongste zoon [F] voor dit moment buiten deze discussie te houden. Jullie hebben ons ook toegezegd dit te zullen doen.’
4.13. Op 12 maart 2024 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen enerzijds [X2], [B], en [E] en anderzijds [Y2] en [H]. [H] is als accountant aan [accountantskantoor1] verbonden.
4.14. Op 29 maart 2024 heeft [Y2] een e-mail aan [B] gestuurd met de volgende inhoud:
‘Beste [B],
Zoals toegezegd zou ik terugkomen op jullie vraag in verband met het door de vennootschap ontvangen bedrag.
Na[ar] aanleiding hiervan heb ik nog uitgebreid overleg gehad met een jurist. Op basis van de gehele casus en de tegengestelde belangen tussen de partijen heb ik van hem het dringende advies gekregen om ons te beroepen op de geheimhoudingsplicht.
Jammer genoeg kan ik jullie dan ook niet van informatie voorzien.’
5. De klacht
5.1. Betrokkenen hebben volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels. In hoofdlijnen komt de klacht erop neer dat de Holding door [Y1] onjuist en onzorgvuldig is geadviseerd in het kader van de overname van de onderneming binnen de familiekring. Volgens klagers was [Y1] niet objectief en heeft hij vooral de belangen van [F] gediend, zijn de aandelen en de machines voor een te laag bedrag verkocht en is het bedrijfspand voor een te laag bedrag verhuurd.
[Y2] wordt verweten dat hij niet adequaat heeft gereageerd op vragen en opmerkingen van de Holding.
5.2. In het klaagschrift vanaf randnummer 60. zijn de verwijten geformuleerd. De Accountantskamer neemt de verwijten die aldaar zijn geformuleerd tot vertrekpunt van de beoordeling. Klagers verwijten [Y1], zakelijk samengevat, het volgende (zaaknummer 24/4366):
1) hij heeft geen opdrachtbevestiging gestuurd waarin hij zijn werkzaamheden, rol en verantwoordelijkheid heeft uiteengezet;
2) hij heeft vooraf en tijdens de advieswerkzaamheden niet kenbaar gemaakt namens welke partij hij handelde waardoor er grote twijfel over zijn objectiviteit bestaat;
3) hij had zich de vraag moeten stellen of de ouders wel voldoende op de hoogte waren van de dagelijkse gang van zaken en de sinds eind 2019 positieve ontwikkelingen van de onderneming;
4) hij had de Holding dan wel [F] moeten adviseren een eigen adviseur in te schakelen en hij heeft nagelaten kritische vragen te stellen;
5) hij heeft zich ten tijde van de overname geen objectief en goed beeld van de gang van zaken gevormd;
6) hij heeft een onjuist standpunt ingenomen over de voorwaarden van de overname en de huur van het bedrijfspand;
7) hij heeft in de jaarrekening 2019 van [BV2] geen toelichting opgenomen omtrent de continuïteit.
5.3. Klagers verwijten [Y2], zakelijk samengevat, het volgende (zaaknummer 24/4368):
hij heeft de vragen en opmerkingen van de Holding onvoldoende serieus genomen, onvoldoende onderzoek ingesteld naar het handelen van [Y1] en niet op de vragen van de Holding gereageerd.
5.4. Uit het verweerschrift blijkt dat betrokkenen de verwijten hebben begrepen zoals die hiervoor zijn samengevat.
5.5. Voor zover klagers tijdens de zitting andere verwijten naar voren hebben gebracht, blijven die buiten de beoordeling. Het is in beginsel niet toegestaan een klacht ter zitting uit te breiden en er bestaat geen grond om in deze zaak van dat beginsel af te wijken.
6. De beoordeling
6.1. Het is aan de klagers de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die tot de conclusie kunnen leiden dat betrokkenen in strijd met de toepasselijke regelgeving hebben gehandeld of nagelaten.
6.2. De standpunten van partijen zullen, indien dat nodig is voor een goed begrip van de overwegingen van de Accountantskamer, bij de bespreking van de klachtonderdelen samengevat worden weergegeven.
6.3. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkenen aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). De Accountantskamer toetst het handelen en nalaten van [Y1] vanwege de samenstellingsopdracht ook aan Standaard 4410 (Samenstellingsopdrachten) en vanwege de adviesdiensten aan Standaard 5500N
(Transactiegerelateerde adviesdiensten). In relatie tot de toetsing aan Standaard 5500N overweegt de Accountantskamer het volgende.
6.4. In de Nadere Voorschriften Controle- en Overige Standaarden (de Standaarden) is bepaald dat de accountant een opdracht uitvoert met inachtneming van de relevante standaard (artikel 2) en dat het soort opdracht bepaalt welke standaard van toepassing is (artikel 10). De werkzaamheden van [Y1] in relatie tot de herstructurering van de schulden en de overname van de onderneming voldoen aan de definitie van transactiegerelateerde adviesdiensten, waarop Standaard 5500N van toepassing is. De Accountantskamer wijst er in dit verband op dat adviesdiensten in verband met transacties over de koop en verkoop van aandelen in Standaard 5500N.2 expliciet zijn benoemd. Volgens deze standaard is het doel van een opdracht tot het verlenen van transactiegerelateerde adviesdiensten het ondersteunen van de geautoriseerde gebruiker bij aspecten van het besluitvormingsproces inzake een voorgenomen transactie (5500N.8). Als voorbeelden noemt de Standaard onder meer:
- bedrijfswaarderingen, inclusief conclusies met betrekking tot waarden;
- assistentie bij het opstellen of het analyseren van koop- en verkoopcontracten;
- het ondersteunen bij onderhandelingen;
- assistentie bij herfinancieringen en herstructureringen.
Klachtonderdeel 1) [Y1] heeft geen opdrachtbevestiging gestuurd waarin hij zijn werkzaamheden, rol en verantwoordelijkheid heeft uiteengezet.
6.5. [Y1] heeft erkend dat hij geen schriftelijke opdrachtbevestiging in verband met zijn adviesdiensten heeft opgesteld. Zijn verweer dat hij zijn dienstverlening als uitvloeisel zag van zijn positie als huisaccountant van de vennootschappen en van de familie baat hem niet[1]. Aangezien de werkzaamheden van [Y1] onder de werking van Standaard 5500N vielen had hij, nadat eind 2019/begin 2020 de herstructurering van de schulden en de overname van de onderneming onderwerp van de besprekingen met de ouders en [F] werd, op grond van Standaard 5500N.18 uit het oogpunt van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid een opdrachtbevestiging moeten opstellen[2]. Op grond van 5500N.19 sub d had hij daarin (ook) zijn ‘optreden als partijdeskundige’ moeten vermelden. Daarmee zou zijn rol zijn verduidelijkt als belangenbehartiger van de Holding en de aan haar verbonden dochtervennootschappen (feitelijk: de ouders) als potentiële verkoper en verhuurder, en van [F] (althans diens beheermaatschappij[3]) als potentiële koper en huurder.
6.6. Klachtonderdeel 1) is gegrond. Betrokkene heeft in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
Klachtonderdeel 2) [Y1] heeft vooraf en tijdens de advieswerkzaamheden niet kenbaar gemaakt namens welke partij hij handelde waardoor er grote twijfel over zijn objectiviteit bestaat.
Klachtonderdeel 4) [Y1] had de Holding dan wel [F] moeten adviseren een eigen adviseur in te schakelen en hij heeft nagelaten kritische vragen te stellen.
6.7. De Accountantskamer bespreekt de twee klachtonderdelen vanwege hun samenhang gezamenlijk en overweegt het volgende.
6.8. De Accountantskamer overweegt dat een accountant steeds dient te beoordelen of sprake is van een bedreiging, dat wil zeggen een onaanvaardbaar risico op het zich niet houden aan de fundamentele beginselen als gevolg van bijvoorbeeld – zoals in het onderhavige geval – tweezijdige belangenbehartiging[4]. Indien sprake is van een bedreiging dan dient de accountant een toereikende maatregel te nemen die ertoe leidt dat hij zich houdt aan de fundamentele beginselen en dat in zijn dossier vast te leggen[5]. Indien sprake is van tegengestelde belangen[6], dan kan het zo zijn dat de professionele oordeelsvorming van de accountant daardoor zodanig wordt beïnvloed, dat de bedreiging van het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit vergt dat de accountant de onderhandelende partijen of één van hen adviseert een eigen adviseur in te schakelen.
6.9. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt, uitgaande van wat een objectieve, redelijke en geïnformeerde derde aanvaardbaar en toereikend vindt[7], dat de professionele oordeelsvorming van [Y1] tijdens het overnameproces ongepast zou zijn beïnvloed en dat sprake zou zijn geweest van een onaanvaardbaar risico op het zich niet houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit[8]. Meer specifiek is niet gebleken dat hij zijn positie als accountant van de betrokken partijen niet expliciet zou hebben gemaakt, zoals klagers in klachtonderdeel 2)[9] stellen, en dat hij de ouders of [F] had behoren te adviseren om een eigen adviseur in te schakelen, zoals zij in klachtonderdeel 4) aanvoeren. Beide klachtonderdelen gaan ervan uit dat betrokkene de in de klachtonderdelen 2) en 4) bedoelde maatregelen had behoren te nemen.
6.10. De Accountantskamer overweegt dat niet aannemelijk is gemaakt dat bij de ouders en [F] op enig moment[10] onduidelijkheid heeft bestaan over de vraag welke rol en positie [Y1] in het overnameproces had. Hij verleende zijn diensten steeds aan beide partijen. Ook is (bijvoorbeeld) niet aannemelijk gemaakt dat [Y1] een bepaalde sympathie of voorkeur had of zijn oren naar één van de betrokken partijen heeft laten hangen[11] en ook niet dat hij heeft nagelaten kritische vragen te stelen. De ouders waren op leeftijd gekomen en hun gezondheid liet te wensen over. Zij wilden graag van de zorg voor de onderneming worden verlost en zich niet langer met het wel en (vooral) wee van [BV2] bezighouden. Het ging er bij hen tegelijkertijd ook om dat de onderneming, die er eind 2019 (zeker vóór de herstructurering van de schulden per 31 december 2019) financieel zeer slecht voor stond[12], niet failliet zou gaan en zou worden voortgezet en dat een zodanig samenstel van transacties tot stand zou komen dat [F] een goede uitgangspositie zou krijgen om de onderneming van [BV2] te kunnen voortzetten en zo mogelijk uit het slop te kunnen trekken. Het ging er de ouders om die redenen niet om dat [F] zo hoog mogelijke koopsommen voor de aandelen en de machines en een zo hoog mogelijke huurprijs voor het bedrijfspand zou betalen. Het klassieke belangenconflict bij een koop/verkoop- en huur/verhuur-situatie, waarbij de schending van het fundamentele beginsel van objectiviteit al gauw op de loer ligt, was niet aan de orde. De belangen van de ouders en van [F] waren gelijkgericht wat betreft de ontzorging van de ouders en de voortzetting van de onderneming. Het laatste moest financieel haalbaar zijn en vooral daardoor[13] werd de prijsvorming bepaald.
6.11. Het vorenstaande blijkt onder meer uit het volgende citaat uit het besprekingsverslag van 15 januari 2020. Daarin staat onder meer:
‘Naast deze verkoop van aandelen moet gesproken worden over:
● de verkoop van de tot op heden gehuurde machines en het pand en de wijze waarop de huur kort na verkoop van de aandelen wordt gematigd en in de toekomst weer toe kan groeien naar een zakelijke huur. Dit is in het belang van een succesvolle doorstart door [F]. Hij heeft er vertrouwen in dat het hem lukt. Voor mij ([Y1], toevoeging Ack) is daarom van belang is dat vader en moeder tezamen met hem bepalen onder welke voorwaarden de slagingskansen het grootst zijn. Een stopzetting van de activiteiten alsmede het uitbetalen van hoge transitievergoedingen en een leegstaand pand zijn het alternatief. Het is de familie er al jarenlang veel aangelegen om de naam van het bedrijf voort te zetten.’
6.12. Uit het verslag van de bespreking 18 juni 2020 met de ouders blijkt, dat zij samen met [F] het eens wilden worden over de prijs van de machines. Er staat:
‘Machines.
● Deze zijn going concern door [I] gewaardeerd voor € 715.000 en als opkoopwaarde € 452.000. De vraag is tegen welke waarde de machines overgaan of tegen welke huur ze kunnen worden gehuurd. Daar wordt volgende keer verder over gesproken. Vader en moeder willen daar samen met [F] uitkomen. Ze willen weten hoe hij daar tegenaan kijkt. Indien [F] niet overneemt dan zullen de machines niet meer dan de opkoopwaarde waard zijn, (verminderd met de kosten om de machines te ontmantelen?). De waarde van [I] heb ik niet geheel bestudeerd en geïnterpreteerd.’
6.13. Tot slot: uit het besprekingsverslag van 9 juli 2020 (bespreking met de ouders en [F]) volgt, dat de ouders [F] tegemoet wilden komen wat betreft de huurprijs van het bedrijfspand. Er staat:
‘Huur Pand
Het bedrijfspand zal niet worden overgenomen bij een overname door [F]. Dit is niet mogelijk omdat [F] niet over de middelen beschikt en hij op basis van de resultaten van [BV2] geen financiering zal verkrijgen bij de bank. Het pand blijft in eigendom van de ouders. De ouders willen [F] tegemoet komen in de hoge huurlast om hem en [BV2] een positief toekomstbeeld te geven. Het gaat om de haalbaarheid. Een zuiver bedrijfseconomische afweging in de bijna structurele crisistijd. Dit kan indien nodig aan de rest van de familie worden uitgelegd.’
6.14. De rol van [Y1] was naar het oordeel van de Accountantskamer vooral die van begeleider van het overnameproces, waarbij de prijsvorming vooral een zaak was van de ouders en [F]. Van belang is ook dat [Y1] uit het oogpunt van zorgvuldigheid telkens verslagen van de besprekingen met de ouders en [F] heeft gemaakt, (vrijwel) steeds met deze partijen tegelijkertijd heeft gecommuniceerd en dat twee van zijn collega’s, een accountant en een belastingadviseur, bij het overnameproces waren betrokken. Ook heeft [Y1] op 29 september 2020 samen met een collega de voorgenomen transacties, inclusief de koopsommen en huurprijs, onder meer met [E] en [B] doorgenomen.
6.15. Klagers hebben, gelet op al het voorgaande, niet aannemelijk gemaakt dat tijdens het overnameproces een onaanvaardbaar risico heeft bestaan op het zich niet houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit. Daarom waren de door klagers bepleite maatregelen om de beweerdelijke bedreiging van de objectiviteit weg te nemen, niet nodig. De klachtonderdelen 2) en 4) zijn ongegrond.
Klachtonderdeel 3): [Y1] had zich de vraag moeten stellen of de ouders wel voldoende op de hoogte waren van de dagelijkse gang van zaken en de sinds eind 2019 positieve ontwikkelingen van de onderneming.
6.16. Klagers stellen dat, anders dan [F], de ouders niet meer betrokken waren bij de dagelijkse gang van zaken binnen de onderneming, op leeftijd waren gekomen en ernstige gezondheidsproblemen hadden. Daardoor hadden zij, zo begrijpt de Accountantskamer het standpunt van klagers, een kennisachterstand ten opzichte van [F]. Volgens klagers waren de vooruitzichten van de onderneming in de loop van 2020 aanzienlijk verbeterd doordat twee grote opdrachten waren gegund en was de continuïteit van de onderneming ten tijde van de overname geen probleem meer want het banksaldo bedroeg op de datum van de overname ruim € 1,5 mln. Klagers stellen dat de ouders hiermee niet bekend waren.
6.17. De Accountantskamer overweegt dat klagers hun stelling inzake de kennisachterstand bij de ouders niet aannemelijk hebben gemaakt. Uit de overgelegde gespreksverslagen blijkt niet dat de ouders niet of niet voldoende bekend waren met de stand van zaken van de onderneming waaronder de twee grote opdrachten. Uit onder meer het verslag van het gesprek van [Y1] met de ouders op 18 juni 2020 blijkt, dat beide ouders nog steeds betrokken waren bij de ins- en outs van de onderneming en zich ook bemoeiden met de overname. Toen is immers de jaarrekening 2019 met hen besproken (de ouders waren destijds bestuurders van [BV2]) en (onder meer) de verkoop van de machines aan [F]. In verband met deze verkoop is in het gespreksverslag vermeld:
‘ Deze zijn going concern door [I] gewaardeerd voor € 715.000 en als opkoopwaarde
€ 452.000. De vraag is tegen welke waarde de machines overgaan of tegen welke huur ze kunnen worden gehuurd. Daar wordt volgende keer verder over gesproken. Vader en moeder willen daar samen met [F] uitkomen’.
6.18. Onweersproken is het verweer gebleven dat [D] toegang had tot de bankomgeving van [BV2] en, ondanks haar afgenomen gezondheid, scherp oplette. Uit het hiervoor genoemde verslag van het gesprek op 18 juni 2020 blijkt dat aan de orde is geweest dat ‘er ook wel zaken nu de goede kant uitvallen maar voor hoe lang?’. De Accountantskamer acht het aannemelijk dat met deze opmerking is gedoeld op de twee grote opdrachten die aan [BV2] gegund waren of waarschijnlijk nog gegund zouden worden[14] en dat de ouders daar dus mee bekend waren, De ouders waren niet alleen bekend met de jarenlange verliezen van [BV2] (het gespreksverslag van 18 juni 2020 noemt de ‘jarenlange negatieve trackrecord’) maar ook met deze positieve ontwikkeling.
6.19. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat de ouders een kennisachterstand hadden met betrekking tot de dagelijkse gang van zaken en de positieve ontwikkeling van de onderneming, hoefde [Y1] zich dat ook niet af te vragen. Klachtonderdeel 3) is ongegrond.
Klachtonderdeel 5):[Y1] heeft zich ten tijde van de overname geen objectief en goed beeld van de gang van zaken gevormd.
Klachtonderdeel 6): [Y1] heeft een onjuist standpunt ingenomen over de voorwaarden van de overname en de huur van het bedrijfspand.
6.20. Beide klachtonderdelen hangen samen en worden daarom gezamenlijk besproken.
6.21. Klagers stellen dat [Y1] zichzelf een objectief en goed beeld had behoren te vormen van de gang van zaken tijdens de overname door het opvragen van tussentijdse financiële informatie en het opstellen van tussentijdse financiële cijfers, te meer omdat sprake was van een positieve ontwikkeling. Ook heeft [Y1] te lage koopsommen voor de aandelen en de machines en een te lage huur geadviseerd.
6.22. De Accountantskamer overweegt dat [Y1] niet de opdracht had om tussentijdse financiële cijfers van [BV2] op te stellen. Klagers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat [Y1] het opstellen van tussentijdse cijfers had behoren te adviseren omdat twee grote opdrachten aan [BV2] waren gegund c.q. waarschijnlijk zouden worden gegund. In de besprekingen van 15 januari 2020 en 18 juni 2020 heeft [Y1] volgens de verslagen ervan gezegd dat de waarde van de onderneming respectievelijk de aandelen € 1 is. Deze uitspraak hield ermee verband dat twee banken eind 2019/begin 2020 weigerden een financiering aan [BV2] te verstrekken, dat sprake was van jarenlange verliezen die door de ouders en groepsmaatschappijen waren gefinancierd (het compensabel verlies was eind 2019 opgelopen tot € 1,9 mln. en het oudste, nog te compenseren verlies, dateerde uit 2012). Bovendien waren door [J] in een eerder advies de opties van liquidatie en faillissement aan de orde gesteld, en was het al ongeveer tien jaar lang niet gelukt de onderneming te verkopen, onder meer vanwege het dure (want oudere werknemers) personeelsbestand en de te verwachten hoge reorganisatiekosten[15]. Verder is van belang dat in [BV2] alleen de opdrachten zaten, omdat de machines en het bedrijfspand van respectievelijk [BV3] en [BV4] waren. [BV2] kende dus geen stille reserves in materiële activa die mede de waarde van de aandelen bepalen. In het licht van deze omstandigheden is niet aannemelijk gemaakt dat [Y1] naar de waardering van de aandelen nader onderzoek had moeten doen, ook niet toen bekend werd dat er twee grote opdrachten gegund waren c.q. waarschijnlijk zouden worden gegund.
6.23. Klagers maken er vooral een punt van dat in 2020 is gebleken dat de twee grote opdrachten daadwerkelijk waren gegund en dat het banksaldo ten tijde van de overname € 1,5 mln. was. Daarmee verliezen zij naar het oordeel van de Accountantskamer uit het oog, dat uit het enkel verwerven van de twee grote opdrachten en een positief banksaldo niet de winstgevendheid van de onderneming en de waarde van de onderneming blijkt. De twee opdrachten zorgden weliswaar enige tijd voor continuïteit, waar eerder nog sprake was van dreigende discontinuïteit, maar daarmee is nog niet gezegd dat ook voor de langere termijn een situatie van structurele winstgevendheid was ontstaan. Ook was nog niet zeker of de beide opdrachten met winst zouden eindigen. Dat hing af van het in oktober 2020 uiteraard nog onbekende verloop van de uitvoering van de opdrachten en van de vraag of de calculatie voldoende accuraat was geweest. Een hoog banksaldo geeft enige indicatie van de liquiditeit, maar als er betalingsverplichtingen tegenover staan dan zegt dat saldo op zichzelf niet zoveel. Klagers hebben al met al niet aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van de overname eind oktober 2020 aanwijzingen waren dat 2020 zonder meer met een positief resultaat zou eindigen en dat toen bovendien een gerechtvaardigde verwachting bestond dat de onderneming een jarenlange verliessituatie had omgebogen naar een structureel winstgevende exploitatie. Klagers hebben daarmee niet onderbouwd waarom betrokkene had moeten concluderen dat de aandelen toen al meer dan € 1 waard waren.
6.24. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat [Y1], behoudens over de hiervoor besproken waarde van de aandelen, een standpunt heeft ingenomen over de voorwaarden van de overname en de huurprijs van het bedrijfspand. Klachtonderdeel 6) mist feitelijke grondslag.
6.25. Van belang in dit verband is nog dat destijds de ouders en [F] alle drie bestuurders van [BV2] waren en bekend waren met de gang van zaken binnen de onderneming. Klagers hebben ter zitting erkend dat [D] de, in september/oktober 2020 op de bankrekening van [BV2] ontvangen, twee bedragen (in totaal € 1,35 mln.) heeft gezien. Het voorstel van [Y1] de huurprijs van het bedrijfspand winstafhankelijk te maken, vond geen genade in de ogen van [D]. In het verslag van de bespreking van 18 juni 2020 staat hierover:
‘Pand.
- Vader en moeder zijn akkoord met een matiging van de huur vanaf 1 januari 2020. (…) De huur moet worden vastgesteld zonder winstafhankelijkheid stelt moeder voor want dat geeft mogelijk discussie over de interpretatie van de resultaten.’
6.26. De klachtonderdelen 5) en 6) zijn ongegrond.
Klachtonderdeel 7): [Y1] heeft in de jaarrekening 2019 van [BV2] geen toelichting opgenomen omtrent de continuïteit.
6.27. De Accountantskamer overweegt het volgende. De jaarrekening is de verantwoordelijkheid van het management; het is niet aan de accountant om daarin een toelichting op te nemen. Wel dient de accountant, indien hij van mening is dat een paragraaf over de continuïteit in de jaarrekening moet worden opgenomen, het management daarover een voorstel te doen (Standaard 4410.A57).
6.28. Een jaarrekening wordt opgesteld uitgaande van de continuïteitsveronderstelling, tenzij die veronderstelling onjuist of aan gerede twijfel onderhevig is. Als dat het geval is dan is een toelichting noodzakelijk (artikel 2:384 lid 3 BW). Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat ultimo 2019 de continuïteitsveronderstelling van het management onjuist of aan gerede twijfel onderhevig was. Vaststaat dat de schulden van [BV2] waren geherstructureerd, het eigen vermogen daardoor (bescheiden) positief was geworden, en de ouders € 100.000 in de onderneming hadden geïnvesteerd. Ook was ten tijde van de samenstellingsverklaring (17 juni 2020) bekend dat op 19 mei 2020 door [BV2] een bedrag van € 3,2 mln. was gefactureerd.
Klachtonderdeel 7) is ongegrond.
Slotsom
6.29. De slotsom is dat van de klacht tegen [Y1] alleen klachtonderdeel 1) gegrond is en de andere klachtonderdelen ongegrond.
De maatregel
6.30. Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. [Y1] heeft het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden door geen opdrachtbevestiging vanwege de te verlenen adviesdienst op te stellen. De Accountantskamer is van oordeel dat met een waarschuwing kan worden volstaan. De omstandigheid dat [Y1] niet meer in het accountantsregister van de NBA is ingeschreven is niet van belang, omdat de schending van het fundamentele beginsel daarmee niet vervalt en hij zich weer zou kunnen laten inschrijven.
Klacht tegen [Y2] (zaaknummer 24/4368)
6.31. [Y2] wordt het volgende verweten: hij heeft de vragen en opmerkingen van de Holding onvoldoende serieus genomen, onvoldoende onderzoek ingesteld naar het handelen van [Y1] en niet op de vragen van de Holding gereageerd.
6.32. De Accountantskamer overweegt het volgende. [Y2] is in februari 2024 toevallig bij de kwestie betrokken geraakt doordat hij bij afwezigheid van [H], de opvolger van [Y1], [B] telefonisch te woord heeft gestaan. Daarbij trad [B] naar zijn zeggen (ook) op als vertegenwoordiger van [C] sr. Op 12 maart 2024 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [B], [E] en [X2] enerzijds en [H] en [Y2] anderzijds. In een e-mail van 29 maart 2024 aan [B] heeft [Y2] zich na overleg met een jurist beroepen op geheimhouding. Vanaf medio mei 2024 is [Y2] wegens familieomstandigheden niet meer bij de kwestie betrokken geweest en hebben zijn kantoorgenoten het stokje van hem overgenomen en met [B] gecorrespondeerd. Op 23 juli 2024 is door medewerkers van [accountantskantoor1] voor een tweede keer met [B] gesproken.
6.33. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat [Y2] gehouden was een onderzoek in te stellen naar het handelen en nalaten van [Y1]. De regelgeving voor accountants kent geen verplichting daartoe. Klagers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat [Y2] vaktechnisch verantwoordelijk is voor het handelen en nalaten van zijn kantoorgenoten nadat hij tijdelijk zijn werk had neergelegd.
6.34. Het beroep door [Y2] op geheimhouding in zijn e-mail aan [B] van 29 maart 2024 berust op aanvaardbare gronden, omdat uit de eerdere e-mail van [B] aan [Y2] van 14 februari 2024 blijkt dat informatie werd verlangd over de situatie van [BV2] ten tijde van de overname in oktober 2020, toen volgens [B] de situatie van [BV2] ten opzichte van het verleden ingrijpend was verbeterd. Informatie daarover mocht [Y2], behoudens met instemming van de bestuurder ([F]), niet met (de vertegenwoordiger van) [C] sr. delen, omdat [C] sr. al lang geen bestuurder van [BV2] meer was. Uit de e-mail van 14 februari 2024 van [B] blijkt overigens dat [Y2] uitdrukkelijk is gevraagd [F] buiten de discussie te houden.
De klacht tegen [Y2] is ongegrond.
De beslissing op de klacht tegen [Y1] (zaaknummer 24/4366)
De Accountantskamer:
- verklaart de klacht gegrond wat betreft klachtonderdeel 1) en voor het overige ongegrond;
- legt aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing;
- verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
- verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, [Y1] het door de Holding betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan haar vergoedt.
De beslissing op de klacht tegen [Y2] (zaaknummer 24/4368)
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. J.N. Bartels en mr. mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt (rechterlijke leden) en drs. J. Hetebrij RA en Th.A. Verkade RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op
31 oktober 2025.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.
[1] Vergelijk ECLI:NL:CBB:2018:22 rov. 3.2. in een situatie waarin een accountant werkzaamheden in het kader van een echtscheiding ging verrichten naast al bestaande samenstellings-, administratieve- en fiscale werkzaamheden.
[2] Standaard 5500N.18 bepaalt vetgedrukt: De overeenstemming (over de doelstelling van de te verrichten werkzaamheden en de opdrachtvoorwaarden, toevoeging Ack) dient schriftelijk te worden vastgelegd.
[3] Het is niet bekend op welke moment precies [BV5], de beheermaatschappij van [F] is opgericht. Voor de beoordeling van de klacht is dit niet van belang.
[4] Zie artikel 1 VGBA voor de definitie van een bedreiging
[5] Zie artikel 21 VGBA.
[6] De Accountantskamer verwijst naar Handreiking 1130, Voorbeelden toepassing van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) van 3 december 2024, § 5, waarin hierop uitvoerig wordt ingegaan. Deze handreiking bestond overigens in 2020 nog niet in de huidige vorm. Wel bestond een eerdere, minder uitgebreide versie, gedateerd 30 januari 2015.
[7] Zie artikel 20 VGBA.
[8] Zie uitgebreid hierover Handreiking 1130.
[9] Dit staat los van de verplichting om het optreden als partijdeskundige vast te leggen op grond van Standaard 5500N.19 sub d die bij klachtonderdeel 1. is besproken.
[10] Ondanks het ontbreken van een schriftelijke opdrachtbevestiging waarin [Y1] op grond van Standaard 5500N.19 sub d zijn rol als deskundige van beide partijen expliciet had gemaakt.
[11] In de huidige Handreiking 1130 § 5.2 is dit als voorbeeld van een bedreiging genoemd.
[12] Het eigen vermogen was voor de herstructurering € -4,6 mln. en de schuldenlast bedroeg € 4,7 mln. De financiering van de onderneming geschiedde door de ouders en de groepsmaatschappijen.
[13] Hoewel het bedrijfspand, de machines en de gereedschappen wel zijn getaxeerd en de ouders en [F] met de uitkomsten ervan bekend waren.
[14] Op welk moment precies de beide opdrachten zijn gegund is niet duidelijk. Wel dat dit voor de overname op 29 oktober 2020 was.
[15] Zoals de te betalen transitievergoedingen indien bij liquidatie van de vennootschap personeel zou moeten worden ontslagen.