ECLI:NL:TACAKN:2025:64 Accountantskamer Zwolle 25/1778 Wtra AK
| ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2025:64 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 07-10-2025 |
| Datum publicatie: | 07-10-2025 |
| Zaaknummer(s): | 25/1778 Wtra AK |
| Onderwerp: | |
| Beslissingen: | klacht kennelijk ongegrond |
| Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing, de klacht is kennelijk ongegrond. De voorzitter is van oordeel dat sprake is van een klacht over nagenoeg dezelfde feiten als waarover de Accountantskamer al eerder heeft geoordeeld, dat de tuchtklacht niet los kan worden gezien van het verdiepte geschil tussen klager en een derde en dat de argumenten die klager brengen tot zijn standpunt dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden te licht zijn om gewicht in de schaal te leggen. De betrokken accountant handelt niet verwijtbaar met zijn beroep om de klacht vereenvoudigd af te doen met een voorzittersbeslissing. |
ACCOUNTANTSKAMER
UITSPRAAK van 7 oktober 2025 van de voorzitter op grond van artikel 39 lid 1 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 1 juli 2025 ontvangen klacht met nummer 25/1778 Wtra AK van
X1
wonende in [plaats1]
K L A G E R
advocaat: mr. M.A.M. Lem
t e g e n
Y1
registeraccountant
kantoorhoudende in [plaats2]
B E T R O K K E N E
advocaat: mr. J.F. Garvelink
1. De procedure
1.1. De voorzitter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen van klager van 25 juni 2025
- de reactie van betrokkene van 8 september 2025.
1.2. Bij brief van 16 september 2025 heeft mr. Lem zich namens klager gesteld. Zij heeft de klacht tevens aangevuld. Betrokkene heeft daarop gereageerd per e-mailbericht van 30 september 2025.
2. De beoordeling
2.1. Klager heeft een klaagschrift ingediend. De gebruikelijke procedure is dat de tuchtklacht op een zitting wordt behandeld. De voorzitter van de Accountantskamer mag de zaak echter zonder zitting afdoen, als de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is[1]. Op die regel doet betrokkene een beroep en dat beroep honoreert de voorzitter. Die beslissing legt de voorzitter van de Accountantskamer hierna uit.
Wat aan de klacht vooraf is gegaan[2].
2.2. Klager was via zijn persoonlijke vennootschap partner bij [accountantskantoor1][3]. De partnershipsovereenkomst is geeindigd op 1 juli 2021.
2.3. Betrokkene is vanaf juli 2021 voorzitter van het bestuur van [accountantskantoor1].
2.4. Op 6 april 2021 heeft klager een melding gedaan op grond van de [accountantskantoor1]-Klokkenluiders-regeling bij het zogenoemde ‘ethicspoint’. De melding betreft integriteitsschendingen in de periode 2018-2021. De melding is op verzoek van klager on hold gezet per 20 april 2021. Op 30 juni 2021 heeft klager opnieuw een vergelijkbare melding gedaan bij het ethicspoint. De [accountantskantoor1] Klachtencommissie heeft een advocatenkantoor de opdracht gegeven onderzoek te verrichten naar de melding. Uiteindelijk heeft de Klachtencommissie klager bericht dat zij geen melding in behandeling neemt ter zake waarvan [accountantskantoor1] aansprakelijk is gesteld.
2.5. Klager heeft per e-mail van 24 april 2022 zijn beklag gedaan over betrokkene bij een lid van de RvC van [accountantskantoor1] over het uitblijven van actie naar aanleiding van zijn melding van misstanden.
2.6. De Accountantskamer heeft op 13 mei 2022 een tuchtklacht van klager ontvangen, die heeft geleid tot een uitspraak van 10 maart 2023 (ECLI:NL:TACAKN:2023:18). De klacht valt in twee klachtonderdelen uiteen:
‘a. Betrokkene heeft de melding van klager van 6 april 2021 na zijn aantreden per 1 juli 2021 ten onrechte genegeerd en hij had die melding in behandeling behoren te nemen, omdat hij daartoe op grond van art 27 van de Verordening accountantsorganisaties (hierna: VAO) en de Klokkenluidersregeling was gehouden. In plaats daarvan is aan het advocatenkantoor de instructie gegeven de melding niet in behandeling te nemen.
b. Betrokkene heeft klager naar aanleiding van zijn brief van 11 maart 2022 ten onrechte niet bevestigd dat het onderzoek door het advocatenkantoor onjuist, onvolledig en misleidend was en zich daarvan niet gedistantieerd’.
2.7. De klacht is ongegrond verklaard op de volgende gronden.
2.7.1. Klachtonderdeel a is ongegrond, omdat betrokkene nog maar kort tot het bestuur van [accountantskantoor1] was toegetreden en op geen enkele wijze betrokken was bij de behandeling van de melding van 6 april 2021. Het was volgens de Accountantskamer niet betrokkene die het onderzoek door het advocatenkantoor heeft beëindigd, dat had de [accountantskantoor1] Klachtencommissie besloten. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene hierin de hand heeft gehad.
2.7.2. Klachtonderdeel b is ongegrond, omdat klager niet heeft toegelicht om welke reden(en) het onderzoek door het advocatenkantoor onjuist, onvolledig en misleidend was. Daarnaast heeft klager niet onderbouwd op grond waarvan betrokkene gehouden was te voldoen aan het verzoek om jegens hem te verklaren dat het onderzoek door het advocatenkantoor strijdig was met de VGBA.
2.7.3. Ter zijde merkt de voorzitter op dat in de uitspraak van 10 maart 2023 niet is geoordeeld dat klager geen klokkenluider zou zijn in de zin van de [accountantskantoor1] Klokkenluidersregeling, zoals klager stelt.
2.8. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Accountantskamer
van
10 maart 2023.
2.9. [Accountantskantoor1] heeft op 27 december 2023 tegen de advocaat van klager een tuchtklacht ingediend bij de Raad van Discipline (RvD) resort ’s-Hertogenbosch waarin op 10 maart 2025 uitspraak is gedaan.
De tweede klacht.
2.9. In het klaagschrift van 25 juni 2025 beschrijft klager twee nieuwe feiten van na de uitspraak van de Accountantskamer.
2.9.1. In diverse gerechtelijke procedures tussen [accountantskantoor1] en klager, heeft [accountantskantoor1] een beroep gedaan op een arbitraal beding. Een arbitraal beding is pas rechtsgeldig als het schriftelijk is overeengekomen. Het is klager pas in de zomer van 2023 gebleken dat er geen schriftelijke overeenkomst is. [Accountantskantoor1] heeft namelijk voor het sluiten van de schriftelijke overeenkomst gebruik gemaakt van een volmacht die klager had afgegeven nog voordat de betreffende [accountantskantoor1]-entiteit was opgericht, waardoor de volmacht niet rechtsgeldig is. Bovendien was de inhoud van de betreffende volmacht te onbepaald.
2.9.2. In de tweede plaats heeft [accountantskantoor1] een tuchtklacht ingediend tegen de advocaat van klager. Die procedure heeft geleid tot een beslissing van de Raad van Discipline (RvD) van 10 maart 2025. De RvD heeft daarin vastgesteld dat klager een melding heeft gedaan op grond van de Wet bescherming klokkenluiders (Wbk), waarmee volgens klager vaststaat dat hem bescherming toekomt uit hoofde van de klokkenluiderswet- en regelgeving[4].
2.10. Deze nieuwe feiten hebben klager aanleiding gegeven tot het formuleren van de volgende tuchtklacht jegens betrokkene:
1. Betrokkene heeft vanaf 28 juni 2024 als CEO van [accountantskantoor1] jegens klager als klokkenluider in strijd gehandeld met de artikelen 5, 6 en 7 van de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants (VGBA).
2. Betrokkene had een maatregel moeten treffen die erop gericht is dat [accountantskantoor1] weer volgens de klokkenluiderswet- en regelgeving gaat handelen, de gevolgen voor klager herstelt en herhaling van de overtreding voorkomt, of hij had zich als accountant van [accountantskantoor1] moeten distantiëren. Door dat na te laten heeft betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
2.11. In de aanvulling op het klaagschrift meent klager dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in zijn reactie op het klaagschrift van 25 juni 2025 de voorzitter te vragen de zaak zonder zitting af te doen. De uitspraak van de Accountantskamer zou er volgens klager toe moeten leiden dat [accountantskantoor1] in haar jaarverslag melding doet van het onderzoek naar de klokkenluidersmelding. Het verzoek om een voorzittersbeslissing vertraagt de procedure bij de Accountantskamer, zodat [accountantskantoor1] het jaarverslag ongewijzigd zal vaststellen. Daarmee berust het verzoek op oneigenlijke gronden, namelijk om te voorkomen dat [accountantskantoor1] juridisch verplicht wordt melding te maken van de klokkenluidersmelding in het jaarverslag.
De overwegingen van de voorzitter.
2.12. Klager heeft zijn visie op het arbitraal beding geschetst in het klaagschrift, die afwijkt van hetgeen verschillende rechters[5] inmiddels hebben geoordeeld. Met gezag van gewijsde staat vast dat het arbitraal beding waarop [accountantskantoor1] zich beroept is bewezen door schriftelijke overeenkomsten tussen partijen. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 1021 Rv. Het is de voorzitter overigens niet duidelijk – ook niet na de aanvulling van het klaagschrift – in hoeverre klager betrokkene van het civielrechtelijke standpunt van [accountantskantoor1] in de procedures tussen haar en klager een tuchtrechtelijk verwijt maakt. Wat er van zij, tot een gegronde klacht leidt een en ander niet.
2.13. Klager neemt bij zijn klacht tot uitgangspunt dat hem onrecht is aangedaan, omdat hij de nadelige gevolgen[6] heeft ondervonden van het doen van integriteitsmeldingen terwijl hij op grond van de klokkenluiderswet- en regelgeving in bescherming had moeten worden genomen als klokkenluider. De verwijten die klager betrokkene maakt, bouwen voort op dit uitgangspunt. Volgens klager staat buiten twijfel dat [accountantskantoor1] inmiddels erkent dat klager een klokkenluider is. Daarmee wordt betrokkene als bestuursvoorzitter in verband gebracht met het niet integere handelen van [accountantskantoor1] en haar voormalige bestuursleden. Die bedreiging van zijn integriteit had betrokkene moeten onderkennen en hij had er maatregelen tegen moeten nemen, zo stelt klager.
2.14. De voorzitter stelt vast dat de aanname dat [accountantskantoor1] inmiddels erkent dat klager klokkenluider is, geen basis kent in de feiten.
2.14.1. Klager baseert zich voor zijn standpunt op een overweging van de RvD in haar beslissing van 10 maart 2025, te weten overweging 2.3. Daar staat het volgende:
‘VG was via [BV1] (klager, voorzitter) als partner verbonden aan klaagster ([accountantskantoor1], voorzitter). In de overeenkomsten tussen VG en klaagster is een arbitraal beding opgenomen. Tussen VG en klaagster is een geschil ontstaan en partijen hebben onderhandeld over een beëindiging van de relatie met wederzijds goedvinden. Partijen zijn daar niet uit gekomen en klaagster heeft de partnershipovereenkomsten bij brief van 24 december 2020 opgezegd tegen 30 juni 2021. VG heeft een melding gedaan op grond van de Wet bescherming klokkenluiders’.
2.14.2. [Accountantskantoor1] is niet in beroep gegaan tegen deze beslissing van de RvD. Klager ontleent daaraan dat tussen klager en [accountantskantoor1] – na ommekomst van de beroepstermijn – in rechte is komen vast te staan dat klager een klokkenluider is, die de bescherming toekomt uit hoofde van de kokkenluiderswet- en regelgeving.
2.15. Met het voorgaande miskent klager dat dit geen oordeel van de RvD betreft over de vraag of [accountantskantoor1] klager al dan niet (terecht) heeft aangemerkt als klokkenluider. De RvD gaat daar ook niet over. Zij had te beslissen over de vraag of de advocaat van klager verwijtbaar heeft gehandeld door bij herhaling vorderingen aanhangig te maken bij de overheidsrechter, terwijl in meerdere procedures is bevestigd dat niet de overheidsrechter maar de arbiter bevoegd is. De beslissing van de RvD betreft daarmee geen nieuw ‘feit’ op grond waarvan thans vaststaat dat [accountantskantoor1] klager sinds 10 maart 2025 aanmerkt als klokkenluider. Klager kan dus niet met succes klagen over het sinds de beslissing van de RvD nalaten van betrokkene om erop toe te zien dat [accountantskantoor1] zich aan de klokkenluiderswet- en regelgeving gaat houden, dan wel het nalaten een maatregel te treffen die de VGBA verlangt. De verschillende gerechtelijke procedures laten zien dat sprake is van een verdiept juridisch geschil tussen klager en [accountantskantoor1]. Volgens vaste jurisprudentie[7] is het een accountant toegestaan in een zakelijk conflict een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt aan zijn wederpartij, en ook aan derden, kenbaar te maken, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat een accountant zich met het oog op de fundamentele beginselen anders had moeten opstellen, kan onder meer sprake zijn als de accountant bewust een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen of indien de accountant in sterke mate verweten kan worden dat hij een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen. Klager heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die onderbouwen dat betrokkene in strijd met deze norm heeft gehandeld.
2.16. In aanvulling op de klacht meent klager dat betrokkene verwijtbaar heeft gehandeld door om een voorzittersbeslissing te vragen, waardoor hoor en wederhoor uitblijft en [accountantskantoor1] haar jaarverslag ongewijzigd zal kunnen vaststellen. Klager miskent daarmee de bedoeling van artikel 39 van de Wtra. De wetgever heeft het wenselijk geacht[8] dat klagers zorgvuldig omgaan met de tuchtprocedure. De voorzitter heeft hierin een zeeffunctie. Wanneer de voorzitter van oordeel is dat een klacht ongegrond is, kan zij besluiten de zaak zonder zitting af te doen. De voorzitter mag daarbij betrekken dat 1) sprake is van een klacht over nagenoeg dezelfde feiten als waarover de Accountantskamer al eerder heeft geoordeeld[9], dat 2) de tuchtklacht niet los kan worden gezien van het verdiepte geschil tussen klager en [accountantskantoor1] en 3) de argumenten die klager brengen tot zijn standpunt dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden te licht zijn om gewicht in de schaal te leggen. Dat betrokkene daarop wijst is zijn goed recht. Er schuilt met andere woorden in een verzoek om een klacht af te doen met een voorzittersbeslissing geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt.
2.17. De klacht zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.
3. De beslissing
De voorzitter van de Accountantskamer:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2025.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 39, derde lid, Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan verzet worden gedaan. Het verzet kan worden gericht aan de Accountantskamer (adres: Postbus 10067, 8000 GB Zwolle).
[1] Zie artikel 39 van de Wet tuchtrechtspraak accountants.
[2] De voorzitter van de Accountantskamer ontleent de feiten aan de eerdere uitspraak van de Accountantskamer van 10 maart 2023 en de gepubliceerde uitspraken van rechterlijke instanties die eerder beslissingen hebben gegeven in rechtszaken van klager tegen [accountantskantoor1].
[3] De voorzitter van de Accountantskamer hanteert voor het leesgemak de aanduiding [accountantskantoor1], waarmee de diverse [accountantskantoor1]-vennootschappen worden aangeduid. Voor de beoordeling van de zaak is de exacte aanduiding niet relevant.
[4] Naast de Wbk haalt klager de interne [accountantskantoor1] Klokkenluidersregeling haan. Die regeling biedt volgens artikel 4 bescherming van de rechtspositie van de melder. Daarnaast beroept klager zich op de EU Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende de intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87) alsmede Richtlijn 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden. De voorzitter gaat in hiernavolgende uit van de klokkenluiderswet- en regelgeving.
[5] In het vonnis in incident van 9 juli 2025 van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2025:4923) tussen klager enerzijds en [BV2] en [LLP1] anderzijds verwijst de rechtbank naar de uitspraken van 26 juli 2021 van de voorzieningenrechter te Rotterdam, van 20 december 2022, van het gerechtshof Den Haag in hoger beroep daarvan, van 27 november 2024 van de rechtbank Noord-Holland en die van 18 maart 2025 van het gerechtshof Den Haag (in de herroepingsprocedure van het arrest van 15 maart 2022 van dat hof.
[6] Waaronder de opzegging van zijn overeenkomst met [accountantskantoor1] en de hoge proceskosten in de verschillende procedures die klager tegen [accountantskantoor1] heeft gevoerd.
[7] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CBB:2020:285.
[8] Zie MvT Wtra, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 397, nr. 3, pagina 9.
[9] Voor de goede orde merkt de voorzitter op dat geen sprake is van schending van het beginsel van ne bis in idem, dat inhoudt dat niet over dezelfde gedraging een tweede klacht mag worden ingediend. De klacht gaat over het handelen na 1 juli 2021, waar de vorige klacht zag op de klokkenluidersmelding in 2018-2021.