ECLI:NL:TACAKN:2025:50 Accountantskamer Zwolle 24/3907 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2025:50 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-06-2025 |
Datum publicatie: | 23-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 24/3907 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Betrokkene heeft samen met de aangifte IB voor zijn dochter ook aangifte gedaan voor zijn inmiddels ex-schoonzoon. Voor beiden had hij in het verleden de aangifte IB verzorgd, maar betrokkene mocht niet meer aannemen dat zijn ex-schoonzoon nog steeds wilde dat betrokkene ook zijn aangifte IB verzorgde. Zijn handelen was daarom onzorgvuldig. De Accountantskamer legt de maatregel van waarschuwing op. |
ACCOUNTANTSKAMER
UITSPRAAK van 23 juni 2025 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 5 november 2024 ontvangen klacht met nummer 24/3907 Wtra AK van
X
wonende in [plaats1]
K L A G E R
tegen
Y
accountant-administratieconsulent
kantoorhoudende te [plaats2]
B E T R O K K E N E
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen
- het verweerschrift
- de spreekaantekeningen die betrokkene ter zitting heeft overgelegd.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 31 maart 2025, waar betrokkene is verschenen. Klager is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.
2. De uitspraak samengevat
2.1. Betrokkene heeft in het verleden de belastingaangiften IB van zijn dochter en haar echtgenoot verzorgd. Na de echtscheiding van de dochter en haar echtgenoot heeft betrokkene de aangifte voor zijn dochter ingediend, waarbij ook gegevens van de ex-echtgenoot (klager) naar de Belastingdienst zijn verstuurd. Betrokkene was daartoe echter niet gemachtigd. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene niet zorgvuldig heeft gehandeld en legt aan betrokkene de maatregel van waarschuwing op.
3. De feiten
3.1. Betrokkene is sinds 2004 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is verbonden aan Accountantskantoor [Y] in [plaats2].
3.2. Klager is getrouwd geweest met [A], de dochter van betrokkene (hierna: de dochter). Zij zijn eind 2021 gescheiden.
3.3. Betrokkene verzorgde sinds 2016 de aangiften voor de inkomstenbelasting (IB) voor klager en de dochter. Dat deed hij kosteloos. Hij heeft geen opdrachtbevestiging voor deze opdracht.
3.4. Klager heeft op 30 april 2022 zelf aangifte IB over 2021 gedaan. Betrokkene heeft op 14 juni 2022 aangifte IB over 2021 gedaan voor zijn dochter en klager zonder dat betrokkene over de inkomensgegevens van klager beschikte. Klager ontving in juli 2022 bericht van de Belastingdienst dat zijn verzamelinkomen over 2021 op nihil is vastgesteld.
4. De klacht
4.1. Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klager verwijt betrokkene het volgende:
a. Betrokkene heeft zonder toestemming belastingaangifte voor klager gedaan.
b. Klager wil de doorlopende machtiging intrekken, maar betrokkene weigert zijn medewerking daaraan.
5. De beoordeling
Het toetsingskader dat de Accountantskamer hanteert.
5.1. Betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling onder de aandacht gebracht dat hij de belastingaangifte verzorgde in de familiesfeer, niet als opdrachtnemer in formele zin. Hij deed de aangifte kosteloos. Een en ander maakt voor de beoordeling van de tuchtklacht door de Accountantskamer echter geen verschil. Het verzorgen van de belastingaangifte moet worden aangemerkt als een professionele dienst, omdat het werkzaamheden zijn waarvoor betrokkene zijn vakbekwaamheid als accountant aanwendt. Betrokkene handelde dus in de uitoefening van het accountantsberoep. De accountant moet zich bij het verrichten van de professionele dienst houden aan de fundamentele beginselen uit de de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). De Accountantskamer zal het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft daaraan toetsen.
Klachtonderdeel a. Betrokkene heeft zonder toestemming belastingaangifte voor klager gedaan.
5.2. Klager heeft naar voren gebracht dat hij op 30 april 2022 zelf belastingaangifte IB 2021 heeft gedaan. Het verzamelinkomen was € 43.711. De Belastingdienst heeft in haar brief van 29 juli 2022 aan klager het verzamelinkomen bepaald op € 0. Daardoor is klager erachter gekomen dat betrokkene – zonder klagers toestemming – op 14 juni 2022 belastingaangifte IB 2021 namens klager heeft gedaan. Dat moet betrokkene wel hebben gedaan met gebruikmaking van klagers Digid, zo vermoedt klager. Dat is in strijd met de AVG.
5.3. Betrokkene heeft tijdens de zitting het volgende toegelicht. Hij heeft een aantal jaren de belastingaangiften verzorgd van zijn dochter en klager. Bij de echtscheiding is een echtscheidingsconvenant opgesteld. Daarin is opgenomen dat zijn dochter en klager over 2021 aangifte zullen doen als fiscaal partners als dat een voordeel oplevert. Partijen zullen ervoor zorgen dat de aangifte IB over 2021 in overleg met elkaar wordt gedaan of dat zij deze laten opstellen. Betrokkene legt die bepaling uit het echtscheidingsconvenant zo uit dat hij door zijn dochter en klager was aangewezen om de belastingaangifte over 2021 te doen. Hij heeft klager meerdere keren gevraagd om de (inkomens)gegevens aan te leveren, maar klager reageerde nergens op. Zijn dochter heeft verzocht om de aangifte in te dienen, dan maar zonder de gegevens van klager. Aan dat verzoek heeft betrokkene gehoor gegeven.
5.4. De Accountantskamer overweegt het volgende. Vaststaat dat betrokkene op 14 juni 2022 de aangifte IB 2021 voor zijn dochter heeft gedaan en dat daarbij tegelijk aangifte IB 2021 voor klager is gedaan. Betrokkene beschikte echter niet over de (juiste) inkomensgegevens van klager. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene daarmee niet zorgvuldig heeft gehandeld. Betrokkene beschikte ook niet over een geldige machtiging. Die was er vanuit het verleden misschien wel, maar betrokkene mocht er niet van uitgaan dat klager wilde dat betrokkene ook over 2021 belastingaangifte voor klager deed. Immers, klager heeft zijn inkomensgegevens niet aan betrokkene verstrekt. Daaruit had betrokkene moeten afleiden dat de machtiging, als betrokkene die al had, was ingetrokken. De door betrokkene naar voren gebrachte passages uit het echtscheidingsconvenant – dat door betrokkene niet in zijn geheel is overgelegd – kennen geen specifieke machtiging aan betrokkene toe tot het doen van belastingaangifte. Dat is afhankelijk gemaakt van het overleg dat de dochter en klager zouden moeten voeren.
5.5. Kortom, betrokkene had geen belastingaangifte mogen indienen waarbij ook gegevens van klager naar de Belastingdienst zijn verzonden. Dat is onzorgvuldig geweest. Het klachtonderdeel is gegrond.
5.6. Overigens heeft betrokkene ontkend dat hij gebruik heeft gemaakt van de Digid van klager, aangezien hij niet over de Digid van klager beschikt en belastingaangiftes verzorgt via Nextens eXcellerate. Gelet op deze toelichting, die door klager niet is weersproken, is het niet aannemelijk dat betrokkene gebruik heeft gemaakt van de Digid van klager.
Klachtonderdeel b: Klager wil de doorlopende machtiging intrekken, maar betrokkene weigert zijn medewerking daaraan.
5.7. Volgens klager moet betrokkene meewerken aan de intrekking van een doorlopende machtiging. Klager heeft in 2022 de Belastingdienst en Logius (de beheerder van het machtigingenregister) geïnformeerd dat klager niet langer gebruik maakt van de diensten van betrokkene. Toch ontvangt klager ieder jaar een bericht van de Belastingdienst met de vraag of betrokkene gemachtigd mag worden voor de belastingaangifte. Volgens klager ligt dat aan het computersysteem van betrokkene. Betrokkene weigert echter de verandering door te voeren.
5.8. Betrokkene heeft toegelicht dat de intrekking van een intermediairsmachtiging losstaat van de geautomatiseerde berichten van de Belastingdienst (Servicebericht Aanslag, Servicebericht Toeslag en Voorafingevulde Aanslag). De Belastingdienst vraagt ieder jaar opnieuw de bevestiging of deze berichten met de intermediair/gemachtigde mogen worden gedeeld. Volgens betrokkene is het aan klager om te reageren op deze brieven van de Belastingdienst. Voor de volledigheid heeft betrokkene de softwareleverancier laten uitzoeken of klager nog als klant in zijn systeem voorkomt; dat was niet het geval (alleen als ‘voormalige klant’).
5.9. De Accountantskamer overweegt als volgt. De Accountantskamer gaat ervan uit dat klager de doorlopende machtiging om aangifte IB te doen heeft ingetrokken. Klager heeft de Belastingdienst en Logius daarover geïnformeerd. Gelet op de toelichting van betrokkene ter zitting begrijpt de Accountantskamer de klacht zo dat het klager gaat om de geautomatiseerde berichten van de Belastingdienst met de vraag of gegevens mogen worden gedeeld met betrokkene. Niet betrokkene, maar klager moet in actie komen om deze berichten te voorkomen, volgens de aanwijzingen in de berichten van de Belastingdienst. Klager heeft daarop blijkbaar niet (voldoende) gereageerd. De Accountantskamer ziet er geen tuchtrechtelijk verwijt aan betrokkene in. Het klachtonderdeel is ongegrond.
6. De maatregel
6.1. De klacht is gedeeltelijk gegrond. Daarom legt de Accountantskamer aan betrokkene de maatregel van waarschuwing op. Betrokkene heeft ter verklaring van zijn handelwijze aangevoerd dat hij geraakt wordt door de familieomstandigheden, veroorzaakt door de echtscheiding, en de rol van klager daarin. Mede geleid door die emotie heeft betrokkene de aangifte verzonden. Hoewel het handelen van betrokkene daardoor wellicht verklaarbaar wordt, neemt dit naar het oordeel van de Accountantskamer de verantwoordelijkheid van betrokkene niet weg. Hij had ervoor kunnen kiezen alleen aangifte te doen voor zijn dochter. De maatregel van waarschuwing brengt in deze omstandigheden tot uitdrukking dat dit onzorgvuldige handelen in de toekomst moet uitblijven.
7. De beslissing
De Accountantskamer:
- verklaart de klacht deels gegrond;
- legt aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing;
- verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
- verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.
Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. J.W. Frieling (rechterlijk lid) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.