ECLI:NL:TACAKN:2025:49 Accountantskamer Zwolle 24/2178 Wtra AK 24/2179 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2025:49
Datum uitspraak: 26-05-2025
Datum publicatie: 26-05-2025
Zaaknummer(s):
  • 24/2178 Wtra AK
  • 24/2179 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie: Klacht over goedkeurende controleverklaringen bij geconsolideerde jaarrekeningen 2013, 2014 en 2015 van een vennootschap op Sint Maarten. Eén van de aangeklaagde accountants was de engagement leader op deze opdracht. Het belangrijkste actief (circa $ 460 mln) van de vennootschap betreft een perceel grond op Sint Maarten. Volgens klagers is dat perceel voor een te hoge waarde opgenomen in de gecontroleerde jaarrekeningen. Ook de latente belastingverplichting op de balans maakt dat de jaarrekeningen volgens klagers geen getrouw beeld geven van de werkelijke financiële situatie van de vennootschap. Klacht is (grotendeels) gegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 26 mei 2025 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 15 maart 2024 ontvangen klacht met nummer 24/2178 Wtra AK (Y1 RA) en 24/2179 Wtra AK (Y2 RA) van

1. DE CENTRALE BANK VAN CURAÇAO EN SINT MAARTEN

2. X2 N.V.

3. X3 N.V.

4. X4 N.V.

5. X5 N.V.

6. X6 B.V.

alle gevestigd te [plaats1], Curaçao

K L A G E R S

advocaten: mr. S. Timmerman en mr. J.T. Hiemstra te Amsterdam

t e g e n

Y1

voorheen registeraccountant

en

Y2

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2], Sint Maarten

B E T R O K K E N E N

advocaten: mr. S.Y.Th. Meijer en mr. F. van der Leeuw te Amsterdam

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de brief van 10 januari 2025 waarmee klagers producties 197 tot en met 218 hebben overgelegd
  • het bezwaar daartegen van betrokkenen
  • de beslissing daarop van de voorzitter van de Accountantskamer van 15 januari 2025
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 27 januari 2025. Voor klagers is
[A] en prof. dr. [B] verschenen, bijgestaan door mr. S. Timmerman, mr. L.M. van Ringelestijn en mr. S. Altena. Betrokkenen zijn ook verschenen, samen met [C], bijgestaan door mr. F. van der Leeuw, mr. M. Jansen en mr. M. Vreuls. Via een videoverbinding hebben [D] en [E] aan de zijde van klagers deelgenomen en [F] aan de zijde van betrokkenen.

2. De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1. [Y1] heeft goedkeurende controleverklaringen afgegeven bij de geconsolideerde jaarrekeningen 2013, 2014 en 2015 van [Ltd NV1] (hierna: [Ltd NV1]) op Sint Maarten. [Y2] was de engagement leader op deze opdracht. Het belangrijkste actief (circa $ 460 mln) van [Ltd NV1] betreft een perceel grond op Sint Maarten, dat bekend staat als [perceel1]. Volgens klagers is [perceel1] voor een te hoge waarde opgenomen in de gecontroleerde jaarrekeningen. Ook de latente belastingverplichting op de balans maakt dat de jaarrekeningen volgens klagers geen getrouw beeld geven van de werkelijke financiële situatie van [Ltd NV1]. Zij verwijten betrokkenen dat zij bij de controle van de jaarrekeningen in strijd hebben gehandeld met wet- en regelgeving.

De beslissing van de Accountantskamer.

2.2. De klacht is deels gegrond. Betrokkenen hebben de taxatie van [perceel1] onvoldoende professioneel-kritisch beoordeeld. Ook hebben zij ten aanzien van de controle van de post latente belastingverplichting onvoldoende werkzaamheden verricht. De Accountantskamer legt aan betrokkenen de maatregel op van tijdelijke doorhaling voor de duur van vier maanden.

3. De feiten

3.1. [Y1] was sinds [datum] 1989 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. De inschrijving is op verzoek van [Y1] met ingang van 1 april 2024 doorgehaald. [Y2] staat sinds [datum] 1996 ingeschreven in het accountantsregister. Ten tijde van belang waren betrokkenen verbonden aan [accountantsorganisatie1] ([accountantsorganisatie1]) te Sint Maarten, [Y1] van 1996 tot 2016 en [Y2] van 2005 tot 2018. De activiteiten van [accountantsorganisatie1] zijn gestaakt en onder de vlag van [accountantsorganisatie2] voortgezet. [Y2] is partner bij [accountantsorganisatie2].

3.2. Klaagster 1, de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (hierna: CBCS) vervult onder meer taken in het kader van het financieel toezicht op Curaçao en Sint Maarten.

3.3. De [groep1] (hierna: [groep1]) is de grootste verzekeraar en pensioenbeheerder van Curaçao, Sint Maarten en andere Caribische delen van het Koninkrijk der Nederlanden. In 2006 is [groep1] overgenomen door de [groep2] ([groep2]), een onderneming met de Iraans-Amerikaanse zakenman [I] (hierna: [I]) als grootaandeelhouder. Aan het hoofd van [groep1] staat klaagster 2, [X2] (hierna:[X2]).[X2] is de rechtstreekse aandeelhouder van [X6] ([X6]) en van [X3], [X5] en [X4]. [G] was Chief Executive Officer van [groep1] en [H] Chief Financial Officer.

3.4. [X6] houdt ongeveer 95,7% van de aandelen in [Ltd NV1] (hierna: [Ltd NV1]) en staat aan het hoofd van de [Ltd NV1] groep. [Ltd NV1] houdt 49% van de aandelen van [NV2] (hierna: [NV2]), die een hotel exploiteert te [perceel1]. [I] was statutair directeur van [Ltd NV1] en [NV2]. [J] was de Chief Financial Officer van [Ltd NV1].

3.5. [accountantsorganisatie1] had de opdracht de jaarrekening van [Ltd NV1] te controleren voor de boekjaren 2006 tot en met 2015 (het boekjaar van [Ltd NV1] loopt van 1 september tot en met 31 augustus). Dit was geen wettelijke controle. [Ltd NV1] is op grond van haar statuten verplicht een accountantscontrole te laten verrichten. [Y1] heeft de jaarrekeningen 2013-2015 (de jaren hier van belang) voorzien van goedkeurende controleverklaringen op achtereenvolgens 28 maart 2014, 12 maart 2015 en 20 juni 2016. Deze controleverklaringen zijn voorzien van een emphasis of matter betreffende de latente belastingverplichting.

3.6. [accountantsorganisatie3] was tot 2017 de controlerend accountant van [groep1] en heeft in die hoedanigheid aan [accountantsorganisatie1] als component-auditor van [Ltd NV1] instructies gegeven.

3.7. Bij besluit van 29 september 2016 heeft CBCS [X3] met ingang van 1 oktober 2016 onder stille curatele van CBCS, in de zin van de Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf (LTV), geplaatst. Op 3 juli 2018 heeft CBCS een verzoekschrift ingediend tot het uitspreken van de noodregeling, als bedoeld in artikel 60 LTV, ten aanzien van de vijf [groep1]-vennootschappen die medeklagers zijn in deze procedure. Bij uitspraak van 4 juli 2018 (ECLI:NL:OGEAC:2018:160) heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao de noodregeling van toepassing verklaard op deze vijf vennootschappen. Bij uitspraak van 6 juli 2018 (ECLI:NL:OGEAC:2018:153) heeft het Gerecht in eerste aanleg de noodregeling uitgebreid met de tussenhoudstermaatschappij [NV3].

4. De klacht

4.1. Betrokkenen hebben volgens klagers bij de controle van de geconsolideerde[1] jaarrekeningen van [Ltd NV1] 2013 t/m 2015 gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels. Zij hebben daarbij ook onvoldoende oog gehad voor de grote maatschappelijke belangen die met [groep1] waren gemoeid. De klacht valt uiteen in acht klachtonderdelen.

  1. Betrokkenen hebben de bedreigingen van de onafhankelijkheid en de objectiviteit niet onderkend.
  2. Betrokkenen hebben een onjuiste risico-inschatting gemaakt bij de controle van de jaarrekeningen van [Ltd NV1] en de controle-aanpak speelt niet in op de geïdentificeerde risico’s.
  3. Betrokkenen hebben de taxaties van [perceel1] onvoldoende professioneel-kritisch beoordeeld en hebben niet vastgesteld dat de waardering van [perceel1] significant onjuist was.
  4. Betrokkenen hebben niet onderkend dat de grond behorende tot twaalf appartementsrechten, als actief opgenomen in de geconsolideerde jaarrekeningen 2013, 2014 en 2015 van [Ltd NV1], niet het economische eigendom is van [Ltd NV1].
  5. Betrokkenen hebben de latente belastingverplichting onvoldoende professioneel-kritisch beoordeeld.
  6. Betrokkenen hebben de groepsaccountant [accountantsorganisatie3] onjuiste informatie verstrekt.
  7. Betrokkenen hebben de red flags genegeerd, die konden wijzen op fraude met betrekking tot de waardering van [perceel1].
  8. Betrokkenen hebben de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [J] niet gecontroleerd en vastgelegd en de door [J] ondertekende stukken ten onrechte als controle-informatie geaccepteerd.

5. De beoordeling

Het wettelijk kader en het toetsingskader van de Accountantskamer.

5.1. De klacht gaat over het handelen of nalaten van betrokkenen, die hun werkzaamheden op Curaçao en Sint Maarten hebben uitgevoerd. Die internationale omstandigheid stelt de vraag aan de orde welk wettelijk kader van toepassing is.

5.2. Betrokkenen stonden ten tijde van belang ingeschreven in het register van de NBA. Zij hebben op grond van de Wet op het Accountantsberoep (Wab) het recht om de titel accountant te voeren. Aan dat recht verbindt de Wab ook verplichtingen, net zoals het lidmaatschap van de NBA verplichtingen meebrengt. De Wab en de daarop gebaseerde regelgeving kennen geen territoriale beperkingen. Daaruit volgt dat de Wab en de bij of krachtens de Wab vastgestelde wet- en regelgeving verplichtingen oplegt aan in Nederland geregistreerde accountants, waar zij zich ook ter wereld bevinden of hun beroep uitoefenen. Zij zijn gehouden tot naleving van (onder meer) de Verordening Gedrags- en Beroepsregels van Accountants (VGBA).

5.3. Volgens paragraaf 1 van het besluit van het bestuur van de NBA van 16 december 2013[2], waarbij – kort gezegd de Standaarden 200 tot en met 5500N zijn vastgesteld – zijn de NV COS van toepassing op de accountant die een opdracht uitvoert die in de NV COS worden behandeld. Paragraaf 3 kent daarop meerdere uitzonderingen, waaronder (in sub c) als de accountant werkzaam is ten behoeve van een in het buitenland gevestigde accountantseenheid als bedoeld in artikel 1 van de Verordening inzake onafhankelijkheid accountants (ViO) of daaraan is verbonden.

5.4. [accountantsorganisatie1] Sint Maarten is een accountantseenheid in de zin van artikel 1 ViO, die in het buitenland (Sint Maarten) is gevestigd. Sint Maarten is immers een zelfstandig land binnen het Koninkrijk der Nederlanden en moet daarom als een buitenland worden beschouwd in de zin van het besluit van 16 december 2013. Dat betekent dat volgens paragraaf 3 onder c van dit besluit de NV COS niet op de controle van de jaarrekeningen van toepassing is, mits de accountant op andere wijze voldoet aan het fundamenteel beginsel vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, bedoeld in artikel 2 van de VGBA.

5.5. Betrokkenen hebben de controle verricht van een entiteit naar het recht van Sint Maarten, naar buitenlands recht dus. In de controleverklaringen bij de jaarrekeningen 2013 – 2015 is vermeld: “We conducted our audit in accordance with International Standards on Auditing”(ISA). Dat is overeenkomstig artikel 2:120 van het Burgerlijk Wetboek van Sint Maarten. De NV COS zijn vrijwel volledig gebaseerd op de ISA. Het uitvoeren van een opdracht in overeenstemming met de ISA moet daarom worden aangemerkt als een voldoende basis om te voldoen aan het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

5.6. Omdat in artikel 2 van de ViO is bepaald dat de ViO alleen van toepassing is op assurance-opdrachten waarop op basis van de gedrags- en beroepsregels van de NBA de NV COS van toepassing zijn, is de ViO evenmin van toepassing. Volgens de toelichting bij artikel 2 van de ViO wordt de accountant geacht de onafhankelijkheidsregels toe te passen die gelden in het land waar de werkzaamheden worden verricht. Het naleven van de IESBA Code of Ethics (CoE), waar de ViO op is gebaseerd, is een adequate invulling van de naleving van de fundamentele beginselen.

5.7. Kortom, het toetsingskader voor de Accountantskamer bestaat uit de VGBA, de ISA en de CoE.

Bespreking van het verweer inzake de verstreken klachttermijn en ten aanzien van ontvankelijkheid van de klacht tegen [Y2].

5.8. Betrokkenen hebben aangevoerd dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht, omdat de klachttermijn is verstreken. Bovendien zijn zij van mening dat klagers geen klacht kunnen indienen tegen [Y2], omdat [Y1] de eindverantwoordelijk accountant was. De Accountantskamer zal deze verweren eerst beoordelen. De uitkomst daarvan is dat de klachttermijn niet is verstreken en de klacht ook tegen [Y2] inhoudelijk moet worden beoordeeld. Daartoe heeft de Accountantskamer het volgende overwogen.

Is de klachttermijn verstreken?

5.9. De Accountantskamer moet eerst beoordelen of klagers wel op tijd zijn met de klacht. Volgens betrokkenen is de klacht (deels) te laat ingediend en daarom voor dat deel niet-ontvankelijk. Bepalend daarbij is de datum van de controleverklaring. De klacht gaat over de controle van de jaarrekening van [Ltd NV1] over de boekjaren 2013 tot en met 2015.

- De jaarrekening 2013 is voorzien van een controleverklaring, gedateerd 28 maart 2014

- De jaarrekening 2014 is voorzien van een controleverklaring, gedateerd 12 maart 2015

- De jaarrekening 2016 is voorzien van een controleverklaring, gedateerd 20 juni 2016.

5.10. Met ingang van 1 januari 2019 geldt een klachttermijn van tien jaar na het moment van de verweten gedraging. Dat is bepaald in artikel 22 lid 1 van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra). Op grond van de overgangswetgeving (artikel 51 Wtra) wordt een klacht echter niet in behandeling genomen als de oude klachttermijn, die drie of zes jaar was,al vóór 1 januari 2019 was verstreken.

5.10.1. Wat betreft de zesjaarstermijn moet worden beoordeeld of de verweten gedraging plaatsvond vóór 1 januari 2013. Over gedragingen van voor die datum kan na 1 januari 2019 niet meer worden geklaagd. Klagers hebben ter onderbouwing van hun klacht meermaals verwezen naar (bijvoorbeeld) e-mailcorrespondentie en vastleggingen in het controledossier van vóór 1 januari 2013, maar de klacht gaat over de controleverklaringen die in de jaren daarna zijn afgegeven. De zesjaarstermijn staat aan de ontvankelijkheid van de klacht dus niet in de weg.

5.10.2. Ten aanzien van de driejaarstermijn moet worden beoordeeld of klagers vóór 1 januari 2016 zodanige feiten hebben geconstateerd of redelijkerwijs hebben kunnen constateren dat zij daarop een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door de accountants konden baseren. Het gaat hierbij om de vraag wanneer bij klagers op grond van door hen geconstateerde feiten in verband met het handelen of nalaten van betrokkenen een vermoeden is ontstaan of redelijkerwijs kon ontstaan dat van hun handelen of nalaten een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten is niet vereist dat klagers volledig op de hoogte zijn van de exacte regelgeving voor accountants waarmee het handelen of nalaten (mogelijk) in strijd is. Als klagers voor 1 januari 2016 bedoelde feiten hebben geconstateerd of redelijkerwijs hadden kunnen constateren, dan had de klacht voor 1 januari 2019 ingediend moeten worden. Een klacht die na deze datum wordt ingediend is dan te laat.

5.11. De klacht over de controleverklaring 2015 ziet op handelen na 1 januari 2016, zodat de overgangswetgeving niet van toepassing is. Er zijn geen tien jaren verstreken sinds de afgifte van de controleverklaring en het indienen van de klacht. De klachttermijn is derhalve niet verstreken. Het verweer dat de klachttermijn is verstreken kan daarom hooguit betrekking hebben op de klachten over de controlewerkzaamheden ten aanzien van boekjaren 2013 en 2014.

5.12. Volgens klagers is de klachttermijn niet verstreken. Klagers hebben toegelicht dat de CBCS na juli 2018 onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het uitspreken van de noodregeling (zie 3.7). In dat kader heeft de CBCS informatie van [accountantsorganisatie1] gevorderd met betrekking tot de [groep1]-groep (juni 2019). In juni 2021 heeft de CBCS het grootste gedeelte van de gevraagde informatie ontvangen. Pas op dat moment is de werkelijke financiële positie van [groep1], maar ook van [Ltd NV1] in volle omvang duidelijk geworden en kon de CBCS constateren dat sprake is geweest van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van betrokkenen.

5.13. Betrokkenen hebben ter onderbouwing van het beroep op niet-ontvankelijkheid aangevoerd dat klagers evident al voor 1 januari 2016 beschikten over de informatie waarop zij hun vermoeden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen baseren. Dat hebben zij als volgt onderbouwd.

5.13.1. Klagers hebben uitvoerig betoogd dat de financiële positie van [groep1] minder rooskleurig was dan uit de jaarrekeningen bleek als gevolg van door [groep1] zelf veroorzaakte misstanden. Betrokkenen concluderen daaruit dat [groep1] en haar groepsonderdelen, klagers 2 tot en met 6, (logischerwijs) op de hoogte waren van die misstanden vanaf het moment dat die door [groep1] waren veroorzaakt.

5.13.2. Voor de CBCS geldt dat de vermoedens over de misstanden, waaronder begrepen de waardering van [perceel1], uiterlijk in 2015 bekend waren. [perceel1] was op verzoek van de CBCS zelf niet bij de verzekeraars (klagers 3 t/m 5) maar bij hun zustermaatschappij [X6] ondergebracht.

5.13.3. Betrokkenen vermoeden dat de CBCS in 2013 al bekend was met de signalen over de financiële problemen binnen [groep1], de rol van de waardering van [perceel1] en de jaarrekeningcontroles. Betrokkenen verwijzen in dat verband naar het Antwoord van de Minister van Financiën[3], waarin gesproken wordt over problemen bij [groep1] en de informatieverzoeken die De Nederlandse Bank (DNB) in het najaar van 2013 heeft gedaan. Op 1 juni 2015 is een toezichtsrapport van DNB verschenen, dat in samenspraak zou zijn opgesteld met de CBCS. Betrokkenen zijn niet bekend met de inhoud van dit rapport, omdat dat vertrouwelijk is gebleven. Wel is uit een artikel van 10 juni 2016 uit het Financieele Dagblad, dat zegt inzage te hebben gehad in het rapport, bekend dat in het rapport wordt beschreven hoe [groep1] haar activa heeft verplaatst. In het rapport zou ook uitdrukkelijk zijn ingegaan op het concentratierisico en de investering van [groep1] in [perceel1]. De CBCS moet dan ook voor 1 januari 2016 op de hoogte zijn geweest met de aantijgingen aan het adres van [groep1] en [Ltd NV1], zo stellen betrokkenen. De CBCS heeft naar aanleiding van het FD-artikel een persbericht doen uitgaan (13 juni 2016[4]) en een persconferentie gegeven. De CBCS heeft bij die gelegenheid verklaard dat ‘[groep1] er anno 2016 veel sterker en meer solide voorstaat dan een decennium geleden’ en dat ‘De verzekeraar niet werd leeggezogen, uitgehold of leeggetrokken’, zodat er geen reden voor ingrijpen door de CBCS noodzakelijk was. Ook daaruit blijkt volgens betrokkenen dat de CBCS goed geïnformeerd is over de financiële situatie van [Ltd NV1] en dus eerder een tuchtklacht had kunnen indienen.

5.14. De Accountantskamer passeert het verweer van betrokkenen, verklaart klagers ontvankelijk in hun klachten en overweegt daartoe als volgt.

5.14.1. Betrokkenen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de CBCS voor 1 januari 2016 zodanige feiten heeft kunnen constateren, dat zij daarop redelijkerwijs een vermoeden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van betrokkenen heeft kunnen baseren. Wat in het DNB-rapport van juni 2015 staat is onbekend, omdat dat vertrouwelijk is gebleven en betrokkenen het niet hebben overgelegd. Daarom is niet vast te stellen of de CBCS op dat rapport een vermoeden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten heeft kunnen baseren. Verder hebben betrokkenen wel gewezen op de aanleiding voor het onderzoek, ‘problemen bij [groep1]’, maar zonder concreet te maken met welk probleem de CBCS voor 1 januari 2016 daadwerkelijk bekend was en in hoeverre daardoor voor klagers was te herleiden dat betrokkenen mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld of nagelaten. De CBCS was, zo is ter zitting toegelicht, vooral bezorgd over het concentratierisico van de investering van [groep1] in [perceel1]. Die zorgen blijken ook uit het artikel uit het Financieele Dagblad. Een te hoog concentratierisico kan een probleem zijn bij een verzekeraar. Als het resultaat uit de beleggingen tegenvalt, bestaat het risico dat een verzekeraar niet aan de verplichtingen jegens haar polishouders kan voldoen. Dat risico ligt echter bij [groep1] en speelt geen rol in de jaarrekeningen van [Ltd NV1].

5.14.2. Ten aanzien van de andere klagers geldt dat zij als (indirect) aandeelhouder bekend konden zijn met de posten in de verschillende jaarrekeningen. Daarmee is echter niet gegeven dat zij ook bekend konden zijn met de beweerdelijke (significante) onjuistheid van de waardering van [perceel1] of de latente belastingverplichting, wat de kern van de klacht vormt. Evenmin hebben betrokkenen aannemelijk gemaakt dat klagers ten aanzien van de overige klachtonderdelen reden hebben gehad om eerder een tuchtklacht in te dienen, bijvoorbeeld over de vermeende bedreigingen van de objectiviteit. Dat is door betrokkenen ook onvoldoende onderbouwd.

5.14.3. Al met al hebben betrokkenen niet aannemelijk gemaakt dat klagers voor 1 januari 2016 zodanige feiten hebben geconstateerd of redelijkerwijs hebben kunnen constateren dat zij daarop een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten konden baseren.

Is [Y2] tuchtrechtelijk aansprakelijk?

5.15. De tuchtklacht gaat over de controleverklaringen die door [Y1] zijn afgegeven. [Y2] was de engagement leader. Klagers stellen dat [Y2] verantwoordelijk was voor de inhoudelijke uitvoering van de controle van de jaarrekeningen. Zij heeft in de documenten Engagement leader and team manager sign-off – Completion het volgende verklaard:

‘I have read the final financial statements (and other information as appropriate) and am satisfied that the disclosure and presentation is appropriate.

I have read and considered the audit report and am satisfied that it is appropriate (ISA 220.15)’.

Vanwege deze bevestigende antwoorden menen klagers dat [Y2] ook volledig verantwoordelijk is voor de uitgebrachte controleverklaringen.

5.16. Betrokkenen vinden het ongepast en ongebruikelijk dat [Y2] tuchtrechtelijk wordt aangesproken. Op grond van ISA 220.8 draagt de opdrachtpartner de verantwoordelijkheid voor de algehele kwaliteit, dat was [Y1].

5.17. De Accountantskamer overweegt als volgt. Op vragen van de Accountantskamer heeft [Y2] ter zitting toegelicht dat zij als director de dagelijkse leiding had in het controleteam, bestaande uit nog twee andere teamleden. Uit hoofde van deze functie had zij inhoudelijke bemoeienis met de controlewerkzaamheden. Niet in geschil is dat [Y2] ook zelf controlewerkzaamheden heeft verricht. [Y2] was daarmee zodanig vakinhoudelijk betrokken bij de controle, dat zij medeverantwoordelijk kan worden gehouden voor de (al dan niet uitgevoerde) controlewerkzaamheden (vgl. CBb 20 oktober 2020, ECLI:NL:CBB:2020:729). Daarom is de Accountantskamer van oordeel dat de klacht ook tegen [Y2] inhoudelijk kan worden beoordeeld en dat de klacht in zoverre ook ontvankelijk is.

De omvang van het klaagschrift en het verweerschrift en de beoordeling daarvan.

5.18. Klagers hebben hun klacht neergelegd in een klaagschrift van 139 pagina’s met 218 bijlagen. Betrokkenen hebben hun verweer gevoerd in een verweerschrift van 194 pagina’s en 139 bijlagen. Het is niet mogelijk om op ieder subverwijt even diepgaand in te gaan. Dat is ook niet verplicht. Het staat de Accountantskamer volgens rechtspraak van het CBb (vergelijk de uitspraak van 30 april 2024, ECLI:NL:CBB:2024:313) vrij om een klacht zakelijk samen te vatten. Bij die samenvatting hoeven niet alle argumenten te worden betrokken die een klager ter onderbouwing van de klacht heeft aangedragen. Dat betekent dat de Accountantskamer niet (uitgebreid) zal ingaan op ieder argument dat klagers hebben aangedragen ter onderbouwing van een bepaald verwijt/klachtonderdeel.

Klachtonderdeel a. Betrokkenen hebben de bedreigingen voor de objectiviteit en onafhankelijkheid niet (voldoende) onderkend.

5.19. Er was volgens klagers sprake van diverse bedreigingen voor de onafhankelijkheid en objectiviteit bij de uitvoering van de controle-opdracht, die door betrokkenen niet dan wel onvoldoende zijn onderkend. [Y1] heeft te weinig gedaan om deze bedreigingen te mitigeren en heeft dientengevolge in strijd gehandeld met diverse voorschriften van de CoE en de fundamentele beginselen van professionaliteit, integriteit, objectiviteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid die voortvloeien uit de VGBA, de International Standards on Quality Control-1 (ISQC1) en de bepalingen die zijn vastgelegd in controlestandaard ISA 220. Voor zover de onafhankelijkheid het controleteam als geheel betreft, hebben de verwijten betrekking op zowel [Y1] als [Y2].

De klacht ziet in het bijzonder op:

1. De relatie tussen [Y1] en [J], tussen [Y1] en [Ltd NV1], tussen [Y1] en [groep1] en tussen [Y1] en [K] (taxateur van [perceel1]).

2. De opdrachtpartnerroulatie.

4. De inzet van [F], die door betrokkenen was ingeschakeld als deskundige ([accountantsorganisatie1] belastingadviseur).

7. Het niet volgen van de onafhankelijkheidsprocedures en protocollen.

1. De relatie tussen [Y1] en [J], tussen [Y1] en [Ltd NV1], tussen [Y1] en [groep1] en tussen [Y1] en [K].

5.20. Klagers hebben meerdere feiten en omstandigheden aan subklachtonderdeel 1. ten grondslag gelegd, zoals het cadeau geven van drie flessen wijn door [J] aan [Y1] eind 2009, het bezoeken door [J] van [accountantsorganisatie1]-feestjes, en het helpen door [K] in 2010 bij de wateraansluiting van de woning van [Y1]. De Accountantskamer is van oordeel, mede gelet op het verweer dat betrokkenen hebben gevoerd, dat deze feiten en omstandigheden niet althans onvoldoende de conclusie rechtvaardigen dat sprake was van een bedreiging van de objectiviteit en onafhankelijkheid die tot het nemen van maatregelen had moeten leiden. Subklachtonderdeel a.1 is ongegrond.

2. De opdrachtpartnerroulatie.

5.21.

5.21.1. Klagers menen dat [Ltd NV1] kwalificeert als een Public Interest Entity (PIE), zoals bedoeld in CoE 290.26. Het gevolg daarvan is dat een accountant niet meer dan zeven jaar aaneengesloten een key audit partner kan zijn (CoE 290.149). Betrokkenen hebben niet overwogen om [Ltd NV1] aan te merken als PIE, terwijl zij wisten dat [Ltd NV1] onderdeel uitmaakt van een verzekeraar c.q. pensioenfonds en dat [X6] functioneert als bewaarinstelling, waarop CoE 290.26 ook betrekking heeft. Uit de controledossiers blijkt niet dat betrokkenen dienaangaande een afweging hebben gemaakt.

5.21.2. Bovendien, zo stellen klagers, als [Ltd NV1] niet als PIE zou kwalificeren, dan geldt dat betrokkenen in de geest van de regeling hadden moeten handelen. Met roulatie zouden de onafhankelijkheidsbedreigingen ten aanzien van [Y1] zijn gemitigeerd. Het jaar-in-jaar-uit als audit partner optreden stuit in een kleine gemeenschap als Sint Maarten op praktische bezwaren, onder meer vanwege het gevaar van verkleving. [Y1] was al sinds 1996 betrokken bij de controle van [Ltd NV1].

5.22.

5.22.1. Betrokkenen hebben erop gewezen dat [Ltd NV1] niet kwalificeert als een PIE op grond van CoE 290.25 aangezien het geen beursgenoteerde onderneming is, noch een onderneming die op grond van wet- en regelgeving een PIE is of gelijk moet worden gesteld aan een beursgenoteerde onderneming. CoE 290.26 bevat een aanmoediging voor accountants andere ondernemingen als PIE aan te merken als sprake is van een groot aantal stakeholders, maar geen verplichting tot roulatie. Een overweging daaromtrent behoeft niet te worden vastgelegd.

5.22.2. Betrokkenen stellen dat zij wel degelijk hebben nagedacht over eventuele roulatie, maar hebben besloten dat daartoe geen noodzaak bestond. [Ltd NV1] is een kleine onderneming met een golfbaan, in afwachting van herontwikkeling van [perceel1] en er was maar een handvol werknemers in dienst. De verzekerden en polishouders zijn, anders dan klagers betogen, geen stakeholders van [Ltd NV1] maar van de drie [groep1]-verzekeringsmaatschappijen. [Ltd NV1] stond niet onder toezicht van de CBCS en ook de aard van het bedrijf brengt niet mee dat zij als PIE moet worden aangemerkt. [accountantsorganisatie3] heeft als groepsaccountant niet geacteerd als ware [Ltd NV1] een PIE en heeft op dat vlak geen instructies gegeven aan betrokkenen in het kader van hun controle-opdracht op grond van ISA 600.

5.22.3. Ook stellen betrokkenen dat zij in de [accountantsorganisatie1]-roulatiememo’s de overwegingen aangaande de teamsamenstelling hebben vastgelegd. [Ltd NV1] kwalificeert volgens hen als smaller entity. Ten aanzien van die groep ondernemingen bestond geen verplichting tot partnerroulatie. Dit neemt niet weg dat betrokkenen verschillende waarborgen hebben getroffen om de onafhankelijkheid van betrokkenen bij de controle-opdracht te waarborgen. Het controleteam was relatief zwaar (twee registeraccountants en één certified public accountant (CPA)) en er was sprake van een 4-ogenreview. [Y1] was in de jaren 2002 tot en met 2010 de engagement leader. [Y2] heeft haar voorganger [L] vervangen in 2009 en [M] CPA is in 2012 toegevoegd aan het controleteam. Deze wijzigingen brachten een ‘frisse blik’ mee.

5.23. De Accountantskamer overweegt als volgt. [Ltd NV1] is geen listed entity als bedoeld in CoE 290.25, want zij is niet beursgenoteerd. Ook is er geen wetgeving die [Ltd NV1] gelijkstelt met een listed entity. [Ltd NV1] kwalificeert daarom niet als een PIE in de zin van CoE 290.25. Met betrokkenen is de Accountantskamer van oordeel dat in CoE 290.26 hooguit een aanmoediging voor de accountant is neergelegd om een entiteit, ook al is zij niet beursgenoteerd, toch als PIE aan te merken.

5.24. Sint Maarten is een kleine gemeenschap. Het verdient aanbeveling dat de accountant zich rekenschap geeft van de nauwere verbanden die voorkomen binnen een kleinere samenleving en hoe hij daarmee omgaat. De CoE is een mengeling van principle en rules-based regelgeving. Er is geen norm toepasselijk op de verplichte roulatie, maar de CoE verlangt van de accountant dat hij wel alert blijft op een bedreiging van de onafhankelijkheid vanwege (bijvoorbeeld) familiarity (CoE 200.7). Betrokkenen hebben toegelicht dat zij door de maatregelen genoemd in 5.22.3 in de geest (principle-based)hebben gehandeld. De Accountantskamer is van oordeel dat klagers in het licht van deze toelichting door betrokkenen onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkenen bedreigingen van de onafhankelijkheid wegens langdurige betrokkenheid bij de controle hebben gemist, die slechts met roulatie het hoofd hadden kunnen worden geboden. Ook het verwijt dat betrokkenen de eigen regels van [accountantsorganisatie1] op het punt van roulatie niet hebben gevolgd, is ongegrond. Betrokkenen hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat [Ltd NV1] een smaller entity was. Betrokkenen hebben in hun controledossiers hun overwegingen ten aanzien van roulatie en onafhankelijkheid vastgelegd. Subklachtonderdeel a.2 is ongegrond.

3. De inzet van [F], die door betrokkenen was ingeschakeld als deskundige ([accountantsorganisatie1] belastingadviseur).

5.25. De Accountantskamer overweegt ten aanzien van de inzet van [F] door betrokkenen het volgende. Volgens klagers was [F] niet onafhankelijk, onder meer omdat hij vanuit [accountantsorganisatie1] fiscale diensten aan [groep1]-entiteiten en [Ltd NV1] had verleend en contacten met [J] onderhield. Volgens klagers had hij meerdere petten op. [F] was volgens klagers feitelijk lid van het controleteam. Desondanks hebben betrokkenen hem ingeschakeld als deskundige (ISA 620). Klagers hebben hun stellingen onderbouwd met e-mailwisselingen tussen [F] enerzijds en managers van [groep1] en [LTD NV1] en leden van het controleteam anderzijds.

5.26. Betrokkenen hebben bestreden dat [F] niet als deskundige ingeschakeld had mogen worden en dat [F] feitelijk lid van het controleteam was. Zo had hij geen toegang tot de controledossiers en uit de door klagers overgelegde e-mails blijkt niet dat hij inhoudelijk bij de controlewerkzaamheden was betrokken. [F] was tax director, kantoorleider van [accountantsorganisatie1] Sint Maarten en relatiemanager. [F] heeft in relatie tot de controles 2013 t/m 2015 telkens schriftelijk verklaard onafhankelijk te zijn.

5.27. De Accountantskamer overweegt dat ISA 620.9 in 2013 als volgt luidde: The auditor shall evaluate whether the auditor’s expert has the necessary competence, capabilities and objectivity for the auditor’s purposes. In the case of an auditor’s external expert, the evaluation of objectivity shall include inquiry regarding interests and relationships that may create a threat to that expert’s objectivity. Betrokkenen hebben geen documenten uit de controledossiers overgelegd waaruit blijkt dat deze evaluatie heeft plaatsgevonden. Die evaluatie ligt uiteraard niet besloten in de drie schriftelijke verklaringen van [F] in de controledossiers, waarin hij schrijft dat hij ten opzichte van [Ltd NV1] en de met haar verbonden entiteiten onafhankelijk is. ISA 620.9 eist geen onafhankelijkheid maar objectiviteit van de deskundige: het ontbreken van ongepaste beïnvloeding. Betrokkenen hadden in de gegeven omstandigheden vooral moeten evalueren of [F], gegeven zijn rol als relatiemanager van [Ltd NV1] en zijn daaruit voortkomende regelmatige contacten met [J], de CFO van [Ltd NV1], en de door hem verstrekte fiscale adviezen aan [Ltd NV1] en [X6] en [X3], wel objectief was om door middel van hem voldoende en geschikte controle-informatie met betrekking tot de hierna in 5.77 en verder te bespreken tax holiday van 2% te verkrijgen. Betrokkenen hebben in hun verweerschrift wel uitgelegd dat de onafhankelijkheid van [F] niet in geding was, maar waar het om gaat is dat betrokkenen het vraagstuk van de objectiviteit van [F] ten tijde van de controles onder ogen hadden moeten zien en dat blijkt niet uit de controledossiers. In zoverre is subklachtonderdeel a.3 gegrond.

4. Het niet volgen van de onafhankelijkheidsprocedures en protocollen.

5.28. De onafhankelijkheid van de accountant kan worden bedreigd als de accountantseenheid of een netwerkfirma non-assurancediensten verleent aan de controle-cliënt. Enerzijds ontstaat daardoor een bedreiging van de onafhankelijkheid vanwege het risico op zelftoetsing. Anderzijds kan het bedrag van de fee een bedreiging wegens afhankelijkheid van de cliënt, een eigenbelang vanwege het risico dat de accountant de cliënt verliest, meebrengen. Aan beide aspecten hebben betrokkenen volgens klagers onvoldoende aandacht besteed.

5.29. De Accountantskamer toetst dit subverwijt aan de hand van de volgende bepalingen uit Section 290 van de CoE.

5.29.1. Het uitgangspunt van de CoE is dat het auditteam, de accountantseenheid en het netwerk waarvan de accountantseenheid onderdeel uitmaakt onafhankelijk is van de auditcliënt (290.4). [accountantsorganisatie1] gebruikt wereldwijd een gemeenschappelijke ‘merknaam’ en de Accountantskamer gaat ervan uit dat [accountantsorganisatie1] Sint Maarten daarom onderdeel uitmaakt van een larger structure als bedoeld in CoE 290.20. Dat betekent dat de onafhankelijkheidsvereisten zich mede uitstrekken tot de overige [accountantsorganisatie1]-organisaties, zoals [accountantsorganisatie1] Curaçao, USA en Nederland. De vereisten van onafhankelijkheid strekken zich volgens CoE 290.3 onder b mede uit over de netwerkfirma’s.

5.29.2. In 290.13 is het volgende bepaald: If a firm is deemed to be a network firm, the firm shall be independent of the audit clients of the other firms within the network (unless otherwise stated in this Code). The independence requirements in this section that apply to a network firm apply to any entity, such as a consulting practice or professional law practice, that meets the definition of a network firm irrespective of whether the entity itself meets the definition of a firm.

5.29.3. Uit 290.217 volgt dat als de totale som van de vergoeding van een auditcliënt een groot deel vertegenwoordigt van de omzet van een accountantseenheid of netwerk, sprake is van een mogelijke bedreiging van de onafhankelijkheid. Dat heeft ermee te maken dat de organisatie in zo’n geval afhankelijk kan zijn van de cliënt voor haar omzet, of dat zij niet het gevaar wil lopen dat de cliënt vertrekt.

5.30. Klagers hebben naar voren gebracht dat de inventarisatie van diensten, verleend door andere [accountantsorganisatie1]-organisaties, onvolledig is. In de controledossiers is wel opgenomen dat [accountantsorganisatie1 afdeling belastingen] ([accountantsorganisatie1 afdeling belastingen]) enkele marginale belastingwerkzaamheden heeft verricht, maar de lijst met diensten die andere [accountantsorganisatie1]-organisaties hebben geleverd aan [Ltd NV1] en [groep1], die een bedreiging voor de onafhankelijkheid konden opleveren, was onvolledig. Betrokkenen hebben bovendien de totale vergoeding voor de diensten die zijn verleend aan [Ltd NV1], [groep1] en aan [groep1] gelieerde entiteiten onvoldoende in kaart gebracht. Er is geregistreerd dat er ongeveer $ 6.000 is gefactureerd voor de belastingwerkzaamheden, maar [accountantsorganisatie1] heeft in de periode 2015-2016 voor $ 300.000 aan facturen gestuurd aan de [groep1]-groep. Klagers maken daaruit op dat [accountantsorganisatie1] er veel aan was gelegen om [groep1] en [Ltd NV1] te behouden als klant, hetgeen onmiskenbaar een bedreiging van de onafhankelijkheid oplevert.

5.31. Betrokkenen hebben aangevoerd dat zij geen inzicht hebben in de diensten die door andere [accountantsorganisatie1]-onderdelen worden verricht. Echter, ter zitting heeft het hoofd vaktechniek van [accountantsorganisatie1] toegelicht dat [accountantsorganisatie1] over een online portal beschikt, waarop zichtbaar is welke diensten [accountantsorganisatie1] wereldwijd voor welke klanten verricht. Dat verweer moet reeds daarom worden gepasseerd.

5.32. Betrokkenen hebben verder erkend dat het ‘zuiverder’ zou zijn geweest als zij een overzicht van de diensten die [accountantsorganisatie1 afdeling belastingen] aan [groep1] heeft verleend hadden opgenomen in de controledossiers. Echter, als gekeken wordt naar de facturen dan is van belang dat de auditfee voor de controle 2015 is gefactureerd op 22 juni 2016 ($ 26.154,75). De overige diensten die [accountantsorganisatie1] aan [Ltd NV1] heeft verricht voor non-audit dienstverlening in 2015 bedroeg slechts $ 5.827,50, aldus betrokkenen.

5.33. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkenen hun overwegingen hadden moeten vastleggen ten aanzien van de aanvaardbaarheid van non-assurance diensten verstrekt door [accountantsorganisatie1] netwerkonderdelen (niet beperkt tot Sint Maarten) aan [Ltd NV1] en haar moedermaatschappij [X6], die immers in control is met betrekking tot [Ltd NV1]. Betrokkenen zijn bij de controle van de jaarrekening 2015 uitgegaan van een geschatte fee voor Preparation of Profit tax by [accountantsorganisatie1] ter hoogte van $ 6.000, hetgeen onder de vergoeding voor de auditwerkzaamheden ligt. Daarom hebben betrokkenen vastgelegd dat zich geen bedreiging van de onafhankelijkheid voordoet. Gedurende de jaren 2015 en 2016 (tot aan de controleverklaring van 22 juni 2016) was echter door [accountantsorganisatie1] Sint Maarten en [accountantsorganisatie1] LLP (USA) aan [X6] gefactureerd voor non-auditwerkzaamheden. Het gaat om afgerond € 44.534 door [accountantsorganisatie1] Sint Maarten en om € 74.200 door [accountantsorganisatie1] LLP (USA). Beide bedragen liggen ruimschoots boven de auditfee 2015. Betrokkenen hadden dan ook de gefactureerde bedragen bij de (voortdurende) beoordeling van een mogelijke bedreiging van hun onafhankelijkheid behoren te betrekken, wat zij blijkbaar niet hebben gedaan. Gevoegd bij de erkenning dat betrokkenen niet alle diensten die [accountantsorganisatie1 afdeling belastingen] aan [groep1] heeft verleend hebben opgenomen in het controledossier 2015, concludeert de Accountantskamer dat betrokkenen niet alle van belang zijnde non-assurancediensten en de omvang van de daarvoor gefactureerde fees bij de beoordeling van hun onafhankelijkheid hebben betrokken. Subklachtonderdeel a.4 is daarom gegrond.

De conclusie is dat klachtonderdeel a. deels gegrond is.

Klachtonderdeel b. Betrokkenen hebben een onjuiste risico-inschatting gemaakt bij de controle van de jaarrekeningen en de controle-aanpak speelt niet in op de geïdentificeerde risico’s.

5.34. Betrokkenen zijn volgens klagers ten aanzien van de inrichting van de controle van de jaarrekeningen uitgegaan van een onjuiste bedrijfsomschrijving en hebben ten onrechte een te laag risicoprofiel aan de controle toegekend. Als gevolg daarvan hebben betrokkenen geen adequate controle-aanpak gehanteerd en de controlerisico’s niet juist ingeschat. Klagers hebben aangevoerd dat [Ltd NV1] voornamelijk een vastgoedbelegging ([perceel1]) is, met een golfbaan. De golfbaan is daarbij van secundair belang. Betrokkenen hadden hun risico-inschatting en controle-aanpak daarom moeten baseren op het hoge risicoprofiel dat is verbonden aan een vastgoedonderneming, zoals NBA Handreiking 1117 (Specifieke aandachtspunten bij de controle van vastgoedentiteiten) voorschrijft. In plaats daarvan hebben betrokkenen [Ltd NV1] getypeerd als een onderneming in de Technology, Information, Communication & Entertainment sector (TICE-sector). Die typologie heeft geleid tot een te lage risico-inschatting. Bij een hoger risicoprofiel hadden betrokkenen aanvullende controlewerkzaamheden moeten uitvoeren.

5.35. De Accountantskamer volgt klagers hierin niet. [accountantsorganisatie1] gebruikt de classificatie als TICE voor interne doeleinden en niet om de controlemaatregelen erop af te stemmen, zo hebben betrokkenen onbestreden toegelicht. Betrokkenen hebben weliswaar erkend dat de indeling in de TICE-sector minder passend is geweest, maar die indeling heeft geen enkele invloed gehad op de inrichting van de jaarrekeningen door [Ltd NV1] of op de controlemaatregelen die betrokkenen vervolgens hebben vastgesteld. Hetzelfde geldt voor de classificatie van [Ltd NV1] als actief in een lower risk-segment volgens de acceptance & continuance-formulieren. Betrokkenen hebben onweersproken aangevoerd dat dit heeft te maken met de klantacceptatie door [accountantsorganisatie1] maar niet met de afstemming van de te nemen controlemaatregelen.

5.36. Betrokkenen hebben [perceel1] gerangschikt als vastgoed onder Plant, Property and Equipment (PPE, overeenkomstig IAS 16). Klagers zijn van mening dat betrokkenen [perceel1] als Investment Property (IP) hadden moeten kenmerken (IAS 40). Volgens IAS 40.5 is IP een property (land or a building or part of a building or both) held (by the owner or by the lessee under a finance lease) to earn rentals or for capital appreciation or both.

Er zijn door betrokkenen twee redenen om [perceel1] niet aan te merken als IP aangevoerd.

5.36.1. In de eerste plaats heeft [Ltd NV1] nooit de bedoeling gehad om [perceel1] enkel aan te houden om te kunnen profiteren van toekomstige waardestijging. Het statutaire doel van [Ltd NV1] was to manage and operate hotels, appartments, private residences and spots and recreational facilities and to render all kind of services relating to the tourism and entertainment industry. Zij had plannen om [perceel1] zelf te ontwikkelen en te exploiteren als een toeristisch oord. Daartoe heeft zij in ieder geval het terrein opgeschoond van de ravages die verschillende orkanen in het verleden hebben achtergelaten, waarvoor de kosten tot zo’n $ 3 mln. zijn verantwoord. En zij heeft een architect plannen laten ontwikkelen. De aanwezigheid van een golfbaan wijst bovendien niet op een IP. Ook hebben betrokkenen onder meer gewezen op een Memorandum of Intent van 27 februari 2024 waarin kort gezegd is opgenomen dat het de bedoeling is [perceel1] te herontwikkelen.

5.36.2. In de tweede plaats is [perceel1] in het verleden ook gerangschikt als vastgoed onder PPE. Dat betekent dat het aanmerken van [perceel1] als IP meebrengt dat de grondslag van de verantwoording zou moeten worden gewijzigd en uit IAS 1.45, 8.14 en 40.57 volgt dat een wijziging van de kwalificatie alleen mag plaatsvinden als daarvoor, kort gezegd, duidelijke indicaties bestaan, wat volgens betrokkenen niet het geval was.

5.36.3. De Accountantskamer is van oordeel dat klagers ten onrechte stellen dat er voor betrokkenen duidelijke indicaties waren dat de kwalificatie van [Ltd NV1] als PPE niet meer geldig was en in IP diende te worden gewijzigd. De omstandigheid dat de CFO van [Ltd NV1], [J], op 5 november 2014 tegen leden van het auditteam heeft gezegd dat de golfbaan van secundair belang is, brengt niet met zich dat [Ltd NV1] nog slechts als IP kon worden gekwalificeerd. Dit wees niet op een change in use als bedoeld in IAS 40.57, nog daargelaten dat volgens IAS 40.57 in isolation de wijziging van de intentie van het management niet voldoende is om tot een wijziging van de kwalificatie te kunnen concluderen.

5.37. Wat klagers bij dit klachtonderdeel verder nog hebben aangevoerd kan onbesproken blijven, omdat het niet kan leiden tot de gegrondverklaring ervan. Of de controle na de planning ervan met voldoende diepgang is gedaan, met name van de waardering van [perceel1] en de latente belastingverplichting, wat de kern van de klacht vormt, is bij dit klachtonderdeel niet aan de orde.

5.38. Klachtonderdeel b is ongegrond.

Klachtonderdeel c. Betrokkenen hebben de verrichte taxaties van [perceel1] onvoldoende professioneel-kritisch beoordeeld en hebben niet vastgesteld dat de waardering van [perceel1] significant onjuist was.

Klachtonderdeel g. Betrokkenen hebben de red flags genegeerd, die konden wijzen op fraude met betrekking tot de waardering van [perceel1].

5.39. Met betrekking tot klachtonderdeel c hebben klagers – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:

  • [perceel1] had gekwalificeerd moeten worden als Investment Property, in plaats van Plant, Property and Equipment (herhaling van klachtonderdeel b).
  • Betrokkenen hebben niet onderkend dat [NV4]/[K] onvoldoende gekwalificeerd was voor het verrichten van een taxatie van [perceel1].
  • De gebruikte taxaties vinden geen basis in de werkelijkheid.
  • Betrokkenen hebben ISA 500.8 niet juist toegepast.
  • Betrokkenen hebben de met schattingsonzekerheid samenhangende risico’s op een afwijking van materieel belang onvoldoende geïdentificeerd en ingeschat (ISA 540).
  • Betrokkenen hebben wat betreft de waardering van MB meerdere red flags niet onderkend, althans zijn daarop niet aangeslagen.
  • De werkzaamheden die betrokkenen hebben verricht ten aanzien van de ontwikkelplannen zijn onvoldoende diepgaand geweest. Bij de evaluatie van het taxatierapport als geschikte controle-informatie hadden betrokkenen moeten betrekken dat gedetailleerde informatie over de referentie-objecten ontbreekt.
  • De [fonds1] bezit 43 percelen, verspreid over het hele [perceel1] terrein. Het waardedrukkend effect dat daarvan uitgaat is door betrokkenen niet geverifieerd.
  • Betrokkenen hebben ten onrechte het Memorandum of Intent van 27 februari 2014 geaccepteerd als controle-informatie voor de beoordeling of er ontwikkelplannen zijn van [perceel1].

5.40. Klachtonderdeel g heeft betrekking op een aantal red flags die betrokkenen hebben genegeerd:

  • De nadrukkelijke en zeer dominante betrokkenheid van [J] bij de taxaties van [perceel1].
  • De zeer dominante rol van [I]. In april 2014 hebben betrokkenen hun twijfels nog geuit, omdat [I] een eigenaar is die gewend is zijn zin te krijgen.
  • Diverse krantenartikelen met beschuldigingen aan het adres van [I] en [J] en misstanden bij [groep1].
  • Het ontbreken van functiescheidingen.
  • Pogingen van [J] om de taxateur te beïnvloeden om de waarde van [perceel1] te verhogen.
  • Twijfels over de taxaties en de rol van de taxateur. [K] heeft geen beroepskwalificaties en is niet aangesloten bij een beroepsgroep, hetgeen een red flag is als beschreven in Handreiking 1117.
  • Een geïrriteerde reactie van [J] op een vraag van [accountantsorganisatie3] van 18 april 2014.
  • Het negeren van de vraag van [accountantsorganisatie3] waarom één taxatierapport is gebruikt.

5.41. De Accountantskamer ziet aanleiding om deze klachtonderdelen, vanwege de onderlinge overlap, gezamenlijk te bespreken. In de kern gaat het erom dat klagers van mening zijn dat betrokkenen geen voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen, red flags hebben gemist bij de controle en onvoldoende professioneel-kritisch zijn geweest ten aanzien van de waardering van [perceel1]. Zowel bij klachtonderdeel c als bij klachtonderdeel g is dit met tal van argumenten toegelicht.

5.42. [perceel1] is een terrein van ongeveer 67 hectare in het noordoosten van het Nederlandse deel van Sint Maarten. [I] heeft het terrein in de jaren ’80 aangekocht voor een bedrag van ongeveer $ 2 mln. (historische kostprijs). Het terrein is in de boeken opgenomen van [Ltd2], de voorganger van [Ltd NV1]. In 1995 is [perceel1] bijna volledig verwoest door twee orkanen. Hotel [vastgoed perceel1] was overeind gebleven, tot het in het najaar van 2017 door een orkaan beschadigd raakte.

5.43. [perceel1] is in de loop der jaren een aantal keren getaxeerd in opdracht van het management van [Ltd NV1]. Dat levert het onderstaande overzicht op:

Tabel van overzicht taxatierapporten

5.44. Bij de jaarrekening 2013 is de waarde van [perceel1] gebaseerd op de taxatie van 24 oktober 2011 (hierna: het eerste taxatierapport), waarde $ 405,8 mln. Bij de jaarrekeningen 2014 en 2015 is de waarde van [perceel1] gebaseerd op de taxatie van 1 december 2014, waarde $ 422,5 mln. (hierna: het tweede taxatierapport).

5.45. Klagers hebben het volgende aangevoerd. Betrokkenen hebben voor wat betreft de waardering van [perceel1] meerdere red flags niet onderkend, althans hebben daar onvoldoende op geacteerd. Zij waren op de hoogte van het risico dat er jarenlang mogelijk ondeugdelijke en onjuiste taxaties waren afgegeven waardoor de vermogenspositie van [Ltd NV1] er gunstiger uitzag dan deze achteraf blijkt te zijn. Er waren meer dan voldoende indicaties dat het voormalig bestuur van [Ltd NV1] daarbij niet integer handelde. Verder geven de toelichtingen op de jaarrekeningen onjuiste en onvolledige informatie over de kwalificaties van de taxateur en is de rubricering van [perceel1] als Property Plant and Equipment (PPE) onjuist. Door de verrichte taxaties onvoldoende professioneel-kritisch te beoordelen en het toestaan van onjuiste toelichtingen, hebben betrokkenen gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals vastgelegd in de CoE en de VGBA.

5.46. De Accountantskamer overweegt het volgende. Bij de controle van de waardering van [perceel1] dienden betrokkenen op grond van ISA 200.5 een redelijke mate van zekerheid te verkrijgen dat de in de jaarrekeningen opgenomen waardering van [perceel1] vrij was van een afwijking van materieel belang die het gevolg was van fraude of fouten. Daartoe dienden betrokkenen voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen teneinde het controlerisico tot een aanvaardbaar laag risico te brengen. De materialiteit voor de controle was vastgesteld op $ 16.400 (en de uitvoeringsmaterialiteit op $ 10.600), maar betrokkenen hebben deze materialiteitsgrens niet van toepassing geacht op de controle van de waardering van [perceel1]. Welke materialiteit zij wel hebben gehanteerd, is ook ter zitting niet duidelijk geworden. Betrokkenen hebben de waardering van [perceel1] in de jaarrekeningen op basis van fair value als een significant risico geïdentificeerd. De schatting van de waarde van [perceel1] was volgens betrokkenen onderhevig aan een hoge mate van onzekerheid, vanwege the absence of active market with similar properties. Daar komt bij dat de waarde van [perceel1] grotendeels het balanstotaal bepaalt. Zo is het balanstotaal in de jaarrekening 2014 $ 440.110K en de post Land and improvement waar vooral [perceel1] onder valt $ 423.811K. Deze omstandigheden vereisen in verhoogde mate een professioneel-kritische instelling.

5.47. De controle van de waardering van [perceel1] in de jaarrekeningen 2013 en 2015 van [Ltd NV1] is hoofdzakelijk gebaseerd op het toetsen of zich sinds de controlewerkzaamheden bij de jaarrekeningen 2012 en 2014 veranderingen hebben voorgedaan die een effect konden hebben op de relevantie van deze informatie voor de lopende controle (ISA 315.9). De rode draad bij deze klachtonderdelen is dat het eerste en het tweede taxatierapport geen geschikte en geen voldoende controle-informatie oplevert, omdat betrokkenen onvoldoende professioneel-kritisch hebben beoordeeld of zij kunnen steunen op het werk van [K]. Daarom zal de Accountantskamer eerst ingaan op de vraag of de taxatierapporten van [K] van 24 oktober 2011 en 1 december 2014 voldoende en geschikte controle-informatie opleveren voor de waardering van [perceel1].

5.48. [K] is door het management van [Ltd NV1] ingeschakeld. De beoordeling of de taxatierapporten van [K] kunnen worden gebruikt als controle-informatie moet volgens de Accountantskamer beantwoord worden aan de hand van ISA 500.8[5]. Daarin zijn drie stappen opgenomen, die de accountant doorloopt om vast te stellen dat hij bij zijn controle kan steunen op de bevindingen van de deskundige, te weten:

  1. evaluatie van de competentie, capaciteiten en objectiviteit van de deskundige;
  2. inzicht verwerven in het werk van die deskundige;
  3. evaluatie in welke mate het werk van die deskundige geschikt is als controle-informatie voor de desbetreffende bewering.

Vervolgens dienen betrokkenen op grond van ISA 540 op basis van de uitgevoerde controlewerkzaamheden en de verkregen controle-informatie te evalueren of de schattingen en de toelichtingen daarop redelijk waren.

De Accountantskamer zal de verwijten van klagers en het verweer daartegen in lijn met deze stappen beoordelen, waarbij de Accountantskamer in herinnering brengt dat niet op ieder subverwijt hoeft te worden ingegaan.

Ad a. De evaluatie van de competentie, capaciteiten en objectiviteit van [K] is ontoereikend.

5.49. [K] heeft geen taxateurs- of makelaarsopleiding gevolgd, zo hebben klagers onbestreden gesteld. [K] is niet gecertificeerd of aangesloten bij een beroepsorganisatie. Die is er ook niet op Sint Maarten, zoals betrokkenen onbetwist naar voren hebben gebracht. Betrokkenen hebben wel vastgesteld dat [K] sinds 1995 vastgoedwaarderingen doet, ook in opdracht van banken en verzekeraars. [K] is verbonden aan het [NV4]. Betrokkenen hebben gewezen op het werkprogramma 2014 Plan involvement of expert, waarin is vastgelegd: ‘[Ltd NV1] engaged the service of [NV4] ([NV4]). [NV4] was established on St. Maarten in 1996 and have acquired expertise in real estate appraisal on the island. [K] is the appointed appraiser. Since 1995, he is doing property valuation, risk analyses, damage assessments and other related work in the widest sense of this field’. Naar het oordeel van de Accountantskamer laat die evaluatie van de capaciteiten en competenties van [K] niet zien op basis waarvan betrokkenen menen dat [K] een geschikte taxateur is voor de taxatie van het unieke en grote object [perceel1] (vgl. IAS 500.A39[6]). Ter zitting hebben zij naar voren gebracht dat [K] geldt als een ‘gerenommeerd’ taxateur, maar op welke informatiebron in de zin van IAS 500.A38 die aanprijzing is gebaseerd hebben betrokkenen in het midden gelaten.

5.50. Klagers hebben de nodige twijfels gesteld bij de onafhankelijkheid en objectiviteit van [K]. Er zou een persoonlijke relatie bestaan met [Y1]. En er waren zorgen of [K] zich niet te zeer liet leiden door [J]. Uit e-mailverkeer van februari 2012 tussen [Y1] en [Y2] volgt bijvoorbeeld dat [J] [K] zou hebben verzocht om een getaxeerde prijs van $ 625 per m2 en dat [Y1] zich afvroeg of [K] ‘er wel stevig genoeg in staat’.

5.51. De Accountantskamer is van oordeel dat de gestelde persoonlijke relatie met [Y1] afdoende door [Y1] is weersproken, zodat de Accountantskamer daarop niet verder zal ingaan.

5.52. Betrokkenen hebben in het werkprogramma Plan involvement of expert (2015) het volgende vastgelegd:

Per declaration, neither [NV4] nor the appraiser has any present or contemplated interest in either the subject property or in the real estate, either directly or through separate entities. Based on our inquiry with [K], he is performing claim assessment for [groep1] insurances but he has no financial interest or employment relationship with the Group. No independence or objectivity issue noted.

Betrokkenen hebben daarmee de belangen en relaties die een bedreiging kunnen vormen van de objectiviteit (ISA 500.A43) op het oog gehad. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat betrokkenen hierbij concrete bedreigingen hebben gemist. [K] is niet in dienst van [Ltd NV1]. Hij is als externe deskundige ingeschakeld door het management van [Ltd NV1]. Uit het controledossier blijkt niet dat betrokkenen hebben geëvalueerd of [Ltd NV1] een formele selectieprocedure heeft doorlopen, maar ISA 500 verplicht niet tot een dergelijke procedure. Klagers hebben hun vraagtekens gezet bij de invloed die [J] heeft geprobeerd uit te oefenen op [K]. Zo zou [K] een concept van zijn rapport moeten laten zien, voordat een definitief rapport wordt uitgebracht. En is hem gevraagd de taxatiewaarde te verhogen, zelfs tot $ 1.000 per m2. Daaruit kan naar het oordeel van de Accountantskamer wellicht worden afgeleid dat het management van [Ltd NV1] druk probeerde uit te oefenen, maar dat brengt nog niet mee dat aan de objectiviteit van [K] getwijfeld moet worden.

5.53. De Accountantskamer concludeert dat betrokkenen de objectiviteit van [K] afdoende hebben geëvalueerd. De evaluatie van de competentie en de capaciteiten van [K] is echter onvoldoende. Betrokkenen hebben er nog op gewezen dat controle-informatie cumulatief van aard is (ISA 500.6) en dat zij mogen afgaan op informatie verkregen door de accountantseenheid tijdens de eerdere controles. Dat is op zichzelf juist (zie ISA 500.A38, personal experience with previous work of that expert), maar de beoordeling van de werkzaamheden uit 2009 acht de Accountantskamer ook onvoldoende. [L] (voormalige accountant van [Ltd NV1]) heeft destijds opgemerkt dat [K] geen vergunning nodig heeft, omdat sprake is van een vrij beroep, en dat andere bedrijven graag zaken met [K] doen. Verder had [accountantsorganisatie1] al ervaring met [K] vanuit een aantal andere grote projecten in [plaats3], Sint Maarten. Juist omdat betrokkenen een significant risico hebben onderkend bij de waardering van [perceel1] is een diepgaandere beoordeling van competentie en capaciteiten noodzakelijk. Eerdere ervaringen hadden daarbij moeten worden ondersteund met meer uitvoerig beschreven feiten en referenties, inclusief hun relevantie voor de opdracht m.b.t. [perceel1]. Ook hadden in deze (significant risk) situatie in de evaluatie moeten worden betrokken de omstandigheden dat [K] niet beschikte over een professionele taxateur-kwalificatie en niet was aangesloten bij een beroepsorganisatie, dat hij als (vrijwel) enig persoon werkzaam was in zijn organisatie [NV4], dat hij als enige taxateur optrad inzake [perceel1] en dat de taxatie niet jaarlijks geschiedde.

b. Het verwerven van inzicht in het werk van de deskundige.

5.54. Het werk van de deskundige moet geëvalueerd worden om te bepalen of het geschikt is als controle-informatie (zie hierna bij de bespreking van de werkzaamheden in het licht van ISA 500.8 onder c). De vraag is dan relevant of de accountant en het auditteam voldoende in staat zijn om het vereiste inzicht te verwerven. Niet voor niets licht paragraaf ISA 500.A44 toe dat de accountant zich moet afvragen of hij voldoende deskundig is, of dat hij zelf een deskundige inschakelt die het werk van de deskundige (taxatierapport) beoordeelt.

5.55. Klagers hebben erop gewezen dat een schriftelijke opdrachtbevestiging tussen [Ltd NV1] en [K] ontbreekt. Volgens ISA 500.A46 kan evaluatie van de opdrachtbevestiging helpen om inzicht te krijgen in het werk van de taxateur. Daaruit kan namelijk (onder meer) worden afgeleid wat de aard, reikwijdte en doelstelling van het taxatierapport is, waaronder welke waarderingsstandaard wordt gehanteerd. Betrokkenen hebben echter aangevoerd dat zij geen opdrachtbevestiging hadden, omdat het management van [Ltd NV1] de opdracht aan [K] heeft verstrekt. Hoewel vaststellen van het bestaan en het beoordelen van de opdrachtbevestiging geen eisen zijn uit ISA 500, hadden betrokkenen in het ontbreken van de opdrachtbevestiging aanleiding moeten zien om langs andere weg voldoende inzicht te verwerven in het werk van [K].

5.56. In het werkprogramma Team mobilization (2014 en 2015) hebben betrokkenen opgenomen: Information prepared by management’s expert will be used as audit evidence and the EGA (Evidence Gathering Activity, Accountantskamer) “Plan the involvement of experts’ has been added to Planning Activities view. We will use the work of property appraiser to be engagemed by management in valuation of the land. Ten aanzien van de deskundigheid van het team is in het hetzelfde werkprogramma opgenomen: ‘Confirmed the engagement team composition including specialists and experts is appropiate for the engagement and the team collectively has the appropriate skills, experience and time’.

5.57. Klagers zijn van mening dat niet duidelijk is waarop de inschatting dat het auditteam over voldoende deskundigheid beschikt om de taxaties te kunnen beoordelen is gebaseerd.

5.58. Betrokkenen hebben daarentegen aangevoerd dat zij voldoende zijn nagegaan of het auditteam over voldoende deskundigheid beschikte om het taxatierapport te beoordelen zonder daarvoor een eigen deskundige in te schakelen. [Y1], [Y2] en [M] CPA hadden ieder jarenlange ervaring met het uitvoeren van controles van op taxatierapporten gebaseerde waarderingen.

5.59. De Accountantskamer heeft al eerder overwogen dat de waardebepaling van onroerend goed inherent onnauwkeurig van aard is en vaak mede gebaseerd is op subjectieve veronderstellingen. Daarnaast wordt het taxeren van dit soort objecten vaak bemoeilijkt door het ontbreken van voldoende marktreferenties van soortgelijke transacties. De waarde op een bepaald moment kan dan ook niet in absolute zin worden vastgesteld. De externe accountant dient op grond van het bepaalde in ISA 540 de met een dergelijke schattingsonzekerheid samenhangende risico’s op een afwijking van materieel belang te identificeren en in te schatten. Dat klemt te meer, nu de waardering van [perceel1] terecht was aangemerkt als een significant risico. Het is niet ondenkbaar dat de accountant bij zijn controle steunt op één taxatierapport, maar hij moet dan wel over deskundigheid binnen het auditteam beschikken die het taxatierapport op diepgaand niveau weet te evalueren. Die deskundigheid moet op meer zijn gebaseerd dan op ervaring met waardering van vastgoed op basis van een taxatierapport in het algemeen, nu het bij [perceel1] gaat om een uniek en groot object en sprake was van een significant risico op een afwijking van materieel belang. Betrokkenen hebben niet aangevoerd op grond waarvan die specifieke deskundigheid binnen het auditteam aanwezig moet worden geacht. Tegen die achtergrond is het onnavolgbaar dat betrokkenen de noodzaak van het inschakelen van een eigen deskundige niet serieuzer hebben overwogen en hun overwegingen dienaangaande niet hebben vastgelegd.

Ad c. Evaluatie in welke mate het werk van die deskundige geschikt is als controle-informatie voor de desbetreffende bewering.

5.60. De laatste stap vereist dat betrokkenen de taxaties van [K] professioneel-kritisch beoordelen. Aspecten die betrokkenen daarbij kunnen betrekken zijn:

  • de relevantie en redelijkheid van de bevindingen of conclusies van die deskundige, de consistentie ervan met andere controle-informatie en de vraag of ze op passende wijze in de financiële overzichten zijn weerspiegeld;
  • indien het werk van de deskundige het gebruik van significante veronderstellingen en methoden inhoudt, de relevantie en redelijkheid van die veronderstellingen en methoden; en
  • indien het werk van die deskundige een significant gebruik van brongegevens inhoudt, de relevantie, volledigheid en nauwkeurigheid van die brongegevens.

Ook in die beoordeling zijn betrokkenen naar het oordeel van de Accountantskamer tekortgeschoten.

5.61. Klagers hebben een expert opinion ingebracht van professor [B]. Hij komt tot de conclusie dat de rapporten van [NV4] niet aan de wereldwijde taxatiestandaarden van de Royal Institution of Chartered Surveyors (RICS) voldoen. Het eerste taxatierapport voldoet in het geheel niet. Het tweede taxatierapport is zeer summier en incompleet volgens [B]. De kritiek richt zich verder met name op de gebruikte referenties. De referenties zijn nauwelijks beschreven, en zo ze al beschreven zijn, laat de taxatateur niet zien op welke wijze de referenties bijdragen aan een conclusie ten aanzien van de getaxeerde waarde. De vertaling van de referenties naar de gehanteerde prijs per m2 is namelijk niet controleerbaar. Het gaat om een zeer groot terrein. Een prijs per m2 gaat uit van de veronderstelling dat het gehele terrein dezelfde waarde heeft en op korte termijn in kleinere percelen zou kunnen worden verkocht. Die veronderstelling is nauwelijks door [K] toegelicht.

5.62. Betrokkenen hebben betoogd en aan de hand van de relevante onderdelen uit het controledossier (Review of Appraisal Report 2014)onderbouwd welke werkzaamheden zij hebben verricht bij de controle van jaarrekening 2014. Zij hebben vastgesteld dat het taxatierapport uitgaat van het juiste aantal vierkante meters, door een vergelijking te maken met de genoemde deelterreinen in het taxatierapport en uittreksels uit het kadaster. Aanvullend hebben betrokkenen twee van de referentieprojecten bekeken, te weten [N]/[O] development (2.660 m2) en [P]/[Q] (3.317 m2). Betrokkenen hebben van die referentieprojecten de transactieprijs gecontroleerd en de vierkante meterprijs berekend. Daaruit is gebleken dat [N] daadwerkelijk is verkocht voor $ 640 per m2 en Turtle Pier voor $ 600 per m2. Gelet op die informatie hebben betrokkenen kunnen vaststellen dat de informatie uit het taxatierapport juist was. Tot slot hebben betrokkenen een extra referentie-object bekeken, te weten het terrein Lagoon Dock. Dat was op 6 september 2013 verkocht voor een vierkantemeterprijs van $ 794, een prijs die overigens geflatteerd was door de aanwezigheid van improvements die op [perceel1] niet aanwezig zijn. Gelet op deze werkzaamheden hebben betrokkenen de waardestijging van de fair value van $ 595 per m2 uit 2011 naar $ 620 in 2014 stevig getoetst en redelijk bevonden, ook in het licht van de inflatie.

5.63. De Accountantskamer overweegt als volgt. Betrokkenen hebben de bevindingen van [B] onvoldoende inhoudelijk betwist. Daarvan uitgaande voldoen beide taxatierapporten niet aan de Standaarden volgens de RICS, in het bijzonder niet wat betreft de referentie-objecten. Betrokkenen hebben in hun controlewerkzaamheden geen zichtbare aandacht besteed aan de mate waarin de referentie-objecten daadwerkelijk als zodanig konden dienen. In het taxatierapport is geen detailinformatie opgenomen over de referentie-objecten, bijvoorbeeld ten aanzien van de kwaliteit en de locatie. De oppervlakte van de referentie-objecten bedragen niet meer dan 1% van de oppervlakte van [perceel1]. Toch is de vierkantemeterprijs van de referentie-objecten gebruikt als basis voor de gehele oppervlakte van [perceel1]. Daaraan liggen twee impliciete veronderstellingen ten grondslag. In de eerste plaats heeft het gehele terrein volgens [K] dezelfde vierkantemeterprijs. Daarnaast zou het gehele terrein zonder meer op korte termijn in kleinere percelen kunnen worden verkocht. Maar ook als moet worden aangenomen dat verkaveling van het terrein van [perceel1] mogelijk is in kavels ter groote van de omvang van de referentie-objecten, dan betekent dat nog niet dat de verkoopprijs van dergelijke percelen zondermeer geëxtrapoleerd kon worden naar een terrein met een oppervlakte van ongeveer 67 hectare. Betrokkenen hebben vragenderwijs hiervoor aandacht gevraagd aan [K], zo blijkt uit een verslag van 16 januari 2015. Op de vraag: ‘However, the comparable properties are small parcels of land and might not be comparable to [perceel1] Properties. What are the considerations for this assumption?’ ontvingen betrokkenen het volgende antwoord: ‘The property has unlimited use and great potential for developments because of the size, unlike other properties within the vicinity or within SXM ([P], Accountantskamer) in which sometimes there are restrictions on the use of the land or the land is so small that the development is limited’. Betrokkenen hebben aan die bespreking overgehouden dat [K] tevreden is met de waardering en sterk gelooft in de getaxeerde waarde. Het ontbreekt echter aan een aanvullende challenge of nader onderzoek door betrokkenen naar de gegrondheid van deze overtuiging. Waar het om gaat is dat betrokkenen in de controlejaren 2014 t/m 2016 geen ‘tegenspraak’ en contra-informatie hebben georganiseerd om meer zekerheid te krijgen dat het management (alleen en steeds) op de taxatie van [K] mocht steunen. De inschakeling van een andere taxateur, naast of in plaats van [K], of de beoordeling van diens taxatie door een deskundige derde had controle-informatie kunnen opleveren voor de conclusie dat het management op de taxatie(s) door [K] kon (blijven) steunen. Indien geen aanvullende controle-informatie kon worden verkregen, dan hadden betrokkenen kunnen overwegen een anders dan goedkeurende controleverklaring af te geven. Gesteld noch gebleken is dat deze optie is overwogen. Overigens staat in het controledossier 2013 (Revaluation of land) dat het management in 2014 een andere taxateur, uit de USA, zal inschakelen. Daaraan is geen gevolg gegeven, want in 2014 heeft [K] wederom de taxatie verricht. Gesteld noch gebleken is dat betrokkenen bij de controle 2014 aan het niet-opvolgen van het voornemen van het management aandacht hebben besteed. Betrokkenen zijn al met al naar het oordeel van de Accountantskamer onvoldoende professioneel-kritisch geweest.

5.64. De Accountantskamer komt tot de conclusie dat de taxatierapporten van [K] geen geschikte controle-informatie opleveren in de zin van ISA 500. Het gaat erom dat de accountant voldoende en geschikte controle-informatie verkrijgt bij de waardering van deze significante post, die bovendien in de controle-aanpak als een significant risico was bestempeld, en die informatie professioneel-kritisch beoordeelt. Betrokkenen hebben dat onvoldoende gedaan en daarmee in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Daarmee is overigens niet gezegd, zoals klagers wel hebben aangevoerd, dat de waardering van [perceel1] significant onjuist is. Het is niet aan de Accountantskamer om daarover te oordelen.

De overige verwijten in dit klachtonderdeel.

5.65. Los van het voorgaande overweegt de Accountantskamer nog het volgende.

5.66. Gezien het materiële belang van de waardering van [perceel1] en de gevolgen daarvan voor zowel de balans als het resultaat van [Ltd NV1], mogen de aan de controle van die waardering te stellen eisen geenszins licht worden opgevat, wat betekent dat evenmin licht mag worden gedacht over de noodzaak voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen voor de beoordeling van die waardering. Uit het overzicht 5.43 blijkt dat [K] al sinds 2006 door [Ltd NV1] is ingeschakeld voor de taxatie van [perceel1]. Het is onbegrijpelijk dat betrokkenen bij de controle van deze materiële post, die is aangemerkt als significant risico en omgeven is met grote schattingsonzekerheid, niet eerder bij het management hebben aangedrongen op het inschakelen van een andere taxateur of andere maatregelen (zoals een eigen deskundige in de zin van ISA 620) zelfs maar hebben overwogen teneinde het risico op een afwijking van materieel belang die het gevolg is van fraude of van fouten terug te brengen naar een aanvaardbaar niveau. Klagers hebben onbestreden aangevoerd dat [accountantsorganisatie3] in een e-mailbericht van 17 april 2014 hier ook al aandacht voor heeft gevraagd.

5.67. Bij de controle van 2013 zijn betrokkenen uitgegaan van het eerste taxatierapport en de verklaring van het management dat deze getaxeerde waarde nog steeds correct is. [K] is hierop niet bevraagd. Dat is niet in overeenstemming met ISA 315.9, waarin is bepaald dat indien de accountant voornemens is gebruik te maken van informatie die is verkregen uit eerdere ervaringen met de entiteit en/of uit controlewerkzaamheden die bij eerdere controles zijn uitgevoerd, hij dient na te gaan of er zich na de vorige controle veranderingen hebben voorgedaan die een effect kunnen hebben op de relevantie van deze informatie voor de lopende controle.

5.68. De controleverklaring bij de jaarrekening 2015 is afgegeven op 20 juni 2016. Een paar dagen tevoren wordt [I] in diverse krantenartikelen ervan beschuldigd van het ‘leegtrekken’ van [groep1]. Die krantenartikelen hadden betrokkenen volgens klagers aanleiding moeten geven tot diepgaand nader onderzoek, maar uit het controledossier blijkt dat betrokkenen de artikelen enkel aan de orde hebben gesteld in een bespreking met [Ltd NV1].

5.69. Betrokkenen hebben erop gewezen dat CBCS op 13 juni 2016 een persconferentie heeft gegeven naar aanleiding van de krantenartikelen, zoals in 5.13.3 is vermeld. CBCS heeft daarin verklaard dat “[groep1] er anno 2016 ‘veel sterker en meer solide’ voorstaat dan een decennium geleden (…)”, en dat “De verzekeraar (…) niet [werd] leeggezogen, uitgehold of leeggetrokken”, en dat “er geen enkele ontwikkeling of indicatie [is] dat optreden van de CBCS bij [groep1] nodig maakt”. Aan die uitlating van CBCS hebben betrokkenen comfort ontleend ten aanzien van de beschuldigingen uit de krantenartikelen.

5.70. De Accountantskamer overweegt als volgt. In het artikel van het Financieele Dagblad van 10 juni 2016 staat dat [X3] twee posten in haar balans heeft staan die vragen oproepen bij de toezichthouder DNB, waaronder de investering in [perceel1]: Door deze twee transacties bestaat 77% van de balans van de levensverzekeraar uit beleggingen in zusterbedrijven. Dus zijn de klanten van [groep1] voor ruim driekwart van hun zekerheden afhankelijk van vorderingen op andere bedrijven van [I]. Dit is strijdig met de grote postenregeling, die moet verhinderen dat een verzekeraar afhankelijk is van één crediteur. Het geschuif door [I] is volgens DNB ook strijdig met voorschriften tegen belangenverstrengeling. DNB noemt de toestand bij [groep1] ‘onverenigbaar’ met toezichtscriteria’. Dat artikel wijst dus op het gevaar van concentratie van bezittingen, wat onwenselijk is in de verzekeringswereld, maar geeft naar het oordeel van de Accountantskamer geen concreet fraudesignaal ten aanzien van de controle van de jaarrekening van [Ltd NV1]. CBCS heeft vervolgens in de persconferentie een geruststellend signaal afgegeven, dat betrokkenen serieus mochten nemen nu het afkomstig is van de toezichthouder. De Accountantskamer volgt klagers dus niet in het verwijt dat betrokkenen diepgaand onderzoek hadden moeten instellen naar aanleiding van de krantenartikelen.


De conclusie.

5.71. Klachtonderdeel c is gegrond. Klachtonderdeel g heeft betrekking op de red flags die betrokkenen zouden hebben genegeerd bij de waardering van [perceel1], althans waarop zij onvoldoende op zouden zijn aangeslagen. Dat betreft grotendeels een herhaling van wat in klachtonderdeel c al naar voren is gebracht. Voor het overige levert het naar het oordeel van de Accountantskamer geen gegrond verwijt aan betrokkenen op. Klachtonderdeel g zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel d. Betrokkenen hebben niet onderkend dat de grond behorende tot twaalf appartementsrechten, als actief opgenomen in de geconsolideerde jaarrekeningen 2013, 2014 en 2015 van [Ltd NV1], niet het economische eigendom zijn van [Ltd NV1].

5.72. Op het [perceel1] terrein waren appartementsgebouwen aanwezig. De [fonds1] ([fonds1]) was de juridische eigenaar van de grond. De gebouwen waren gesplitst in appartementsrechten. De appartemensgebouwen zijn vernietigd door de orkanen die in 1995 op Sint Maarten ravages hebben aangericht. In eerdere jaren waren de appartementsrechten in de boeken van [Ltd NV1] opgenomen tegen een waarde van nihil. Vanaf 2013 wordt de waarde van de (economische) eigendom van de (ondergrond behorend bij de appartementsrechten) opgenomen in de jaarrekening ($ 1.270.970 in 2013, en in 2014 en 2015 $ 1.324.320). In de jaarrekening 2013 van [Ltd NV1] is hierover het volgende toegelicht:

In 2013, [Ltd NV1] revalued the proportionate share of the land pertaining to 12 apartment rights that are carried at zero value in its books. The total revalued amount of USD 1,270,970 for the land of these apartment rights was recorded as revaluation increase in the ‘land and improvement’ account and reported as other comprehensive income net of tax.

5.73. Volgens klagers hebben betrokkenen onvoldoende controlewerkzaamheden op deze post verricht.

5.74. Betrokkenen hebben terecht gesteld dat de toelichting op dit klachtonderdeel onduidelijk is. Klagers gebruiken allerlei termen door elkaar, zoals: ondergronden (…) van inmiddels gesloopte appartementen, economisch eigendom, het bezit van de ondergronden van de appartementen, de ondergrond van de appartementen maken deel uit van percelen die in juridisch eigendom zijn van [fonds1] en het (economische) bezit van appartementen. Ook worden verschillende aantallen appartementsrechten genoemd (12, 15 en 16). Doordat de feiten en omstandigheden door klagers onvoldoende helder en duidelijk zijn gepresenteerd, is begrijpelijk dat betrokkenen moeite hebben met het voeren van verweer. De Accountantskamer begrijpt het verwijt van klagers aldus, dat in de jaarrekeningen vanaf 2013 grond van gesloopte appartementen is geactiveerd welke grond grotendeels niet aan [Ltd NV1] in economisch eigendom toebehoort.

5.75. Hiervan uitgaande overweegt de Accountantskamer dat betrokkenen het volgende onweersproken hebben gesteld. In het controledossier 2013 staat: [Ltd NV1] ([Ltd NV1]) recently dicovered that there are 12 units of apartments/land owned by [Ltd NV1] but was not valued in the GL. Betrokkenen hebben het management gevraagd om bewijs dat deze ontdekking juist is. Vervolgens is in hetzelfde controledossier opgetekend: We obtained supporting documentation (sale and transfer agreements, rental pool copies, settlement under court case etc.) as evidence that the 12 apartments rights are owned by [Ltd NV1]. See link for the procedures performed. Het controledossier bevat een gespecificeerd overzicht van de appartementsrechten en kopieën van diverse documenten inzake (de verwerving van) appartementsrechten en betrokkenen hebben op grond daarvan aangenomen dat [Ltd NV1] rechthebbende was met betrekking tot (zelfs) 15 appartementsrechten, aldus het verweer. Daarnaast is in de Letter of Representation (LOR) van 27 mei 2014 door het management bevestigd that the Group has legal title of for these apartement units and the related land. In de latere LOR jaarrekening 2014 en 2015 staan gelijkluidende bevestigingen.

5.76. Op grond van dit niet weersproken verweer van betrokkenen, waarop klagers ter zitting slechts hebben gereageerd met de stelling dat het twijfelachtig is of [Ltd NV1] de rechten in 2013 bezat, komt de Accountantskamer tot het oordeel dat klachtonderdeel d ongegrond is.

Klachtonderdeel e. Betrokkenen hebben de in de jaarrekeningen van [Ltd NV1] verwerkte latente belastingverplichting onvoldoende professioneel-kritisch beoordeeld.

5.77. De Accountantskamer overweegt het volgende. In relatie tot de herwaarderingsreserve die is ontstaan door de waardering tegen commerciële waarde (fair value) van [perceel1], is een “Deferred tax liability” (latente belastingverplichting) in de jaarrekeningen van [Ltd NV1] opgenomen. De historische kostprijs van [perceel1] lag volgens het management namelijk aanzienlijk lager dan de commerciële waarde. Over dit tijdelijk verschil zou te zijner tijd, bij verkoop, met de fiscus afgerekend moeten worden. Deze latente belastingverplichting is gebaseerd op een winstbelastingtarief van 2% inclusief toeslagen (een zogeheten tax holiday) in plaats van het standaard winstbelastingtarief van 34,5% inclusief toeslagen. Door het management is (ook) in de boekjaren 2013 t/m 2015 aangenomen dat [Ltd NV1] voor de tax holiday van 2%, met een looptijd van 10 jaar, in aanmerking komt.

5.78. Volgens klagers hebben betrokkenen de latente belastingverplichting in de jaarrekeningen 2013 t/m 2015 onvoldoende professioneel-kritisch gecontroleerd. Klagers lichten hun standpunt, kort samengevat, als volgt toe: de tax holiday kan op aanvraag worden toegekend mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, is in tijd beperkt, bedraagt minimaal 2% en in de praktijk 5%, niet het hele terrein van [perceel1] valt eronder en het verschil tussen de boekwaarde en de commerciële waarde aan het begin van de periode waarover de tax holiday wordt toegepast is met 34,5% belast. Ten tijde van de controle waren er aanwijzingen dat de tax holiday mogelijk zou worden afgeschaft.

Betrokkenen hebben verweer gevoerd dat hierna, bij de bespreking van de subklachtonderdelen, voor zover nodig zal worden weergegeven.

5.79. Het klachtonderdeel valt in een drietal subklachtonderdelen uiteen die achtereenvolgens worden besproken, waarbij het tweede en het derde subklachtonderdeel samen worden genomen.

e.1. verschil tussen informatie in de jaarrekening en de paragraaf ter benadrukking van bepaalde aangelegenheid in de controleverklaring (emphasis of matter)

5.80. Klagers wijzen erop dat in de toelichting in de jaarrekeningen 2013 t/m 2015 (samengevat) staat dat het “likely” is dat in relatie tot de ontwikkeling van [perceel1] een tax holiday van 2% met een gebruikelijke looptijd van 10 jaar, zal worden verkregen[7]. In de emphasis of matter in de controleverklaringen 2013 en 2014 hebben betrokkenen vermeld dat het “uncertain” is dat [Ltd NV1] will be able to recover the carrying amounts of its land in its entirety through sale during the period over which the tax holiday will be valid. Klagers zijn van mening dat betrokkenen hiermee ISA 706.4 hebben geschonden doordat zij in de emphasis of matter informatie hebben gegeven die niet in de toelichting in de jaarrekeningen staat.

5.81. De Accountantskamer overweegt het volgende. ISA 706.4 luidde ten tijde van de controles, voor zover van belang, als volgt:

The objective of the auditor, having formed an opinion on the financial statements, is to draw users’ attention, when in the auditor’s judgment it is necessary to do so, by way of clear additional communication in the auditor’s report, to:

(a)

A matter, although appropriately presented or disclosed in the financial statements (cursivering Accountantskamer), that is of such importance that it is fundamental to users’ understanding of the financial statements; (…).

5.82. Hieruit blijkt dat een voorwaarde voor het opnemen van een emphasis of matter is, dat de aangelegenheid waarop die emphasis of matter betrekking heeft op passende wijze is weergegeven of toegelicht in de jaarrekening. Het management van [Ltd NV1] heeft in de toelichting in de jaarrekeningen opgenomen dat het waarschijnlijk (“likely”) is dat een tax holiday van 2% met een gebruikelijke duur van 10 jaar kan worden verkregen in relatie tot de ontwikkeling en verkoop van [perceel1]. In de emphasis of matter is echter opgenomen dat het onzeker (“uncertain”) is dat [Ltd NV1] in staat zal zijn in de periode van 10 jaar waarin de tax holiday van toepassing is, de winst te realiseren door middel van verkoop. Waar het management in de toelichting in de jaarrekeningen dus uitgaat van de waarschijnlijkheid dat binnen 10 jaar [perceel1] volledig zal kunnen worden ontwikkeld en verkocht waarmee een winst zal worden gerealiseerd die met 2% is belast, benadrukken betrokkenen in de emphasis of matter in de controleverklaringen bij de jaarrekeningen 2013 en 2014 de onzekerheid of deze winst wel binnen de termijn van 10 jaar gerealiseerd zal kunnen worden.

5.83. Hieruit kan naar het oordeel van de Accountantskamer redelijkerwijs geen andere conclusie worden getrokken dan dat de desbetreffende aangelegenheid in de visie van betrokkenen niet naar behoren in deze jaarrekeningen was toegelicht, omdat betrokkenen in de emphasis of matter-paragraaf in de controleverklaring deels afwijkende informatie hebben verstrekt. Betrokkenen hadden, vanwege de bij hen bestaande onzekerheid op een aanpassing van de toelichtingen moeten aandringen en zij hadden de emphasis of matter niet mogen formuleren zoals zij hebben gedaan. In ISA 706.6 staat dat in een emphasis of matter alleen mag worden gerefereerd aan de informatie die in de jaarrekening (passend) is gepresenteerd of toegelicht: Such a paragraph shall refer only to information presented or disclosed in the financial statements. Betrokkenen hebben meer gedaan dan refereren en hebben informatie toegevoegd die ten dele niet overeenstemt met de toelichtingen. Het verwijt dat de emphasis of matter afwijkt van de toelichting in de jaarrekeningen 2013 en 2014 is gegrond.

5.84. In de jaarrekening 2015 is door het management eenzelfde toelichting met betrekking tot de tax holiday opgenomen als in de jaarrekeningen 2013 en 2014. Betrokkenen hebben in emphasis of matter in de controleverklaring 2015 evenwel volstaan met een verwijzing naar deze toelichting. Klagers stellen dat uit het controledossier 2015 niet blijkt dat de eerdere onzekerheid met betrekking tot de realisering van de tax holiday, die in de eerdere emphasis of matter was uitgedrukt, bij de controle van de jaarrekening 2015 niet meer bestond.

Klagers verwijzen naar een notitie in het controledossier 2015 die als volgt luidt:

PP: Emphasis of matter

Emphasis of matter related to valuation of deferred tax has been included consistent with prior years. We concluded based on audit work done (including discussion with [accountantsorganisatie1 afdeling belastingen) that the impact of this management estimate is very significant and that it is fundamental for the understanding of the user of the financial statements to be aware that the 2% tax rate applied in calculation of the DTL is depending on a number of uncertain factors, including the following:

1) No change in current fiscal facilities on SXM

2) Structuring the future development or sale in such a way, that tax ruling can be obtained.

Based on current situation and management’s expectation and representations, it is likely that the 2% can be obtained and can we concur with management’s assessment.

Since the potential impact is so material and the likelihood of change i[n] fiscal environment in the future is present, we concluded to include a[n] emphasis of matter.

We conclude that there is a material uncertainty affecting the financial statements that is of such importance that it is fundamental to users’ understanding of the financial statements that it would be appropriate to include an Emphasis of Matter paragraph in the auditor’s report to draw readers’ attention to the disclosure describing that uncertainty.

5.85. In het licht van deze notitie waarin de materiële onzekerheid is uitgedrukt, is begrijpelijk dat betrokkenen in een emphasis of matter hebben verwezen naar de toelichting in de jaarrekening 2015. Uit ISA 706.6 volgt, zoals hiervoor al is overwogen, dat een emphasis of matter alleen mag refereren aan de informatie die passend is gepresenteerd of toegelicht in de jaarrekening. Door enkel te verwijzen hebben betrokkenen dus op zichzelf bezien voldaan aan ISA 706.6, zodat het verwijt geen doel treft. Dit geldt ook voor het verwijt dat betrokkenen niet hebben gedaan wat zij aan de groepsaccountant op 20 juni 2016 in het Highlights Completion Memorandum 2015 hebben gerapporteerd, namelijk het opnemen van een emphasis of matter ten aanzien van de toelichting op de belastinglatentie in de jaarrekening 2015. Betrokkenen hebben immers in de controleverklaring 2015 die emphasis of matter opgenomen. Het verwijt ten aanzien van de van de toelichting afwijkende emphasis of matter 2015 is ongegrond.

5.86. Dit laat onverlet de vraag of de belastinglatentie in de jaarrekening 2015 (net als in de jaarrekeningen 2013 en 2014) in het licht van de door betrokkenen geconstateerde materiële onzekerheid wel passend is toegelicht als bedoeld in ISA 706.4, maar daarover gaat het subklachtonderdeel niet.


e.2. en e.3. tekortkomingen met betrekking tot de controle van de latente belastingverplichting en de inzet van [F].

5.87. Klagers stellen het volgende. De belastinglatentie is in de jaarrekeningen 2013 t/m 2015 voor een te laag bedrag opgenomen, omdat de grond die behoort tot het timeshare hotel [NV2] (21.673 m² van de in totaal 673.366 m²) er niet onder valt. In de jaarrekening 2013 is de belastinglatentie van 2% ook berekend over het gedeelte van het terrein dat was opgenomen onder Asset held for sale, hoewel het zeer onwaarschijnlijk was dat op dit gedeelte het belastingtarief van 2% van toepassing zou zijn. De latente belastingverplichting ten aanzien van dit gedeelte had daarom op basis van 34,5% berekend moeten worden. Ook het verschil tussen de fiscale waarde en de commerciële waarde aan het begin van de tax holiday had op basis van 34,5% berekend moeten worden. Ten tijde van de controleverklaringen was de tax holiday niet aangevraagd, laat staan verleend, zodat het tarief van 2% niet van toepassing was op de waardestijgingen vanaf de datum van de verkrijging van [perceel1] tot aan de data van de controleverklaringen. In meerdere opzichten was onzeker of de tax holiday wel zou worden verleend en zo ja, voor welk gedeelte van [perceel1], tegen welk belastingtarief en voor welke duur. Concrete ontwikkelingsplannen met betrekking tot [perceel1] bestonden niet en een daadwerkelijke ontwikkeling ervan heeft nooit plaatsgevonden. De mogelijkheid bestond dat de tax holiday afgeschaft zou worden en betrokkenen wisten dat door een e-mail van [F] van 25 maart 2014. Daarin staat: On a side note, the Minister of Finance is in an early stage of preparing for the cancellation of the tax holiday regimes. Dit risico hebben betrokkenen genegeerd. Betrokkenen hebben, gegeven het door hen onderkende significante risico ten aanzien van de belastinglatentie op een afwijking van materieel belang ten gevolge van fraude of fouten en de hoge mate van schattingsonzekerheid (ISA 540), onvoldoende controlewerkzaamheden verricht. De informatie die [F] aan betrokkenen over de tax holiday heeft verschaft was onvoldoende om de onzekerheden tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen en betrokkenen hebben in de controledossiers niet vastgelegd op grond waarvan zij op de werkzaamheden van [F] als deskundige bedoeld in ISA 620 konden steunen. Vanwege de onzekerheden die door de verrichte controlewerkzaamheden niet zijn weggenomen, hadden er op grond van de verkregen en vastgelegde controle-informatie in de controledossiers bij de jaarrekeningen 2013 t/m 2015 geen goedkeurende controleverklaringen afgegeven mogen worden.

5.88. Betrokkenen voeren het volgende verweer. [Ltd NV1] kon volgens het advies van de door hen geraadpleegde, onafhankelijke belastingkundige [F] aanspraak maken op een tax holiday van 2%, welk percentage gebruikelijk is. [Ltd NV1] voldeed aan alle voorwaarden opgenomen in de twee Landsverordeningen[8] waarop [Ltd NV1] ter zake van de tax holiday een beroep kon doen en er bestond geen reden daaraan te twijfelen, mede vanwege het grote economische belang dat de overheid van Sint Maarten had bij de (her)ontwikkeling van [perceel1]. Dit belang is in 2012 door de fiscus erkend in een tax ruling voor [Ltd NV1]. De tax holiday geldt voor de volledige winst bij verkoop binnen de periode waarop de tax holiday betrekking heeft en is niet beperkt tot de waardevermeerdering tijdens de looptijd ervan. Dat blijkt uit vijf Landsbesluiten. De door klagers in dit verband toegepaste compartimenteringsleer is geen geldend recht en wordt in de praktijk niet gevolgd. [Ltd NV1], [vastgoed perceel1] N.V. en [NV5] hadden blijkens een Memorandum of Intent van 27 februari 2014 een concreet en aan betrokkenen ook in de LOR van 11 maart 2015 herhaald, bevestigd voornemen tot de (her)ontwikkeling van [perceel1] na de verwoestingen die de orkaan Luis in 1995 had aangericht. Dat voornemen bleek ook bij een bezoek aan het kantoor van [Ltd NV1] toen [Y2] maquettes en een sfeerimpressie van de plannen zijn getoond. In de controledossiers is over de ontwikkelingsplannen informatie, te weten notulen van besprekingen met het management, opgenomen. De tax holiday gold voor het hele terrein, dus ook de grond van het timeshare hotel [NV2]. De verkoop van de grond in de jaarrekening 2013 aangeduid met Asset held for sale, welke verkoop niet is doorgegaan, zou op grond van een tax ruling van 7 februari 2012 niet tot belastbare winst leiden.

5.89. De Accountantskamer overweegt het volgende. De te beantwoorden vraag is niet of [Ltd NV1] in aanmerking zou zijn gekomen voor een tax holiday van 2%, maar of betrokkenen bij de controle van de jaarrekeningen 2013 t/m 2015 voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen ten aanzien van de vraag of de in die jaarrekeningen verwerkte post Deferred tax liability, die is gebaseerd op een tax holiday van 2%, vrij is van een afwijking van materieel belang die het gevolg is van fraude of fouten. Hierbij is van belang dat betrokkenen een significant risico ten aanzien van deze post hebben geïdentificeerd en dat het om een post gaat met een volgens betrokkenen hoge schattingsonzekerheid waarop ISA 540 (Auditing Accounting Estimates and Related Disclosures), zoals die destijds luidde, van toepassing is. Uit deze Standaard volgt dat betrokkenen ten aanzien van de schatting voldoende en geschikte controle-informatie moesten verkrijgen over de vraag of de beslissing van het management om de schattingspost in de jaarrekeningen op te nemen en de gekozen waarderingsgrondslag voor de schattingspost in overeenstemming zijn met de vereisten van het van toepassing zijnde stelsel inzake financiële verslaglegging (ISA 540.17). Op grond van ISA 330 (The Auditor’s Responses to Assessed Risks) dienen de controlewerkzaamheden op de risico-inschatting te worden afgestemd en naarmate het risico hoger wordt ingeschat dient de accountant overtuigender controle-informatie te verkrijgen. De kernvraag is dus of de materiële onzekerheid door betrokkenen door middel van het verkrijgen van voldoende en geschikte controle-informatie tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht. In het licht hiervan zal de Accountantskamer de beide subklachtonderdelen gezamenlijk beoordelen.

5.90. Betrokkenen hebben in een memo van 13 februari 2014 aan het management van [Ltd NV1] inzake Outstanding Issues het volgende vermeld: Given the current legislation, a project development of this size would receive a tax holiday. However, it is unsure how long these kind of tax holidays will be granted. So it depends on WHEN the development would take place if the 2% rate will be appiclable. Betrokkenen hebben daarna het Memorandum of Intent van 27 februari 2014 ontvangen en dat in de controledossiers 2013 t/m 2015 opgenomen. In dit memorandum spreken [Ltd NV1] en de aan haar gelieerde vennootschappen [vastgoed perceel1] N.V. en [NV5] uit, dat het hun gezamenlijke intentie is de herontwikkeling te realiseren waarbij een periode van ongeveer drie tot vijf jaar wordt genoemd, en dat die herontwikkeling zal plaatsvinden volgens een tussen partijen nader overeen te komen master plan. Het memorandum is namens de drie vennootschappen ondertekend door ieders CFO [J].

5.91. Blijkens het in het controledossier 2013 opgenomen werkprogramma over de continuïteit van [Ltd NV1] (Assess the ability of the entity to continue as a going concern) heeft [J] bevestigd dat er some developments already with the future plans bestaan en hij heeft die (vertaald en samengevat) aldus toegelicht: verrichte opruimwerkzaamheden voor US $ 3 mln., betaling van US $ 280K aan WATG[9], een architectenbureau, en de op 21 februari 2014 verwachte, maar in verband met een virusuitbraak uitgestelde overeenkomst met een Amerikaanse architect.

5.92. In het controledossier 2014 is in eenzelfde werkprogramma opgenomen dat tijdens een onderhoud op 27 februari 2015 met [J], [H] (CFO van [groep1]) en [G] (bestuurder van [X6]) de herontwikkelingsplannen zijn bevestigd en dat volgens hen de status van die plannen in de LOR ten aanzien van de jaarrekening 2014 kan worden vermeld. In de LOR van 11 maart 2015 is vervolgens opgenomen: We confirm the future re-development plan of [perceel1] properties and intend merger of the 3 companies, [Ltd NV1], [vastgoed perceel1] N.V. and [BV1]. based on Memorandum of Intent signed on February 27, 2014. In het werkprogramma staat ook dat [J], [H] en [G] tijdens genoemd onderhoud hebben bevestigd dat het langetermijndoel van [Ltd NV1] de herontwikkeling van [perceel1] is.

5.93. In het controledossier 2015 is in eenzelfde werkprogramma opgenomen dat However, awaiting for the definite plan for the re-development, [groep1] is temporarily supporting [Ltd NV1]. Ook is erin opgenomen dat de toekomstige ontwikkeling, in afwachting van het juiste moment, zal worden gefinancierd door de moedermaatschappij, welke toekomstige ontwikkeling ook de fusie inhoudt van de drie vennootschappen die het eerder genoemde memorandum van 27 februari 2014 hebben ondertekend. Verder staat erin dat de bevestiging van de toekomstige ontwikkeling zal worden opgenomen in de LOR. In de LOR van 17 juni 2016 is dat echter niet gebeurd. Er staat in: We confirm that the Group will likely obtain a tax holiday facility relating to the development of the property, therefore 2% tax rate is appropriate. In bedoeld werkprogramma staat ook het volgende: PP ([Y2], Accountantskamer): We discussed during meeting June 15, 2016 ([J], [H], CR, PvV, CR) reason for delays in development and AA confirmed all plans are still on the table but additional delaying factor are the 3 concessions provided by the SXM gvt to small operators on the beach.

5.94. Betrokkenen hebben gesteld dat zij de ontwikkelingsplannen en de redenen waarom die nog niet van start waren gegaan, met het management van [Ltd NV1] hebben besproken. Betrokkenen verwijzen in dit verband naar diverse, door hen overgelegde werkprogramma’s uit de controledossiers 2013 t/m 2015 (de producties A-25 t/m A-31) zonder in randnummer 173 van het verweerschrift aan te wijzen waar in die werkprogramma’s de door hen bedoelde informatie kan worden gevonden. De Accountantskamer is niet gehouden zelfstandig in de omvangrijke producties op zoek te gaan naar de onderbouwing van de stelling, zodat de Accountantskamer deze producties niet bij de beoordeling betrekt.

5.95. Ter zitting hebben betrokkenen betoogd dat de latente belastingverplichting al vanaf 2006 in de jaarrekeningen was verwerkt. Betrokkenen hebben echter niet toegelicht en onderbouwd welke informatie bij de controle van die eerdere jaarrekeningen was verkregen en of die controle-informatie nog relevant was en daarom betrokken mocht worden bij de controle van de jaarrekeningen 2013 t/m 2015, zodat de Accountantskamer dit argument passeert.

5.96. In de vastlegging van een telefoongesprek van een medewerker van [accountantsorganisatie3] (de groepsaccountant) met [Y2] van 8 juli 2016 staat onder meer: [accountantsorganisatie1] indicated that their approach regarding the valuation was based on the method used in the valuation report and [accountantsorganisatie1] has not focused on the development plan as this has been a moving target. Betrokkenen hebben gewezen op de fiscale opinies van [F] die als deskundige als bedoeld in ISA 620 (Using the Work of an Auditor’s Expert) door hen is geraadpleegd. [F] heeft op 28 maart 2014 (As a result, valuation of the deferred tax liability on the unrealised gain in the land can remain the same at 2%) en op 23 februari 2015 (I herewith confirm that the tax position remains unchanged) bevestigd dat de belastinglatentie kan worden gebaseerd op een tarief van 2%. Zijn e-mail van 17 juni 2016 heeft [F] echter met een voorbehoud (on the condition) geformuleerd: I confirm that, on the condition that the property owned by [Ltd NV1] is developed in accordance with rulings obtained from the Tax Authority and the existing legislation stays in place, the tax rate applicable to profits realized will be 2%. In het controledossier 2015 is, mogelijk in verband met dit voorbehoud, in relatie tot de tax holiday en de emphasis of matter het volgende opgenomen: the likelihood of change fiscal environment in the future is present.

5.97. De Accountantskamer is op grond van deze gegevens, ontleend aan de controledossiers, van oordeel dat betrokkenen de post Deferred tax liability in de jaarrekeningen 2013 t/m 2015, mede in het licht van het geïdentificeerde significante risico en de hoge schattingsonzekerheid niet voldoende professioneel-kritisch hebben gecontroleerd. Dat is in strijd met ISA 200.7. Aan de hand van de informatie in de controledossiers is niet aannemelijk geworden dat betrokkenen in voldoende mate hebben onderzocht dat de plannen tot herontwikkeling van [perceel1] voldoende concreet waren om aan te nemen dat de verwachting van het management realistisch was dat de (her)ontwikkeling daadwerkelijk en binnen een afzienbare termijn (genoemd wordt 10 jaar) van de grond zou komen en de winst door verkoop zou kunnen worden gerealiseerd.

5.98. Op de keper beschouwd zijn betrokkenen vooral afgegaan op de mededelingen van het management over de plannen, ondanks het significante risico en de hoge schattingsonzekerheid. Zo blijkt bijvoorbeeld niet dat betrokkenen inzage hebben gevraagd en gekregen in het werk van de architect waarvoor volgens een mededeling van [J] $ 280.000 is betaald. Uit de controledossiers blijkt bijvoorbeeld ook niet dat betrokkenen over de factu(u)r(en) van en de opdracht aan de architect beschikten. De bij het verweerschrift overgelegde sfeerimpressies, waarvan overigens niet is gesteld dat die tot een controledossier behoren, bestaan uit een paar vermoedelijk kunstmatig gefabriceerde foto’s en één tekening van hoe [perceel1] er in de toekomst uit moet gaan zien. Ook zijn in de controledossiers geen gegevens opgenomen over de maquette die [Y2] tijdens een bezoek aan [Ltd NV1] zou hebben gezien, op grond waarvan kan worden geoordeeld dat die maquette geschikte controle-informatie opleverde met betrekking tot de verwachtingen van het management. De bevestiging in de LOR van 11 maart 2015 levert, naast de mededelingen van [J] over de ontwikkelingsplannen, geen andere of betere controle-informatie op dan betrokkenen al hadden. In het telefonisch contact met de groepsaccountant [accountantsorganisatie3] op 8 juli 2016 is het plan ten aanzien van [perceel1] door [Y2] een moving target genoemd, wat de onzekerheid beklemtoont maar niet heeft geleid tot (aanvullende) controlemaatregelen.

5.99. Wat betreft de controlewerkzaamheden ten aanzien van de toepasselijkheid van een tax holiday van 2% overweegt de Accountantskamer het volgende. Betrokkenen stellen dat zij de berekening van het bedrag van de latente belastingverplichting telkens hebben gecontroleerd. Deze controlestap was inderdaad noodzakelijk, maar het ging uiteraard vooral om de vraag of het belastingtarief van 2% mocht worden toegepast. Betrokkenen hebben ter zake van deze vraag in de drie controledossiers opgenomen dat het percentage van 2% is derived from the agreement with the Inspectorate of Taxes on a fiscal facility that (…) [Ltd NV1] is entitled to. Refer to the explanation of the Tax Advisor, [F] ([accountantsorganisatie1 afdeling belastingen]) and the agreement with the Inspectorate of Taxes (…). Uit bedoelde explanation van [F] van 15 februari 2012 kan, zoals klagers niet weersproken hebben gesteld, niet worden afgeleid dat een belastingpercentage van 2% door de belastingautoriteit al was toegekend. Dat kan ook niet worden afgeleid, zoals klagers ook onweersproken hebben aangevoerd, uit de brief van de belastinginspecteur van 7 februari 2012 (een tax ruling) waarnaar [F] heeft verwezen. In de brief, die klagers hebben overgelegd, staat niets over een tax holiday, laat staan een tax holiday van 2%. De in de brief omschreven tax ruling betreft, heel algemeen gezegd, de afspraak dat een interne reorganisatie van vennootschappen binnen de groep [X2] geen fiscale gevolgen zal hebben.

5.100. Op 28 maart 2014 en 23 februari 2015 heeft [F] kort bevestigd (zie hierboven) dat het belastingpercentage 2 bedraagt. In de mededeling van 17 juni 2016 zijn echter twee voorbehouden geformuleerd: de ontwikkeling moet in overeenstemming zijn met de rulings en de bestaande regelgeving blijft bestaan. Uit het controledossier 2015 blijkt niet dat deze, ten opzichte van de eerdere berichten nieuwe voorbehouden tot extra aandacht van betrokkenen en zo nodig tot extra controlewerkzaamheden hebben geleid. Integendeel, in het controledossier 2015 is opgetekend: the likelihood of change fiscal environment in the future is present.

5.101. Tot slot overweegt de Accountantskamer in dit verband dat uit de controledossiers niet blijkt dat betrokkenen hebben voldaan aan ISA 620.5 en ISA 620.8, kort gezegd, de evaluatie van de deskundige en diens rapportage in relatie tot de controle van de jaarrekeningen.

5.102. Op grond hiervan is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkenen niet voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen en onvoldoende professioneel-kritisch zijn geweest met betrekking tot de post Deferred tax liability in de jaarrekeningen 2013 t/m 2015. Bij deze stand van zaken kan de discussie over de al dan niet toepasselijkheid van compartimenteringsleer en het belastingpercentage (2% of 5%) onbesproken worden gelaten.

5.103. De drie subklachtonderdelen zijn gegrond en daarmee is klachtonderdeel e gegrond. Betrokkenen hebben in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

Klachtonderdeel f. Betrokkenen hebben in het kader van de informatie-uitwisseling met [accountantsorganisatie3] onjuiste informatie verstrekt.

5.104. [accountantsorganisatie3] heeft de controle uitgevoerd van de [groep1]-groep. Betrokkenen waren component-auditor. Betrokkenen hebben ieder jaar het door [accountantsorganisatie3] verstrekte Highlights Completion Memorandum (HCM) ingevuld en zo de groepsaccountant geïnformeerd over geïdentificeerde audit issues, cijferanalyses en de belangrijkste risico’s.

5.105. Klagers zijn van mening dat de informatieverstrekking aan [accountantsorganisatie3] op diverse punten te wensen over liet, waardoor zij in strijd hebben gehandeld met het beginsel dat de accountant eerlijk en oprecht optreedt (integriteit). Zij onderbouwen deze stelling met de volgende argumenten.

5.105.1. In de eerste plaats heeft [Y2] in het HCM 2015 opgenomen dat het Memorandum of Intent van februari 2014 nog steeds van kracht is: We obtained a memorandum of intent between [Ltd NV1], [NV2] and [NV5] which provides details of future development plans for [perceel1]. Based on the memorandum of intent, there will be projected net future cash flows from [NV2] once the re-development of [perceel1] is completed. We have obtained written representation that the plans mentioned in the Memorandum of Intent dated February 2014 are still in force. Klagers verwijten [Y2] dat zij niet heeft benoemd dat het Memorandum of Intent slechts één A4-tje behelst, dat namens [J] door de drie entiteiten is ondertekend. Er zijn geen concrete ontwikkelingsplannen aangetroffen in het controledossier.

5.105.2. De Accountantskamer overweegt dat de betekenis van het Memorandum of Intent niet in de eerste plaats wordt bepaald door de omvang ervan. Betrokkenen waren dan ook niet gehouden [accountantsorganisatie3] ook over de omvang ervan te informeren. Klagers hebben niet aangewezen waar betrokkenen [accountantsorganisatie3] over een tijdpad van vijf jaar hebben bericht. Het staat niet in het HCM van juli 2016. Uit een e-mail van [accountantsorganisatie3] van 9 juli 2016 volgt, dat [accountantsorganisatie3] is meegedeeld dat de discussies over de ontwikkeling al bijna acht jaar lopen. Het verwijt is ongegrond.

5.105.3. In de tweede plaats hebben betrokkenen in de [accountantsorganisatie3] Questionnaire 2015 opgemerkt dat zij geen significante twijfels hebben inzake de integriteit van [I]. Maar die twijfels hadden zij volgens klagers wel degelijk. In april 2014 heeft [Y1] nog opmerkt dat sprake is van concentratie van assets in related parties, praktijk van winstegalisatie, geen liason met grote intern club, 1 privé eigenaar die gewend is zijn zin te krijgen’. Ook over de eerdere governance issues bij [groep1] als gemeld in een e-mailbericht van 14 februari 2012 hebben betrokkenen [accountantsorganisatie3] niet geïnformeerd.

5.105.4. De Accountantskamer overweegt dat betrokkenen onweersproken hebben gesteld dat zij naar aanleiding van de berichtgeving in juni 2016 over [I] onderzoek hebben ingesteld en tot de conclusie zijn gekomen dat er geen significante twijfels ten aanzien van diens integriteit bestonden. Dat hebben zij vervolgens op 20 juni 2016 aan [accountantsorganisatie3] gerapporteerd. Gegeven de onweersproken gebleven uitkomsten van hun onderzoek is het verwijt niet aannemelijk geworden dat betrokkenen onjuiste informatie aan [accountantsorganisatie3] hebben verstrekt, laat staan dat zij dat bewust zouden hebben gedaan.

5.105.5. Betrokkenen hebben in de [accountantsorganisatie3] Questionnaire 2015 ook opgenomen dat [K] / [NV4] onafhankelijk en competent is. Zij hebben niet opgenomen waaruit de competenties van [K] bestaan en hoe zij die hebben vastgesteld. Betrokkenen hebben [accountantsorganisatie3] jarenlang niet juist en onvolledig geïnformeerd.

5.105.6. De Accountantskamer overweegt dat van onjuiste informatieverstrekking over [K] pas sprake kan zijn, als betrokkenen tegen beter weten in zouden hebben verklaard dat hij onafhankelijk en competent is. Dit raakt aan het klachtonderdeel over de taxaties door [K]. Dat betrokkenen ten aanzien van die taxaties geen geschikte en voldoende controle-informatie hebben verkregen, betekent niet dat zij [accountantsorganisatie3] tegen beter weten in onjuist hebben geïnformeerd. Ook is ter zitting gebleken dat betrokkenen de controledossiers hebben opengesteld voor reviewdoeleinden aan [accountantsorganisatie3] en dat [accountantsorganisatie3] hiervan ook gebruik heeft gemaakt.

5.105.7. Tot slot hebben betrokkenen volgens klagers [accountantsorganisatie3] ten onrechte niet geïnformeerd over de diverse bedreigingen van de onafhankelijkheid van [Y1] en [F].

De Accountanskamer heeft bij klachtonderdeel 1 geoordeeld dat de verwijten ten aanzien van de onafhankelijkheid van [Y1] ongegrond zijn. Betrokkenen hebben de onafhankelijkheid (objectiviteit) van [F] niet aantoonbaar vanuit de controledossiers beoordeeld, maar daaruit volgt niet dat zij [accountantsorganisatie3] op dit punt (al dan niet bewust) onjuist hebben geïnformeerd.

5.106. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel h. Betrokkenen hebben de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [J] niet gecontroleerd en vastgelegd en de door [J] ondertekende stukken ten onrechte als controle-informatie geaccepteerd.

5.107. Klagers verwijten betrokkenen dat zij niet hebben onderzocht en vastgelegd of [J] bevoegd was om [Ltd NV1] te vertegenwoordigen in het kader van de controleopdrachten. [J] heeft de Engagement letters 2014 en 2015 ondertekend en de LOR over 2013, 2014 en 2015, maar uit het uittreksel uit de Kamer van Koophandel blijkt dat [I] bevoegd was [Ltd NV1] te vertegenwoordigen. [J] wordt daarin niet genoemd. Betrokkenen hadden daarom om een volmacht moeten vragen, zo stellen klagers.

5.108. De Accountantskamer volgt klagers hierin niet. Er is geen regel in de accountancy die vereist dat slechts het bestuur of een statutair gevolmachtigde bevoegd is de opdrachtbevestiging of de LOR te ondertekenen. ISA 210.9 bepaalt dat de auditor shall agree the terms of the audit engagement with management or those charged with governance, as appropriate. Wat betreft de LOR bepaalt ISA 580 (schriftelijke bevestigingen) dat het management als bedoeld in ISA 210 de schriftelijke bevestiging mag verstrekken. Niet in geschil is dat [J] de chief financial officer was van [Ltd NV1] en daarmee belast was met governance. Hij was immers verantwoordelijk voor het opstellen en de presentatie van de financiële bevestigingen en daarmee de persoon bij uitstek om de documenten te ondertekenen.

5.109. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Conclusie.

5.110. De klacht zal gegrond worden verklaard wat betreft de klachtonderdelen a.3, a.4, c, e.1 (deels), e.2 en e.3.

6. De maatregel

6.1. Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, legt de Accountantskamer aan betrokkenen de maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van vier maanden op.

6.2. Betrokkenen zijn bij de controle van de jaarrekeningen 2013, 2014 en 2015 op essentiële onderdelen tekortgeschoten. Met name ten aanzien van de waardering van [perceel1] en de latente belastingverplichting, zijnde onderdelen in de controle waaraan een significant risico was toegekend, heeft het betrokkenen ontbroken aan de vereiste professioneel-kritische instelling. Betrokkenen hebben in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

6.3. De Accountantskamer heeft eerder overwogen dat, hoewel [Y2] niet de tekenend accountant is, zij net zo zeer de verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de controlewerkzaamheden. De Accountantskamer legt aan [Y2] dan ook dezelfde maatregel op als aan [Y1].

7. De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht deels gegrond, namelijk voor betreft de klachtonderdelen a.3, a.4, c, e.1 (deels), e.2 en e.3;
  • legt aan betrokkenen de maatregel op van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers voor de duur van vier maanden, welke maatregelingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd en eindigt na ommekomst van de vermelde termijn;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregelen in de registers, voor zover betrokkenen daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkenen het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van tweemaal € 70,-- (€ 140,-- oftewel honderdveertig euro) aan klagers vergoeden.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt (rechterlijke leden) en drs. E.R. van der Wösten RA en drs. J. Hetebrij RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] In deze uitspraak wordt hierna kortheidshalve volstaan met: jaarrekening of jaarrekeningen.

[2] Bij besluiten van 9 december 2014 en 5 april 2016 heeft het bestuur van de NBA de herziene Standaarden vastgesteld. De paragrafen 1 en 3 zijn daarbij niet gewijzigd.

[3] Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017-2018, te vinden op: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-3005.pdf.

[4] In het controledossier is abusievelijk de datum 13 mei 2016 opgenomen.

[5] If information to be used as audit evidence has been prepared using the work of a management’s expert, the auditor shall, to the extent necessary, having regard to the significance of that expert’s work for the auditor’s purposes:

a. Evaluate the competence, capabilities and objectivity of that expert;

b. Obtain an understanding of the work of that expert; and

c. Evaluate the appropriateness of that expert’s work as audit evidence for the relevant assertion.

[6] Matters relevant to evaluating the competence, capabilities and objectivity of a management’s expert include whether that expert’s work is subject to technical performance standards or other professional or industry requirements, for example, ethical standards and other membership requirements of a professional body or industry association, accreditation standards of a licensing body, or requirements imposed by law or regulation.

[7] De tekst luidt in de toelichting in de jaarrekening 2013: The deferred tax liability relates to the temporary difference between the fiscal value and the carrying value caused by the revaluation of the land and improvements to fair value (refer to 2.5.3). A tax rate of 2% has been used in calculating the deferred tax liability. This rate is based on the tax holiday facility tax rates currently enacted in St. Maarten. It is likely that Group will obtain a tax holiday facility relating to the development of the property. Tax holidays issued in the St. Maarten commonly have duration of 10 years. The normal tax rate in St. Maarten is 34.5%.

In de toelichting in de jaarrekeningen 2014 en 2015 is een vrijwel identieke tekst opgenomen.

[8] De Landsverordening ter bevordering van bedrijfsvestiging en hotelbouw en de Landsverordening ter bevordering van grond-ontwikkeling

[9] Door betrokkenen zijn twee sfeerimpressies van de plannen overgelegd, maar gesteld noch gebleken is dat die deel uitmaken van een of meer controledossiers.