ECLI:NL:TACAKN:2025:47 Accountantskamer Zwolle 24/3093 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2025:47
Datum uitspraak: 16-05-2025
Datum publicatie: 16-05-2025
Zaaknummer(s): 24/3093 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie: Betrokkene is samenstellend accountant van een onderneming. Hij deed ook werkzaamheden voor één van de aandeelhouders voor wie hij onder andere privé-en fiscale aangiften deed. Na het overlijden van die aandeelhouder zijn de aandelen overgegaan naar diens echtgenote, moeder van klaagster. De medeaandeelhouder wilde de aandelen van de echtgenote overnemen. Betrokkene heeft klaagster bericht dat hij geen werkzaamheden meer voor haar moeder kon verrichten, omdat hij de andere aandeelhouder adviseerde. Hij is aangebleven als accountant van de onderneming en heeft als adviseur van de medeaandeelhouder een aandelenwaardering opgesteld. Klaagster verwijt betrokkene onder meer dat hij een aandelenwaardering in het voordeel van de medeaandeelhouder heeft opgesteld, dat hij geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van signalen over handelen in strijd met wet- en regelgeving door de onderneming en dat betrokkene volmachten heeft laten opstellen die zeer ruime bevoegdheden gaven aan de medeaandeelhouder.De klacht is gedeeltelijk gegrond. Alhoewel betrokkene als samenstellend accountant wist dat na het overlijden van de aandeelhouder geen aandeelhoudersvergaderingen waren gehouden, heeft hij geen actie ondernomen. Hij heeft de bedreiging voor zijn objectiviteit als gevolg van het zowel optreden als accountant van de onderneming als het optreden als adviseur van een van de aandeelhouders niet tot een aanvaardbaar niveau teruggebracht. Ook heeft de door hem opgestelde aandelenwaardering geen deugdelijke grondslag. De klachten over het opstellen van conceptvolmachten en tekortschietende communicatie zijn ongegrond. Betrokkene heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Aan betrokkene is de maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van drie maanden opgelegd.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 16 mei 2025 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 17 juli 2024 ontvangen klacht met nummer 24/3093 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A AG S T E R

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

gemachtigde: mr. M.G. Kelder, advocaat te Utrecht

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • de e-mails van klaagster van 25 juli 2024 met bijlagen
  • de brief van klaagster van 12 augustus 2024 met bijlagen
  • de e-mail van klaagster van 6 september 2024 met bijlage
  • de e-mail van klaagster van 6 september 2024
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de brief van klaagster van 5 december 2024 met bijlage
  • de brief van klaagster van 23 december 2024 met bijlagen
  • de e-mail van betrokkene van 23 december 2024 met bijlage
  • de e-mail van betrokkene van 9 januari 2025 met bijlage
  • de e-mail van betrokkene van 12 januari 2025
  • de e-mail van klaagster van 12 januari 2025
  • de e-mail van klaagster van 16 januari 2025 met bijlage
  • de brief van klaagster van 19 februari 2025 met bijlagen
  • de e-mail van klaagster van 22 februari 2025 met bijlage
  • de e-mail van klaagster van 25 februari 2025 met bijlage
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De klacht is aanvankelijk voor behandeling gepland op de openbare zitting van 13 januari 2025. Vanwege ziekte van de raadsman van betrokkene is de behandeling aangehouden tot 10 maart 2025. Klaagster is op die zitting verschenen samen met haar echtgenoot.

1.3. De klacht is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 10 maart 2025. Klaagster is verschenen. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

2. De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1. Betrokkene is samenstellend accountant van een onderneming. Hij deed ook werkzaamheden voor één van de aandeelhouders voor wie hij onder andere privé-en fiscale aangiften deed. Na het overlijden van die aandeelhouder zijn de aandelen overgegaan naar diens echtgenote, moeder van klaagster. De medeaandeelhouder wilde de aandelen van de echtgenote overnemen. Betrokkene heeft klaagster bericht dat hij geen werkzaamheden meer voor haar moeder kon verrichten, omdat hij de andere aandeelhouder adviseerde. Hij is aangebleven als accountant van de onderneming en heeft als adviseur van de medeaandeelhouder een aandelenwaardering opgesteld. Klaagster verwijt betrokkene onder meer dat hij een aandelenwaardering in het voordeel van de medeaandeelhouder heeft opgesteld, dat hij geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van signalen over handelen in strijd met wet- en regelgeving door de onderneming en dat betrokkene volmachten heeft laten opstellen die zeer ruime bevoegdheden gaven aan de medeaandeelhouder.

De beslissing van de Accountantskamer.

2.2. De klacht is gedeeltelijk gegrond. Alhoewel betrokkene als samenstellend accountant wist dat na het overlijden van de aandeelhouder geen aandeelhoudersvergaderingen waren gehouden, heeft hij geen actie ondernomen. Hij heeft de bedreiging voor zijn objectiviteit als gevolg van het zowel optreden als accountant van de onderneming als het optreden als adviseur van een van de aandeelhouders niet tot een aanvaardbaar niveau teruggebracht. Ook heeft de door hem opgestelde aandelenwaardering geen deugdelijke grondslag. De klachten over het opstellen van conceptvolmachten en tekortschietende communicatie zijn ongegrond. Betrokkene heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Aan betrokkene is de maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van drie maanden opgelegd.

3. De feiten

3.1. Betrokkene is sinds [datum] 1989 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is werkzaam bij [accountantskantoor1] (hierna: [accountantskantoor1]) in [plaats3].

3.2. De vader van klaagster, [A] (hierna: [A]), heeft in 1997 [BV1] (hierna: [BV1]) opgericht. Deze onderneming houdt zich bezig met het maken van hoogwaardige 3D-modellen voor het bedrijfsleven. [BV1] is gevestigd in [plaats4]. In 2000 is [B] (hierna: [B]) bij [BV1] aangesteld als algemeen directeur. [B] is medeaandeelhouder van [BV1] geworden, naast [A].

3.3. [A] is in maart 2021 overleden. Ten tijde van dit overlijden hield [A] 40% van de aandelen [BV1]. Ook [B] hield 40% van deze aandelen. Op dat moment werd 20% van de aandelen gehouden door [BV2] (hierna: [BV2]). De echtgenote van [A], [C], heeft de aandelen van [A] geërfd. De door [BV2] gehouden aandelen zijn eind 2021 door [BV1] ingekocht van [BV2]. [B] had na het overlijden van [A] de dagelijkse leiding binnen [BV1].

3.4. Betrokkene is sinds de start van de onderneming als accountant betrokken geweest bij [BV1]. Als zodanig heeft hij zich onder meer beziggehouden met het samenstellen van de jaarrekeningen van [BV1], het opstellen en deponeren van de publicatiestukken bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, de aangiften vennootschapsbelasting en de salarisadministratie van [BV1]. Tot eind 2023 verzorgde betrokkene ook de aangiften inkomstenbelasting van [C] en tot en met 2021 ook van [A]. Na het overlijden van [A] heeft betrokkene in november 2022 de aangifte erfbelasting voor [C] verzorgd.

3.5. Naast het samenstellen van de jaarrekening van [BV1], stelde betrokkene ook concept-notulen op voor de Algemene Vergadering ten behoeve van onder meer de vaststelling van de jaarrekening en de decharge van het bestuur. De werkwijze was daarbij dat betrokkene na ontvangst van de getekende notulen van de Algemene Vergadering (hierna: AV) zorgdroeg voor deponering van de publicatiestukken bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

3.6. [B], die inmiddels 84 jaar oud is, heeft medio 2023 aangegeven dat hij gezien zijn leeftijd en met het oog op de continuïteit van de onderneming, op zoek wilde gaan naar een samenwerkingspartner voor [BV1]. Met het oog daarop wilde hij de onderneming laten waarderen. [B] heeft betrokkene in het najaar van 2023 laten weten dat hij eerst [C] wilde uitkopen om vervolgens zijn handen vrij te hebben bij onderhandelingen met een derde-partij.

3.7. Betrokkene heeft aangegeven dat hij voor wat betreft de op te stellen waardering niet voor beide aandeelhouders van [BV1] wilde optreden. Hij heeft besloten om op te treden namens [B]. Op 10 november 2023 heeft betrokkene contact gelegd met [C]. Hij heeft haar erop gewezen dat het verstandig was dat zij een eigen adviseur zou inschakelen. Zij heeft vervolgens [D] (hierna: [D]) als adviseur ingeschakeld. [BV1] zou maximaal € 5.000 aan adviseurskosten vergoeden.

3.8. Op 14 december 2023 heeft betrokkene [C] een kopie van het aan [BV1] gerichte rapport i.v.m. de waardering van de aandelen [BV1] doen toekomen. Betrokkene geeft in zijn rapport aan dat hij in zijn waardering is uitgegaan van een combinatie van de intrinsieke waarde van de onderneming en van de zogenoemde Discounted Cashflow (hierna: DCF)-methode waarin rekening wordt gehouden met toekomstige kasstromen en met het risico ervan. Betrokkene heeft de intrinsieke waarde van de onderneming berekend op € 2.355.000 en de DCF-waarde op

€ 1.125.000. Voor de waardering van de aandelen hanteert betrokkene een weging van eenmaal de intrinsieke waarde en tweemaal de DCF-waarde. Op basis daarvan concludeert hij in het door hem opgestelde rapport dat het gehele aandelenpakket van [BV1] een waarde heeft van € 1.525.000. Omdat [C] en [B] beiden de helft van de aandelen [BV1] houden, concludeert betrokkene dat de waarde van het over te dragen aandelenpakket € 762.500 bedraagt. [D] heeft aangegeven dat de waarde van de aandelen zijns inziens hoger is.

3.9. Vervolgens heeft op 1 maart 2024 een gesprek plaatsgevonden tussen [B], [C], klaagster, [D] en betrokkene. Tijdens dit gesprek is onder meer ter sprake gekomen dat feitelijk geen AV heeft plaatsgevonden waarbij de jaarrekening 2023 is vastgesteld. Ook over de jaren daarvoor heeft geen AV plaatsgevonden.

3.10. Tijdens het gesprek op 1 maart 2024 is ook gesproken over de verkoop van de aandelen [BV1]. Daarbij is aangegeven dat het in het kader van te voeren onderhandelingen praktisch zou zijn als [B] ‘de handen vrij’ zou hebben om met een potentiële koper te onderhandelen over de verkoop van zowel zijn eigen aandelen als de aandelen van [C]. Vanuit [accountantskantoor1] zijn door een jurist twee conceptvolmachten opgesteld. [C] wilde hiermee niet instemmen. Zij meende dat deze volmachten [B] te veel macht zouden geven.

3.11. Klaagster heeft, nadat zij aanvankelijk een interne klacht had ingediend bij [accountantskantoor1], besloten om deze klacht in te dienen bij de Accountantskamer.

4. De klacht

4.1. Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2. Klaagster verwijt betrokkene, samengevat, het volgende:

1. betrokkene was op de hoogte van structurele onregelmatigheden in de opvolging van wet- en regelgeving binnen [BV1], maar hij heeft geen actie ondernomen om dit niet-integere handelen te beëindigen, waardoor hij in strijd heeft gehandeld met de zorgplicht die hij had moeten betrachten;

2. betrokkene is ten onrechte tegelijkertijd opgetreden als accountant van [BV1] en als adviseur van [B] die directeur en aandeelhouder van dit bedrijf was;

3. betrokkene heeft voor zijn opdrachtgever een aandelenwaardering opgesteld, in diens voordeel en naar diens wensen en zonder objectieve controle van de gebruikte aannames en cijfers;

4. betrokkene heeft tot tweemaal toe volmachten opgesteld die [B] excessieve controle zouden geven;

5. betrokkene is tekortgeschoten in zijn communicatie met klaagster.

5. De beoordeling

5.1. De kern van de klacht is dat betrokkene geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van signalen dat binnen [BV1] wet- en regelgeving niet werden nageleefd, alsmede dat betrokkene niet objectief heeft gehandeld doordat hij als accountant van [BV1] tevens optrad als adviseur van één van de aandeelhouders van deze onderneming in het kader van een beoogde aandelentransactie.

Algemeen

5.2. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

5.3. De Accountantskamer zal hierna de klachtonderdelen achtereenvolgens bespreken.

Klachtonderdeel 1:

Betrokkene was op de hoogte van structurele onregelmatigheden in de opvolging van wet- en regelgeving binnen [BV1], maar hij heeft geen actie ondernomen om dit niet-integere handelen te beëindigen, waardoor hij in strijd heeft gehandeld met de zorgplicht die hij had moeten betrachten.

5.4.1. Klaagster stelt zich blijkens de toelichting op dit klachtonderdeel op het standpunt dat betrokkene niet heeft ingegrepen toen hem duidelijk was geworden dat geen algemene vergaderingen werden gehouden en dat betrokkene heeft meegewerkt aan het opstellen van onjuiste notulen van de algemene vergaderingen over de boekjaren 2020 tot en met 2023.

5.4.2. Betrokkene stelt dat het klachtonderdeel gaat om de vraag in hoeverre een accountant met een samenstelopdracht dient in te grijpen dan wel een maatregel dient te nemen als hij constateert dat de klant wet- en regelgeving die ziet op de governance niet naleeft. Betrokkene is van mening dat deze vraag moet worden getoetst aan NV NOCLAR en dat in de onderhavige situatie geen sprake is van een relevante niet-naleving als bedoeld in artikel 2 NV NOCLAR. Op grond daarvan rustte er geen verplichting op betrokkene om in te grijpen.

5.4.3 Voorts stelt betrokkene dat hij zich er voor december 2023 niet van bewust was dat [C] informatie werd onthouden door het bestuur van [BV1] en dat statutaire bepalingen met betrekking tot het houden van algemene vergaderingen niet werden nageleefd. Dit gegeven is pas tot hem doorgedrongen door kennisneming van de brief van klaagster van
4 december 2023. Betrokkene heeft er toen bij het bestuur van [BV1] op aangedrongen om een aandeelhoudersvergadering uit te roepen. Het bestuur heeft dat ook daadwerkelijk gedaan door voor 15 augustus 2024 een aandeelhoudersvergadering uit te schrijven. Het gegeven dat de oproeping voor die vergadering wellicht gebrekkig is, kan betrokkene niet worden verweten, omdat het deugdelijk bijeenroepen van een aandeelhoudersvergadering de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid is van het bestuur van de vennootschap. De accountant van de vennootschap is daarvoor niet verantwoordelijk, noch daartoe bevoegd. Betrokkene was bij die oproeping ook niet betrokken.

5.4.4. De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene al ruimschoots voor december 2023 signalen had ontvangen over het niet op de door de wet voorgeschreven wijze bijeenroepen en houden van algemene vergaderingen door [BV1]. Zo heeft klaagster op 29 augustus 2022 een e-mail gestuurd aan betrokkene waarin zij, voor zover hier van belang, het volgende heeft geschreven:

“[voornaamB] [= [B]; toevoeging Accountantskamer] gaf aan dat hij jou zou contacten inzake de notulen van de Vergadering van Aandeelhouders 2020 en 2021. Met het verzoek deze aan mij en mijn moeder te overhandigen. Mijn moeder heeft deze getekende (belangrijke) stukken helaas nooit mogen ontvangen. Normaliter zaten deze standaard bij de jaarrekeningen. Natuurlijk was het beter geweest als mijn moeder daadwerkelijk een uitnodiging had gekregen (van [voornaamB], als bestuurder zijnde) om de vergaderingen bij te wonen, maar goed dat is niet gebeurd. Volgens mij is dat volgens de wet verplicht, maar dat terzijde. Zou jij zo vriendelijk willen zijn om beide getekende notulen AVA deze week aan mij en/of mijn moeder te willen mailen? Dan kunnen we ons tenminste een beetje inlezen voor volgende week woensdag. Bedankt!”

Ook daarna heeft klaagster herhaaldelijk aan betrokkene laten weten dat na het overlijden van haar vader bij [BV1] geen algemene vergaderingen werden gehouden. Betrokkene heeft in die jaren ook nimmer met medeaandeelhouder [C] de (concept-)jaarrekening besproken. Betrokkene had deze signalen niet mogen negeren, maar hij had als samenstellend accountant, die tevens de jaarrekening deponeerde, voor [BV1] moeten onderzoeken of wat klaagster aangaf correct was. Dat heeft betrokkene niet, althans niet tijdig gedaan.

5.4.5. De Accountantskamer volgt betrokkene in zijn stelling dat geen sprake is van een relevante niet-naleving van de NV NOCLAR. Dat betekent echter niet dat betrokkene geen actie hoefde te ondernemen. Artikel 7, lid 1, van de VGBA bepaalt dat als de accountant betrokken is bij of in verband wordt gebracht met niet-integer handelen van anderen, deze een maatregel neemt gericht op het beëindigen van dit handelen. Artikel 9, lid 1, van de VGBA bepaalt dat als de accountant betrokken is bij of in verband wordt gebracht met informatie die materieel onjuist, onvolledig of misleidend is:

a. de accountant een maatregel neemt gericht op het wegnemen van de onjuistheid, onvolledigheid of misleiding; of

b. de accountant aan deze informatie een mededeling toevoegt waarin deze de onjuistheid, onvolledigheid of misleiding aan de beoogde gebruikers van de informatie kenbaar maakt.

Omdat betrokkene de jaarrekeningen van [BV1] samenstelde, de conceptnotulen van de AV opstelde en na ontvangst van de getekende notulen de publicatiestukken deponeerde bij de Kamer van Koophandel, had betrokkene zodra hij op de hoogte kwam van het feit dat de algemene vergaderingen in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden, moeten begrijpen dat hij in verband werd gebracht met niet-integer handelen van [B]. Die deed immers voorkomen dat Algemene vergaderingen wel werden gehouden hoewel dat niet zo was. Bovendien werd betrokkene in verband gebracht met materieel onjuiste informatie: de getekende notulen die betrokkene ontving en waarin vermeld is dat een AV was gehouden waarin de jaarrekening was vastgesteld en decharge was verleend aan het bestuur, kwamen niet overeen met de werkelijkheid. Betrokkene had gelet op de genoemde VGBA-bepalingen een toereikende maatregel moeten nemen gericht op het wegnemen van deze onjuistheid. Dat heeft betrokkene niet gedaan. De door betrokkene getroffen maatregel om [B] ertoe te bewegen een AV bijeen te roepen om tevens de geconstateerde omissies met terugwerkende kracht te herstellen, neemt deze onjuistheid niet weg. Bovendien blijkt uit de agenda van deze AV dat de vaststelling van de jaarrekeningen niet geagendeerd was, zodat de maatregel ook om die reden niet effectief is gebleken. Betrokkene heeft daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit.

5.4.6. Bij het voorgaande komt dat betrokkene op 4 juli 2024 een samenstellingsverklaring heeft

afgegeven bij de jaarrekening 2023 van [BV1]. In deze jaarrekening is, voor zover hier van belang, het

volgende vermeld:

“De Algemene Vergadering van Aandeelhouders heeft de jaarrekening 2022 vastgesteld. Het netto

resultaat na belastingen over het boekjaar 2022 bedroeg € - 62.380. Dit bedrag werd overeenkomstig

het door de directie gedane voorstel in mindering gebracht op de overige reserves.”

Op het moment waarop betrokkene deze samenstellingsverklaring heeft afgegeven, was hem bekend

dat over de voorafgaande jaren, waaronder het boekjaar 2022, geen algemene vergaderingen waren

gehouden. Voornoemde vermelding in de jaarrekening is dan ook onjuist. Betrokkene heeft ter

zitting verklaard dat het om een standaardtekst in de rapportgenerator gaat en dat hij deze

onjuistheid over het hoofd heeft gezien. Naar het oordeel van de Accountantskamer had betrokkene

juist extra alert moeten zijn op deze vermelding, nu hij wist dat [C] zich niet

kon verenigen met het niet houden van deze algemene vergaderingen en klaagster betrokkene daar

op 25 juni 2024 nog per email op had gewezen.

5.4.7. Voorts is gebleken dat betrokkene op 12 juli 2024 zijn samenstellingsverklaring bij de jaarrekening 2023 tezamen met conceptnotulen voor een te houden AV heeft toegezonden aan het bestuur van [BV1]. Bij deze stukken is een door betrokkene ondertekende brief gevoegd waarin het bestuur is verzocht om deze stukken zo snel mogelijk te ondertekenen. Betrokkene heeft aangegeven dat dit per abuis is gebeurd. Vervolgens heeft [accountantskantoor1] de notulen, die door [B] zijn ondertekend, retour ontvangen. Een medewerkster van betrokkene is vervolgens overgegaan tot deponering van de publicatiestukken waarbij is vermeld dat de jaarrekening is vastgesteld, terwijl dat niet het geval was. Op grond van artikel 14 VGBA moet een accountant ervoor zorgen dat ten aanzien van degenen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaamheden verrichten, toereikende begeleiding van, toezicht op en beoordeling van hun werkzaamheden plaatsvinden. De Accountantskamer is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde werkwijze volgt dat betrokkene daarin is tekortgeschoten.

5.4.8. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene, nu hij wist dat de gang van zaken rondom de aandeelhoudersvergaderingen voor [C] en klaagster uitermate gevoelig lag, onzorgvuldig heeft gehandeld bij zowel het samenstellen van de jaarrekening als de deponering van de publicatiestukken 2023. Betrokkene heeft daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

5.4.9. Klachtonderdeel 1 is gelet op wat hiervoor is overwogen gegrond.

Klachtonderdeel 2:

Betrokkene is ten onrechte tegelijkertijd opgetreden als accountant van [BV1] en als adviseur van [B] die directeur en aandeelhouder van dit bedrijf was.

5.5.1 Klaagster stelt zich op het standpunt dat betrokkene als bedrijfsaccountant van [BV1] de verantwoordelijkheid heeft om eerlijk en transparant te handelen, zelfs nadat hij besloot daarnaast ‘uitsluitend’ voor [B] op te treden. Zijn advies aan [C] om een eigen adviseur in te schakelen, ontheft hem niet van deze verantwoordelijkheid. Klaagster is van mening dat betrokkene in zijn functie als bedrijfsaccountant niet onpartijdig heeft gehandeld en dat sprake is van een ernstige belangenverstrengeling, gebrek aan objectiviteit, integriteit, zorgvuldigheid en transparantie.

5.5.2 Betrokkene is van mening dat het hem vrijstond om (uiteindelijk) [B] te adviseren inzake de waardering en overname van de aandelen van klaagster. Betrokkene achtte het in het belang van de onderneming dat hij [B] daarbij zou begeleiden. Voorts had betrokkene geen enkele zakelijke band met [B] en/of diens andere vennootschappen en zou de bijstand in deze transactie waarschijnlijk een eenmalige gebeurtenis zijn. Ook stelt betrokkene dat hij al de nodige kennis had van de onderneming en al eerder een waardering had gemaakt, zodat de kosten laag konden blijven. Betrokkene dacht ook dat hij vanwege zijn goede relatie met klaagster kon fungeren als een soort ‘oliemannetje’. Daarbij had betrokkene nooit enig probleem ervaren om toestemming van het bestuur van [BV1] te krijgen om informatie met klaagster te delen. Als zodanig zag betrokkene daarom geen bedreiging voor de naleving van de fundamentele beginselen, behalve dat hij het van belang vond dat [C] (en voor zover het haar aangaat, haar dochter) een eigen, ter zake kundige adviseur zouden inschakelen in dit traject. Omdat er geen noodzaak was om een specifieke maatregel te nemen teneinde zich aan de fundamentele beginselen te houden, was er voor betrokkene ook geen aanleiding om zijn overwegingen ter zake vast te leggen.

5.5.3. De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene, die accountant was van [BV1], ermee heeft ingestemd om in het kader van de uitkoop van [C] uit deze onderneming op te treden als adviseur van [B].

5.5.4. Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in een uitspraak van 21 december 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:504) dient een accountant die optreedt voor een entiteit met twee of meer bestuurders en/of aandeelhouders voortdurend bedacht te zijn op mogelijke bedreigingen van de naleving van de fundamentele beginselen. Dit is in het bijzonder het geval indien sprake is van tegengestelde belangen en de accountant de werkzaamheden voor de entiteit en enkele van haar aandeelhouders voortzet. De accountant dient door het treffen van waarborgen de bedreigingen voor de naleving van de fundamentele beginselen weg te nemen of tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.

5.5.5 De Accountantskamer overweegt dat betrokkene als accountant van [BV1] de belangen van beide aandeelhouders in gelijke mate dient. Als hij daarnaast de persoonlijke belangen van een van de aandeelhouders behartigt, kan dit voor zijn positie als accountant van [BV1] leiden tot een bedreiging van de objectiviteit vanwege belangenbehartiging. De Accountantskamer is van oordeel dat daarvan sprake is nu betrokkene in het kader van een beoogde aandelentransactie tussen de aandeelhouders onderling een waarderingsopdracht heeft uitgevoerd ten behoeve van een van de aandeelhouders. De aandeelhouders hadden tegengestelde belangen bij deze transactie en bovendien speelde de intrinsieke waarde van de aandelen zoals deze uit de jaarrekening blijkt een rol. Daarmee was sprake van een bedreiging van de objectiviteit voor betrokkene als accountant van [BV1] wegens belangenbehartiging. Uit de door betrokkene gemaakte afwegingen blijkt dat hij zich bewust was van het feit dat hij bij de aandelentransactie niet tevens de belangen van mevrouw [C] kon dienen en haar heeft aangeraden om een eigen adviseur in te schakelen. Dat leidde er weliswaar toe dat beide partijen bij de onderhandelingen over de aandelenoverdracht van deskundige bijstand waren voorzien, maar nam niet de bedreiging van de objectiviteit weg voor betrokkenes positie als accountant van [BV1]. Deze bedreiging kon ook niet worden weggenomen omdat in deze situatie het fungeren als accountant van de vennootschap onverenigbaar is met belangenbehartiging voor een van aandeelhouders die een tegengesteld belang heeft met de andere aandeelhouder.

5.5.6. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene onvoldoende bedacht is geweest op de bedreiging voor zijn objectiviteit als accountant van [BV1] door als adviseur van [B] op te treden in het kader van een beoogde aandelentransactie met de andere aandeelhouder en heeft nagelaten een toereikende maatregel te nemen om deze bedreiging tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen of, zo dit niet mogelijk was, om zich terug te trekken als adviseur van de aandeelhouder of als accountant van [BV1]. Betrokkene heeft daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit.

5.5.7. Klachtonderdeel 2 is daarom gegrond.

Klachtonderdeel 3:

Betrokkene heeft voor zijn opdrachtgever een aandelenwaardering opgesteld, in diens voordeel en naar diens wensen en zonder objectieve controle van de gebruikte aannames en cijfers.

5.6.1. Klaagster is van mening dat de door betrokkene berekende waarde van het aandelenpakket te laag is. Klaagster onderbouwt dit met de stelling dat de onderneming over € 1 miljoen aan liquide middelen beschikte en een pand met een waarde van € 1,1 miljoen. De adviseur van koper heeft aangegeven dat op grond daarvan een bod van tenminste € 1.000.500 met een clausule voor 50% winstdeling bij verkoop binnen twee jaar meer realistisch zou zijn.


Voorts is klaagster van mening dat het waarderingsrapport van 14 december 2023 van betrokkene onvoldoende inzicht geeft in de totstandkoming van de waardering en de daarbij gehanteerde uitgangspunten. Zo vermeldt het rapport inzake de DCF-waardering uitsluitend het volgende:

“DCF-Methode

Bij deze methode worden alle toekomstige kasstromen teruggerekend naar een bepaald moment,

waarbij rekening wordt gehouden met de waarschijnlijkheid en met een bepaalde disconteringsvoet. Op basis van de uitgangspunten zoals door u aangegeven en met u besproken komt deze waarde uit op € 1.125.000 (afgerond). Deze methode van berekenen is gestoeld op uitgangspunten zoals

veronderstelde rentefactoren, toekomstverwachting, investeringen en prijsontwikkelingen qua kosten, omzet, overtollige liquide middelen en investeringen.”

Klaagster stelt dat de gehanteerde uitgangspunten, berekeningen en aannames niet reproduceerbaar en niet objectief toetsbaar zijn en ook niet nader zijn toegelicht. Volgens klaagster creëert dit een situatie waarin een complex financieel document wordt verstrekt, maar de verantwoordelijkheid voor interpretatie en verificatie volledig bij de ontvanger wordt gelegd, zonder de noodzakelijke transparantie.

5.6.2. Betrokkene stelt dat noch door klaagster, noch door adviseur [D], behalve de taxatierapporten van vastgoed en inventaris, gevraagd is om de cijfermatige onderbouwing van de waardering d.d. 14 december 2023. Indien de waardering onjuist zou zijn, is kennisneming van de onderbouwing en het vervolgens toelichten waarom die onderbouwing niet zou deugen een conditio sine qua non om te kunnen beoordelen of deze waardering de toets der tuchtrechtelijke kritiek kan doorstaan. Volgens betrokkene heeft klaagster niet voldaan aan haar stelplicht. Daarmee is de klacht op dit punt onvoldoende onderbouwd. Klaagster suggereert volgens betrokkene bovendien ten onrechte dat de intrinsieke waarde van de onderneming leidend zou moeten zijn. In het waarderingsrapport van 14 december 2023 is juist toegelicht waarom dat niet nodig is: “gezien de forse daling van het resultaat in de afgelopen twee jaar en de investeringen die nodig zijn

om het verwachte verlies om te buigen naar een positief resultaat is de intrinsieke waarde niet maatgevend voor de waardebepaling”. Betrokkene heeft de intrinsieke waarde wel meegenomen in de uiteindelijke waardebepaling, maar voor een lagere waardering ten opzichte van het totaal.

5.6.3. De Accountantskamer stelt voorop dat een opdracht voor het opstellen van een aandelenwaardering een transactiegerelateerde adviesdienst is waarop Standaard 5500N van toepassing is. De Accountantskamer wijst er in dit verband op dat adviesdiensten in verband met transacties over de koop en verkoop van aandelen in Standaard 5500N.2 expliciet als zodanig zijn benoemd. Bij een transactiegerelateerde adviesdienst treedt de accountant op als partijdeskundige. Standaard 5500N paragraaf 13 bepaalt dat ondanks het vertegenwoordigen van een bijzonder belang, de eis van objectiviteit onverkort van kracht blijft.

5.6.4. Betrokkene heeft in zijn rapport, in strijd met Standaard 5500N.28, onder d, de van toepassing zijnde standaard niet genoemd. De Accountantskamer zal nagaan of betrokkene materieel in overeenstemming met Standaard 5500N heeft gehandeld.

5.6.5 Betrokkene heeft zijn rapport, dat gericht is aan [BV1], tevens verstrekt aan de familie [familienaam1]. Daarmee is de familie [familienaam1], waaronder klaagster, aan te merken als een ‘andere gebruiker’ als bedoeld in Standaard 5500N.30. Deze standaard verlangt dat aan de gebruikers inzicht wordt gegeven in de omvang van de uitgevoerde adviesdiensten.

5.6.6. De Accountantskamer is van oordeel dat het door betrokkene opgestelde rapport te summier is. De uiteenzetting van de DCF-waardering geeft geen inzicht in wijze van totstandkoming, zoals de veronderstellingen aangaande de disconteringsvoet, de projectieperiode, de noodzakelijke investeringen en overige uitgangspunten en veronderstellingen. Evenmin blijkt daaruit of en op welke wijze rekening is gehouden met overtollige liquiditeiten en op welke wijze het bedrijfspand – dat ook zelfstandig kan worden geëxploiteerd - in de waardering is betrokken. Het rapport geeft daarmee geen inzicht in de door betrokkene verrichte werkzaamheden en de onderbouwing van de berekende waarde.

Daarnaast stelt de Accountantskamer vast dat de door betrokkene berekende DCF-waardering ad

€ 1.125.000 minder dan de helft bedraagt van de door hem berekende intrinsieke waarde van

€ 2.375.000. Aangezien de intrinsieke waarde voor het overgrote deel bestaat uit niet bedrijfsgebonden liquiditeiten en een bedrijfspand, duidt dit erop dat de contante waarde van de kasstromen van de ondernemingsactiviteiten negatief is. Ter zitting is in dat kader door zowel klaagster als betrokkene gesteld dat de continuïteitsvooruitzichten van de onderneming uitermate somber zijn. Betrokkene heeft de waarde van de onderneming per 31 december 2022 bepaald met toepassing van factor 1 voor de intrinsieke waarde en factor 2 voor de DCF-waarde. Tegen de geschetste achtergrond is het onbegrijpelijk dat betrokkene in zijn rapport aan de DCF-waardering een zo groot gewicht heeft toegekend. Gezien de negatieve kasstromen kan de koper van de aandelen er immers ook voor kiezen de onderneming te beëindigen, het personeel te laten afvloeien, de activa te gelde te maken en de passiva te voldoen. Betrokkene heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat hij dit liquidatiescenario niet heeft onderkend.

5.6.7. De Accountantskamer verwerpt het verweer van betrokkene dat het op de weg van klaagster lag om de onderbouwing van de waardering bij betrokkene op te vragen. Betrokkene was er verantwoordelijk voor dat zijn rapport een zodanig inzicht geeft in de totstandkoming van de waardering dat de gebruiker van het rapport zich daarover een oordeel kan vormen.

5.6.8. De Accountantskamer is gelet hierop van oordeel dat betrokkene bij het opstellen van zijn rapport inzake de waardering van de aandelen [BV1] gehandeld heeft in strijd met de fundamentele beginselen van objectiviteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

5.6.9. Klachtonderdeel 3 is daarom gegrond.

Klachtonderdeel 4:

Betrokkene heeft tot tweemaal toe volmachten opgesteld die [B] excessieve controle zouden geven.

5.7.1. De Accountantskamer stelt vast dat naar aanleiding van een gesprek op 1 maart 2024 over de verkoop van de aandelen [BV1] aan een derde partij door een onder de vaktechnische verantwoordelijkheid van betrokkene werkzame medewerker van [accountantskantoor1] twee conceptvolmachten zijn opgesteld. Deze heeft betrokkene als adviseur van [B] aan [C] voorgelegd.

5.7.2. De Accountantskamer stelt vast dat de door betrokkene aan [C] voorgelegde conceptvolmachten [B] zeer ruime bevoegdheden gaven om in het kader van de onderhandelingen met een derde partij namens [C] op te treden. Dat in deze conceptvolmachten sprake is van zeer ruime bevoegdheden voor [B] als gevolmachtigde leidt op zichzelf genomen niet tot het oordeel dat betrokkene, door dergelijke conceptvolmachten onder zijn verantwoordelijkheid te laten opstellen en deze voor te leggen, heeft gehandeld heeft in strijd met enig fundamenteel beginsel. In dit verband is van belang dat de conceptvolmachten deel uitmaakten van de besprekingen die plaatsvonden tussen [B] en [C]. De Accountantskamer kan niet vaststellen wat tijdens die gesprekken, bijvoorbeeld over de volmachten, aan de orde is gekomen. Wel is van belang dat ook [C] zich bij deze besprekingen liet bijstaan door een eigen adviseur.

5.7.3. Klachtonderdeel 4 is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel 5:

Betrokkene is tekortgeschoten in zijn communicatie met klaagster.

5.8.1 Klaagster verwijt betrokkene dat hij sinds het overlijden van haar vader, steeds minder professioneel reageerde op vragen. Op eenvoudige vragen om toelichting en uitleg werd door betrokkene op een vervelende wijze, te laat of niet gereageerd. Dit betrof onder meer vragen over de erfbelasting en de zorgtoeslag.

5.8.2 Betrokkene stelt het te betreuren als klaagster zich ongemakkelijk heeft gevoeld bij zijn communicatie. De door klaagster overgelegde voorbeelden kwalificeren echter niet als 'onprofessionele' mails, die de vrijheid van meningsuiting, die ook een accountant in zijn zakelijke contacten toekomt, te boven gaan.

5.8.3 De Accountantskamer is van oordeel dat de mailberichten die aan dit klachtonderdeel ten grondslag zijn gelegd niet in alle gevallen als vriendelijk zijn te kwalificeren. De inhoud en toonzetting van de zijde van betrokkene zijn naar het oordeel van de Accountantskamer echter niet zodanig dat betrokkene daarvan een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.

5.8.4 Klachtonderdeel 5 is ongegrond.

Conclusie

5.8. De klacht zal wat betreft de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond en voor wat betreft klachtonderdelen 4 en 5 ongegrond worden verklaard.

6. De maatregel

6.1. Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers voor de duur van drie maanden is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen en van handelen in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit en van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Betrokkene heeft geen maatregel genomen ter voorkoming van bedreigingen voor de nakomingen van de fundamentele beginselen van integriteit en van objectiviteit. Ten nadele van betrokkene is voorts meegewogen dat hij geen blijk heeft gegeven voldoende inzicht te hebben in de regelgeving die van toepassing is op zijn handelen als accountant en dat hij een onbegrijpelijke waardebepaling van een onderneming heeft opgesteld. De Accountantskamer heeft in het voordeel van betrokkene meegewogen dat hij ter zitting enige zelfreflectie heeft getoond.

7. De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart klachtonderdeel 4 en 5 ongegrond;
  • verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d. Wtra, te weten

die van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers voor de duur van drie maanden, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot ten tenuitvoeringlegging heeft uitgevraagd en eindigt na ommekomst van de vermelde termijn;

● verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de de uitvaardiging van een last tot ten uitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. J.E. Brink-van der Meer en mr. J.L.M. Groenewegen (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en P. Mansvelder RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2025.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.