ECLI:NL:TACAKN:2025:46 Accountantskamer Zwolle 24/3904 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2025:46
Datum uitspraak: 28-04-2025
Datum publicatie: 28-04-2025
Zaaknummer(s): 24/3904 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Accountant treedt op als bindend adviseur. De toetsing van zijn handelen is daarom terughoudend. De klacht is ongegrond omdat de verwijten geen grond vinden in de aangevoerde feiten en omstandigheden.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 28 april 2025 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 6 november 2024 ontvangen klacht met nummer 24/3904 Wtra AK van

X B.V.

gevestigd in [plaats1]

K L A A G S T E R

advocaat: mr. J.S. van Daal te Amsterdam

t e g e n

Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. A.P.P. Witteveen te Amsterdam

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met 9 producties;
  • het verweerschrift met 10 producties;
  • de nagezonden producties 10 tot en met 14 van klaagster;
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 7 maart 2025. Voor klaagster is verschenen de heer [A] (hoofd Financiën) en mevrouw [B] van [bedrijf1] Ltd., bijgestaan door haar advocaat en een tolk. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

2. De uitspraak samengevat

2.1. Klaagster heeft alle aandelen van een tweetal vennootschappen gekocht. Over de financiële afwikkeling van deze transactie is een geschil ontstaan. In verband met dit geschil is betrokkene als bindend adviseur aangesteld en heeft hij een rapport uitgebracht. Volgens klaagster voldoet dit rapport niet aan de eisen op grond van de VGBA. Vanwege de aard van het rapport, een bindend advies, vindt een terughoudende toetsing door de Accountantskamer plaats. De Accountantskamer oordeelt dat klaagster gelet op het gevoerde verweer en de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene bij zijn advisering steken heeft laten vallen of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is daarom ongegrond.

3. De feiten

3.1. Betrokkene is sinds 1996 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is verbonden aan [BV1] in [plaats2].

3.2. Op 6 februari 2020 hebben klaagster als koper en [BV2] als verkoper een zogenoemde Share Sale and Purchase Agreement (hierna: SPA) gesloten uit hoofde waarvan [BV2] verkoopt aan klaagster, die van [BV2] koopt, alle aandelen in het kapitaal van [BV3] en [BV4] Deze beide vennootschappen exploiteren ieder een hotel in [plaats1].

3.2.1. In artikel 3.1.1 van de SPA is de koopprijs van de aandelen als volgt bepaald:

The total purchase price for the Shares (the Purchase Price) shall be an amount equal to the

aggregate of:

a. EUR 4,150,000 (the Base Amount);

plus or minus as the case may be

b. the Net Debt;

plus or minus as the case may be

c. the Working Capital Adjustment;

minus

d. the EBITDA Adjustment, if any.

3.2.2. In artikel 6.4 van de SPA is het begrip EBITDA Adjustment nader uitgewerkt:

The Purchase Price has been calculated on the assumption that the EBITDA 2019 will be

EUR 663,429 (the Target EBITDA). The Purchase Price shall be decreased if the EBITDA 2019

is at least 5% lower than the Target EBITDA, whereby such decrease shall amount to a multiple

of 6.26 times the deficit (the EBITDA Adjustment). For the avoidance of doubt, the Purchase

Price shall be decreased with the full amount and shall not be limited to the excess only.

3.2.3. In Schedule 9 Part A – (ESTIMATED EBITDA ADJUSTMENT) bij de SPA hebben partijen op basis van de voorlopige cijfers van 2019 een proefberekening gemaakt die een verschil laat zien tussen de Adjusted EBITDA en Target EBITDA van -3,1%:

AFBEELDING

Op basis van deze proefberekening zou geen aanpassing van de koopprijs plaatsvinden.

3.3. Op 30 juli 2020 heeft klaagster op basis van Schedule 4 - (DETERMINATION COMPLETION ACCOUNTS) bij de SPA de Completion Accounts opgesteld. Volgens de berekening van klaagster bedroeg de EBITDA Adjustment -6,06%.

3.4. Op 20 augustus 2020 heeft [BV2] in een Notice of disagreement een tegenberekening gemaakt, waarbij zij de EBITDA Adjustment heeft berekend op -3,31%.

3.5. Op 9 september 2020 heeft klaagster op haar beurt een Notice of disagreement opgesteld met daarin aanvullende correcties en een nieuwe berekening van de EBITDA Adjustment. Bij die berekening heeft klaagster aangesloten bij het in Schedule 9 Part A bij de SPA opgenomen bedrag van € 36.548 aan pre-received reservations (vooruitontvangen bedragen; zie 3.2.3). Volgens deze nieuwe berekening van klaagster bedraagt de EBITDA Adjustment -9,05%.

3.6. Omdat klaagster en [BV2] geen overeenstemming konden bereiken over de vaststelling van de Completion Accounts, waaronder de pre-received reservations per 31 december 2018, hebben zij gezamenlijk betrokkene de opdracht gegeven om conform artikel 6.1 van de SPA en Schedule 4 in een bindend advies de Completion Accounts vast te stellen. Bij brief van 13 oktober 2022 (Engagement Letter) heeft betrokkene de reikwijdte en aanpak van de opdracht als volgt bevestigd:

2 SCOPE AND APPROACH

The objective of this assignment is to determine the Completion Accounts by way of binding advice. We shall act as the Independent Auditor (as defined in the SPA) and thereby shall act as an expert (bindend adviseur).

The Completion Accounts are defined in Schedule 4 of the SPA and should be drawn up in accordance with the Accounting Policies and the Applicable Accounting and Reporting Rules.

Prior to the start of our work, parties will provide us with all the necessary information, for which we will draft a prepared-by-client list. We prefer a meeting with both parties or their representatives where they can elucidate their position. lf we have questions about the received information, we will contact you directly. The parties shall provide each other with copies of any written communication with the Independent Auditor.

As soon as we have received all information we are planning to draft a report in six weeks, which we will send you for your comments (adversary process). The comments will be taken into account in the final report. A complete timeline with deliverables can be found in Annex 1.

3.7. In zijn eerste conceptrapport van 9 maart 2023 heeft betrokkene geconcludeerd dat de EBITDA Adjustment -4,85% bedraagt. Daarbij is betrokkene uitgegaan van een Reported EBITDA van € 572.591, in plaats van € 604.188 zoals opgenomen in Schedule 9 Part A bij de SPA, en van het bedrag van € 52.327 aan pre-received reservations per 31 december 2018.

3.8. Klaagster was het (onder meer) oneens met het door betrokkene gehanteerde bedrag aan pre-received reservations.

3.9. Teneinde dit geschilpunt op te lossen heeft betrokkene op 6 april 2023 een stappenplan opgesteld, waarmee door of namens beide partijen is ingestemd:

1. [C] [namens klaagster, toevoeging Accountantskamer] sends the lists with prepaid bookings per 31 December 2019 (totaling € 52k) to [BV2] and [BV1]tomorrow (if not possible, indicate);

2. [BV1]compares these lists with the lists of [BV2] (totaling € 36.5k) and prepares a list with the differences on Thursday 13 April;

3. [BV1]selects the items that we'II investigate on Wednesday 12 April;

4. [C] gathers the details of the bookings of these items and sends the details to [BV2] and [BV1]on Wednesday 19 April;

5. lf possible together we'II conclude on Friday 21 April which list with prepaid bookings is the right one, if more bookings need to be scrutinized [BV1]will select more items;

6. lf we are not able to draw a conclusion together, [BV1]will decide which list is the right one and establishes the amount of the reservations per 31 December 2019 on Monday 24 April;

7. On that basis we will decide if it is possible to establish the amount for the reservations per 31 December 2018 on Wednesday 26 April;

8. [BV1]drafts a memo with the conclusions on Wednesday 26 April and asks parties to comment on Friday 28 April;

9. [BV1]will complete the report.

The deadline for this process is established on 28 April 2023. We expect timely following up these steps by both parties.

3.10. Op 23 februari 2024 heeft betrokkene een tweede conceptrapport uitgebracht. Daarin heeft hij de pre-received reservations per 31 december 2018 nader vastgesteld op het bedrag van € 51.826.

3.11. Op 15 maart 2024 heeft [D] aan betrokkene een e-mail gestuurd met daarin een Independent Evaluation of the Guest Ledger Report as of January 1st, 2019 (hierna: het [bedrijf1]-rapport). [D] concludeert dat de pre-received reservations per 31 december 2018 op het bedrag van € 40.362 moeten worden vastgesteld. Klaagster heeft de volgende dag een nadere toelichting hierop gegeven.

3.12. Bij e-mail van 24 april 2024 heeft betrokkene – op basis van 20 deelwaarnemingen – op de bevindingen van [D] gereageerd. Daarbij heeft betrokkene gewezen op fouten die [D] bij haar berekening zou hebben gemaakt.

3.13. Op 8 mei 2024 heeft betrokkene zijn eindrapport uitgebracht. Op blz. 36 e.v. van dit rapport is ten aanzien van de pre-received reservations en de EBITDA 2019 onder meer het volgende opgenomen:

Determination [BV1]

Applying the fairness principle, we conclude that the Completion accounts should reflect the

actual revenue and costs related to 2019. Therefore, we determine that the actual amount of pre-received reservations per 31 December 2018 should be used for the calculation of the Completion Accounts.

As stated above, the actual amounts of pre-received reservations per 31 December 2019 were

€ 33,885 for [BV3] and € 18,730 for [BV4], the total pre-received reservations were

€ 52.615.

We conclude that the Seller has sufficiently substantiated that the actual amounts of pre-received

reservations as of 31 December 2018 amount to € 31,304 for [BV3] and € 21,023 for

[BV4], for a total of € 52,327.

Therefore, we determine that the Completion Accounts will be based on the actual amount of the

pre-received reservation of € 52,327 per 31 December 2018.

Comment Purchaser

'We do not agree with the € 52,327 figure quoted and are of the opinion that this figure is

substantially overstated.

First and foremost, we note that the amount for the pre-received reservations as per the SPA should be leading and used for the purposes of the Completion Accounts (i.e., EUR 36,548). Parties agreed to fixate the adjustment on the pre-received reservation as included in Schedule 9 Part A. It is indeed true that this was done based on an estimate and to be conservative this amount was agreed upon.

As you know, these pre-received reservations relate to customer deposits and tourist tax. !t was

explicitly agreed between the parties that these items would have no further EBITDA impact under

the Completion Accounts and thus the pre-received reservations are fixed. Schedule 9 Part A

provides this explicitly under Exceptions:

"Customer deposits - not EBITDA related impact, regardless of the Closing Account value

no impact on EBITDA but if a change would impact on Closing Account Net Debt"

"Tourist Tax - error in collection - regardless of the actual Closing Account value this has no

impact on EBITDA but if a change would impact on Closing Account net debt"

As such, we kindly request you to reconsider your statement that the Completion Accounts should

reflect the actual amount of pre-received reservations for the purposes of the EBITDA calculation, as this is incorrect and not agreed between the parties. Parties agreed to use EUR 36,548 for the

EBITDA calculation, irrespective of the "Closing Account value". This was also done because the

financials were considered unreliable. By now again trying to calculate the actual numbers, the

practical approach chosen and agreed by the parties is being undone, which goes beyond the

assignment given. [accountantsorganisatie1] produced this figure and we - the parties - placed reliance on [accountantsorganisatie1] as a top 4

accounting firm.'

Reaction [BV1]

We are aware of the fact that the Purchaser is of the opinion that parties have agreed on a fixed

amount of the pre-received reservations of € 36.548 per 31 December 2018. lf the figure as of 31

December 2019 wasn't changed in the final accounts, there was no discussion. After all, the

amount of the pre-received reservations as of 31 December 2018 was derived from the amount as

of 31 December 2019. Because of this, we are of the opinion that the figure as of 31 December

2018 should reflect the actual amount of the pre-received reservations.

On 7 April 2023 we agreed to perform additional work on this item. In Chapter 2, we've pointed

out the work we've done. During this process, we have established that:

1. The reports of the pre-received reservations as of 3 December 2019 (Purchaser submitted)

are reliable (a total of € 52,615).

2. The Purchaser has downloaded from Mews similar reports as of 31 December 2018. The total

value of these reports is € 37,267. The difference with the amount in the books of € 52,327 is

€ 15,060.

3. In the reports as of 31 December 2018, 87 debit amounts are recorded up to € 14,559.

These are 'receivables' or claims against guests. These amounts have been deducted from

the pre-received reservations of € 51,826 (total of the credit amounts). One of these debit

items at [BV3] is clearly incorrect. lt concerns a claim of € 596.96 against [E]. In

the general ledger of [BV3] of 2018 this amount is booked as 'revenue no show/

cancellations'.

4. We took a sample of 25 items (all items above € 200), which amounted to € 10,738 and

asked the Purchaser on 26 April 2023, for the underlying documents. As described in

paragraph 2.2, we tried up until December 2023 to get these documents. As described,

without result.

Because it isn't logical that as of 31 December 2018 [BV3] and [BV4] have claims against

guests of 2018 (they have to pay upfront or when they leave), we suppose that the amount of

€ 14,559 isn't correct. Therefore we established the pre-received reservations as of 31 December

2018, at € 51,826.

Second comment Purchaser

'Please find our response to the completion report attached to this email. Also attached is the report and supporting documentation that [D] has provided to you along with documents that outline our comments in the response.'

The report of [D] of [bedrijf1] Ltd (hereafter: [bedrijf1]) is enclosed.

Reaction [BV1]

We were surprised of the assignment of [bedrijf1] by Purchaser at this time. [bedrijf1] is a Mews PMS

Deployment Partner which means, according to Credly (Pearson), that it has proven knowledge

and skills to successfully support and service Mews customers. [bedrijf1] has integrally checked the

reports as of 31 December 2018 with the underlying invoices. After careful consideration, we have

decided not to follow the restatements suggested by [bedrijf1] as sent by Purchaser. The

argumentation is as fellows:

1. We randomly cross checked 10 items of [BV4] and 10 items of [BV3] of which 3

items respectively 6 items were incorrectly calculated by [bedrijf1]. We have submitted our

findings to the Buyer for rebuttal. We consider the error rate unacceptable;

2. These interventions are not in line with the procedure we agreed on on 7 April 2023;

3. lf the 2018 reports are checked integrally, then the 2019 reports must also be checked

integrally to be consistent. This would take considerable time and effort.

5.3 Review of the Completion Accounts

5.3.1 EBITDA 2019

(…)

Determination [BV1]

We have determined that the EBITDA 2019 amounts to € 631,413, which results in a deficit (EBITDA adjustment) of € 32,016 or 4,83% below the Target EBITDA.

Schedule 6.4 EBITDA Adjustment in the SPA states that the Purchase Price will be decreased if the EBITDA 2019 is at least 5% lower than the target EBITDA. Such a decrease shall be calculated as 6.26 times the full deficit.

As the EBITDA Adjustment is lower than 5%, no adjustment to the Purchase Price will be made.

4. De klacht

4.1. Klaagster verwijt betrokkene dat hij:

(1) zonder instemming van partijen zijn opdracht heeft uitgebreid door de vooruitontvangen bedragen per 31 december 2018 te beoordelen, terwijl partijen hiervoor in de SPA een vast bedrag waren overeengekomen en dit uitdrukkelijk niet tot de opdracht behoorde;

(2) niet heeft onderbouwd op basis van welke transacties uit welk systeem hij de hoogte van zijn berekening van het vooruitontvangen bedrag van € 51.826 heeft bepaald;

(3) ten onrechte de bevindingen uit het [bedrijf1]-rapport buiten beschouwing heeft gelaten. Met deze bevindingen ontstond namelijk het ernstige vermoeden dat de berekening in het eindrapport onjuist was en nader onderzoek vereist was. Gelet op het grote belang en de minimale afwijking ten opzichte van de door partijen afgesproken drempel van 5% geldt een verhoogde zorgvuldigheid;

(4) geen zorgvuldig en integraal onderzoek heeft verricht naar de hoogte van de vooruitontvangen bedragen, terwijl dit – gelet op het grote belang bij de uitkomst – wel had gemoeten;

(5) door zijn handelen de fundamentele beginselen heeft geschonden, waaronder het beginsel van objectiviteit en het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Daarnaast heeft betrokkene het beginsel van hoor en wederhoor en zijn motiveringsplicht geschonden.

5. De beoordeling

Het toetsingskader

5.1. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Die toetsing is in dit geval terughoudend. Betrokkene was bindend adviseur en daarbij past een terughoudende toetsing vanwege de aard van de opdracht aan betrokkene: geschilbeslechting. Vanwege die aard komt aan betrokkene beoordelingsruimte toe. In de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 5 december 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:501) is het volgende overwogen ten aanzien van een accountant die als bindend adviseur heeft opgetreden:

Het College stelt voorop dat in een procedure als deze beoordeeld dient te worden of de accountant, in het kader van een opdracht tot het geven van een bindend advies in een geschil, de opdracht heeft vervuld met inachtneming van de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Met betrekking tot de (civiele) aansprakelijkheid van bindend adviseurs heeft de Hoge Raad in het arrest van 15 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0727, als volgt overwogen: “(…) De onafhankelijke positie die de bindend adviseurs dienen in te nemen brengt mee dat aan hen ook de benodigde beoordelingsruimte dient toe te komen bij de (wijze van) invulling en uitvoering van de opdracht. Bedacht dient te worden dat de bindend adviseurs rekening hebben te houden met de belangen van alle opdrachtgevers. Van hen kan ook niet verlangd worden dat zij zonder meer voldoen aan (alle) wensen en (nadere) aanwijzingen van hun opdrachtgevers. (…) De bijzondere aard van de opdracht tot het geven van een bindend advies noopt ertoe dat terughoudendheid dient te worden betracht als het gaat om het aannemen van aansprakelijkheid van bindend adviseurs voor tekortkomingen in de uitvoering van de opdracht (…)

Naar het oordeel van het College is het voorgaande van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van een accountant die in opdracht van partijen een bindend advies uitbrengt.

5.2. De Accountantskamer zal hierna de klachtonderdelen bespreken. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het aan klaagster is om de klacht voldoende toe te lichten en te onderbouwen en dat zij de klacht bij voldoende gemotiveerde tegenspraak aannemelijk moet maken.

De achtergrond bij de discussie over de vooruitontvangen bedragen

5.3. Klaagster en [BV2] hanteerden met betrekking tot de pre-received reservations verschillende manieren van verwerking in de administraties. Betrokkene heeft dit verschil in zijn verweerschrift toegelicht. Klaagster heeft deze toelichting niet weersproken. De toelichting is van belang voor een goed begrip van de uitspraak en komt op het volgende neer.

Bij hotelreserveringen wordt regelmatig vooraf geboekt voor ‘prestaties’ (overnachtingen) die later moeten worden geleverd. Daarbij wordt regelmatig (een deel van) het verschuldigde bedrag vooruitbetaald. [BV2] hanteerde een verwerking op kasbasis: de omzet werd genomen op het moment dat het geld werd ontvangen. Om die reden kwamen in haar administratie geen vooruitontvangen bedragen voor. Volgens klaagster diende dit op transactiebasis te worden verwerkt: de omzet kon pas worden genomen op het moment dat de prestatie was geleverd. In 2019 is overgegaan van kasbasis naar transactiebasis. Dat betekende dat de vooruitbetaalde bedragen in 2019 (voor overnachtingen in 2020 of zelfs later) dienden te worden gereserveerd. In gelijke zin moest er een aanpassing komen voor de cijfers van 2018 (voor overnachtingen die zijn geboekt (en deels betaald) in 2018, maar zijn ‘geleverd’ in 2019). Als dat niet zou gebeuren, dan zou sprake zijn van twee verschillende verslaggevingsmethoden en zou 2019 niet een getrouw beeld geven.

Klachtonderdeel (1): uitbreiding opdracht

5.4. Klaagster stelt dat zij met [BV2] had afgesproken om bij de (vaststelling van de) Completion Accounts uit te gaan van een gefixeerd bedrag van € 36.548 aan vooruitontvangen bedragen per 31 december 2018. Volgens klaagster heeft betrokkene in strijd gehandeld met deze partijafspraak door dit bedrag toch te beoordelen. Deze beoordeling behoorde uitdrukkelijk niet tot de opdracht van betrokkene, aldus klaagster. Betrokkene betwist dit.

5.5. De Accountantskamer overweegt dat betrokkene naar aanleiding van het ontstane geschil over de vooruitontvangen bedragen het in 3.9 bedoelde stappenplan heeft opgesteld. Kort gezegd hield dit plan in dat betrokkene op basis van de door klaagster en [BV2] verstrekte lijsten met vooruitontvangen bedragen per 31 december 2019 zou bepalen welke lijst correct was en dat op basis hiervan zou worden besloten of het mogelijk was om het bedrag aan vooruitontvangen bedragen per 31 december 2018 te bepalen. Uit de door partijen overgelegde e-mailcorrespondentie van 6 en 7 april 2023 volgt dat door of namens klaagster en [BV2] – conform artikel 2.10 van Schedule 4 bij de SPA – met deze procesafspraak expliciet is ingestemd. Klaagster heeft hieraan ook uitvoering gegeven door het verstrekken van de benodigde gegevens. Daarnaast heeft klaagster – in reactie op het tweede conceptrapport van betrokkene – [D] ingeschakeld om, zoals klaagster dat noemt in randnummer 22 van het klaagschrift, de waardering van de vooruitontvangen bedragen te beoordelen. Klaagster heeft de bevindingen van [D] voor reactie gedeeld met betrokkene. Daarmee heeft klaagster (impliciet) erkend dat de beoordeling van de vooruitontvangen bedragen tot de opdracht van betrokkene behoorde.

5.6. In het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden is de Accountantskamer van oordeel dat van een ongeoorloofde uitbreiding van de opdracht door betrokkene geen sprake is. Klachtonderdeel (1) mist feitelijke grondslag en is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel (2): ondeugdelijke onderbouwing van het vooruitontvangen bedrag 2018

5.7. Klaagster stelt dat op basis van reserveringsgegevens uit het boekingssyteem (Mews) van [BV2] het bedrag van € 37.267 aan vooruitontvangen bedragen per 31 december 2018 volgt (en € 52.615 per 31 december 2019). Klaagster verwijt betrokkene dat hij niet heeft onderbouwd op basis van welke transacties uit welk systeem hij de hoogte van zijn berekening van het vooruitontvangen bedrag van € 51.826 per 31 december 2018 heeft bepaald.

5.8. Betrokkene voert als verweer dat hij zich bij de vaststelling van de Completion Accounts oorspronkelijk heeft gebaseerd op het saldo van € 52.327 aan vooruitontvangen bedragen per 31 december 2018. Dit bedrag volgt uit een specificatie die [BV2] hem had aangeleverd, waarbij het grootboek als bron is gebruikt. Omdat klaagster het hiermee oneens was, is het meergenoemde stappenplan opgesteld. Daarbij speelde ook mee dat de verwerking van de vooruitontvangen bedragen in 2018 en 2019 op verschillende grondslagen heeft plaatsgevonden (kas- respectievelijk transactiebasis) en dat dit verschil gelijk moest worden getrokken teneinde een betrouwbare vergelijking te kunnen maken. Klaagster heeft vervolgens rapporten uit Mews aangeleverd waaruit het door haar gestelde bedrag van € 37.267 bleek. Het verschil met het in de boeken/specificatie van [BV2] opgenomen bedrag van € 52.327 was € 15.060. Van dit verschil waren 87 debetbedragen als ontvangsten of vorderingen op gasten verwerkt, in totaal

€ 14.559, waarmee klaagster bij haar berekening geen rekening heeft gehouden, met als reden dat bedoelde vorderingen niet zagen op 2018. Omdat deze claim op gasten niet logisch is (zij betalen vooruit of bij vertrek), heeft betrokkene in de periode april-december 2023 meerdere keren aan klaagster om de onderliggende documenten van 25 boekingen (meer dan € 200 bedragend en in totaal € 10.738) van de in totaal 87 boekingen gevraagd, echter zonder resultaat. Vanwege het ontbreken van een deugdelijke verklaring heeft betrokkene het bedrag van € 37.267 gecorrigeerd met het bedrag van € 14.559 waardoor hij – op basis van de voor hem best beschikbare informatie – de vooruitontvangen bedragen per 31 december 2018 op € 51.826 heeft vastgesteld. Op verzoek van klaagster heeft betrokkene bij e-mail van 27 februari 2024 de specificatie van dit bedrag (aanvullend) nagezonden.

5.9. De Accountantskamer oordeelt dat betrokkene met deze toelichting, zoals ook verwoord in paragraaf 5.2.13 van het eindrapport (waarvan een deel hiervoor in 3.13 is geciteerd), voldoende heeft gemotiveerd hoe hij tot het bedrag van € 51.826 is gekomen en welke werkzaamheden hij daarvoor heeft verricht. Anders dan klaagster stelt, is van een (eigen) schatting door betrokkene geen sprake. Betrokkene heeft zich gebaseerd op een door klaagster zelf aangeleverde specificatie waarbij hij uitsluitend de daarop voorkomende debetbedragen heeft gecorrigeerd. Het voorgaande betekent dat ook klachtonderdeel (2) feitelijke grondslag mist en daarom ongegrond is.

Klachtonderdeel (3): buiten beschouwing laten van het [bedrijf1]-rapport

5.10. Klaagster verwijt betrokkene dat hij de bevindingen uit het [bedrijf1]-rapport buiten beschouwing heeft gelaten.

5.11. De Accountantskamer acht ook dit verwijt van klaagster feitelijk onjuist, omdat vaststaat dat betrokkene het [bedrijf1]-rapport aan de hand van een deelwaarneming op 20 facturen heeft beoordeeld, waarvan hij het resultaat (negen fouten, waarvan er drie betrekking hadden op [BV4] en zes op [BV3]) op 24 april 2024 voor weerlegging door klaagster heeft teruggekoppeld. Daarmee kan niet worden gezegd dat betrokkene het [bedrijf1]-rapport heeft genegeerd. Klachtonderdeel (3) is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel (4): geen zorgvuldig en integraal onderzoek naar de hoogte van de vooruitontvangen bedragen

5.12. De (vervolg)vraag is of betrokkene kon en mocht blijven vertrouwen op zijn eerdere bevindingen die gebaseerd waren op de reserveringsgegevens in Mews en het grootboek of dat hij naar aanleiding van het door klaagster ingebrachte [bedrijf1]-rapport uitgebreid nader onderzoek had moeten verrichten naar de hoogte van de vooruitontvangen bedragen per 31 december 2018.

5.13. De Accountantskamer overweegt als volgt. Voor 2019 heeft klaagster een lijst met vooruitontvangen bedragen toegestuurd die betrokkene heeft vergeleken met een soortgelijke lijst van [BV2]. Betrokkene achtte de lijst van klaagster juist, wat hij aan klaagster en [BV2] heeft voorgelegd en door beide partijen is geaccordeerd. Voor 2018 heeft betrokkene conform het stappenplan dezelfde werkwijze toegepast. Betrokkene zag dat op de lijst van klaagster een aantal correcties was uitgevoerd die onder meer betrekking hadden op vorderingen op gasten. Volgens betrokkene heeft klaagster hiervoor geen deugdelijke onderbouwing gegeven, ondanks dat zij daartoe meerdere keren in de gelegenheid is gesteld. In plaats van toezending van nadere informatie heeft klaagster – buiten de procesafspraak om (zie 3.9) – het [bedrijf1]-rapport laten opstellen. Daarvan heeft betrokkene ter zitting nader toegelicht dat dit rapport uitgangspunten hanteert die afwijken van het voor de jaarrekening gehanteerde verslaggevingsstelsel. Volgens betrokkene zijn de wijzigingen die [D] aanbrengt steeds gebaseerd op kennis achteraf en is het met die benefit of hindsight corrigeren van het bewuste bedrag onjuist. Zo wijst betrokkene erop dat op 31 december 2018 nog niet bekend is of een overnachting in de loop van 2019 zal worden geannuleerd. Anders dan [D]/[bedrijf1] heeft gedaan, mag die correctie boekhoudkundig niet op het bedrag worden aangebracht, omdat dit ook niet is gebeurd voor 2019, aldus betrokkene.

5.14. Nu klaagster dit gemotiveerde verweer van betrokkene onvoldoende heeft weersproken, is de Accountantskamer van oordeel, mede vanwege de terughoudende toets die bij de beoordeling van het werk van een bindend adviseur moet worden toegepast, dat betrokkene in het [bedrijf1]-rapport geen aanleiding heeft hoeven te zien om aan de beschikbare informatie in die zin te twijfelen dat (alsnog) een integrale controle van de vooruitontvangen bedragen 2018 nodig was. Klachtonderdeel (4) is ongegrond.

Klachtonderdeel (5): schending fundamentele beginselen, hoor en wederhoor, motiveringsplicht

5.15. De Accountantskamer overweegt dat dit klachtonderdeel als zodanig geen zelfstandige klacht bevat maar meer een conclusie van klaagster dat betrokkene de fundamentele beginselen heeft geschonden, waaronder het beginsel van objectiviteit en het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat die conclusie niet kan worden getrokken. Klachtonderdelen (1) tot en met (4) zijn immers ongegrond. Dat betrokkene zich ongepast heeft laten beïnvloeden en daarmee in strijd heeft gehandeld met het beginsel van objectiviteit, is bovendien door klaagster niet onderbouwd. Tot slot is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene gedurende het gehele (advies)proces hoor en wederhoor heeft toegepast door tweemaal een conceptrapport uit te brengen en de zienswijzen van klaagster en [BV2] bij het eindrapport te betrekken. Ook heeft betrokkene de procesafspraak en zijn bevindingen naar aanleiding van het [bedrijf1]-rapport met klaagster besproken. Betrokkene heeft zijn bevindingen gemotiveerd onderbouwd. De verwijten zijn ongegrond.

Conclusie

5.16. De Accountantskamer komt tot de slotsom dat betrokkene bij het uitvoeren van zijn opdracht niet heeft gehandeld in strijd met enig fundamenteel beginsel. De klacht zal – in al haar onderdelen – ongegrond worden verklaard.

6. De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. J.L.M. Groenewegen en mr. P. van der Stroom (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en D.J. ter Harmsel AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.