ECLI:NL:TACAKN:2025:4 Accountantskamer Zwolle 24/2277 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2025:4 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-01-2025 |
Datum publicatie: | 13-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24/2277 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klager, die ondernemer is en een eenmanszaak heeft, beklaagt zich over door betrokkene verrichte werkzaamheden in het kader van administratieve dienstverlening. Klager meent dat betrokkene in meerdere opzichten is tekortgeschoten. De klacht is ongegrond. Klager heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene daadwerkelijk is tekortgeschoten en de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) heeft geschonden.De klacht is ongegrond. Klager heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene daadwerkelijk is tekortgeschoten en de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) heeft geschonden. |
ACCOUNTANTSKAMER
UITSPRAAK van 13 januari 2025 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 27 maart 2024 ontvangen klacht met nummer 24/2277 Wtra AK van
X
wonende te [plaats1]
K L A G E R
t e g e n
Y
accountant-administratieconsulent
kantoorhoudende te [plaats2]
B E T R O K K E N E
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen
- de e-mail van klager van 1 april 2024 met bijlage
- het verweerschrift met bijlagen
- de door klager per e-mail van 16 oktober 2024 overgelegde stukken
- de op de zitting door betrokkene overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 8 november 2024. Zowel klager als betrokkene zijn verschenen.
2. De uitspraak samengevat
Waarover gaat deze zaak?
2.1. Klager is ondernemer en heeft een eenmanszaak. Hij beklaagt zich over door betrokkene verrichte werkzaamheden in het kader van administratieve dienstverlening. Klager meent dat betrokkene in meerdere opzichten is tekortgeschoten.
De beslissing van de Accountantskamer.
2.2. De klacht is ongegrond. Klager heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene daadwerkelijk is tekortgeschoten en de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) heeft geschonden.
3. De feiten
3.1. Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven als openbaar accountant in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene is werkzaam als accountant bij [accountantskantoor1] te [plaats2]. Hij is de enige accountant op dat kantoor.
3.2. In de periode waarop de klacht betrekking heeft, heeft klager zijn werkzaamheden als ondernemer verricht onder de handelsnamen [bedrijfsnaam1], [bedrijfsnaam2] en [bedrijfsnaam3]. De verschillende handelsnamen waaronder klager opereert hebben betrekking op verschillende werkzaamheden. Zo richt [bedrijfsnaam1] zich op de verkoop van uitlaten en andere onderdelen voor motoren.
3.3. Betrokkene heeft de financiële administratie voor klager verwerkt en hij heeft belastingaangiften verzorgd voor klager. Betrokkene heeft geen jaarrekeningen samengesteld voor klager.
3.4. Klager meent dat betrokkene in het kader van de door hem verrichte werkzaamheden fouten heeft gemaakt waardoor hij schade heeft geleden. Klager heeft gemeld dat hij voornemens is betrokkene hiervoor aansprakelijk te stellen.
4. De klacht
4.1. Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. In hoofdlijnen gaat de klacht over de vraag of betrokkene de door hem verrichte werkzaamheden met de vereiste zorgvuldigheid heeft verricht.
4.2. Klager heeft in zijn klaagschrift betrokkene een aantal verwijten gemaakt. Hij heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij zijn klacht over de aangifte inkomstenbelasting over 2021 niet langer handhaaft.
4.3. Uit het ingediende klaagschrift en uit de beantwoording van vragen ter zitting, begrijpt de Accountantskamer dat klager betrokkene het volgende verwijt, wat door klager ter zitting is erkend:
1. betrokkene heeft bij de aangifte inkomstenbelasting over 2022 onzorgvuldig gehandeld;
2. betrokkene heeft klager niet tijdig geïnformeerd over zijn btw-schulden en over de achterstallige suppleties waarvan sprake was en heeft aldus onzorgvuldig gehandeld;
3. betrokkene is tekortgeschoten in zijn bejegening van klager, hij heeft onvoldoende inlevingsvermogen getoond, hij heeft ten onrechte geen verbeterplan opgesteld en hij heeft zich ook onvoldoende ingespannen voor klager.
4.4. Voor zover klager ter zitting nieuwe verwijten naar voren heeft gebracht, geldt dat de procesorde zich er in beginsel tegen verzet dat deze verwijten worden meegenomen bij de beoordeling van deze klacht. Er zijn geen omstandigheden gebleken die tot een hiervan afwijkend oordeel leiden.
5. De beoordeling
5.1. De kern van de klacht is dat betrokkene zijn werkzaamheden voor klager op onzorgvuldige wijze heeft verricht.
5.2. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).
5.3. De Accountantskamer zal de klachtonderdelen hierna achtereenvolgens bespreken.
Klachtonderdeel 1:
Betrokkene heeft bij de aangifte inkomstenbelasting over 2022 onzorgvuldig gehandeld.
5.4.1. De Accountantskamer stelt voorop dat het op de weg ligt van degene die een klacht indient tegen een accountant deze klacht zoveel mogelijk te onderbouwen. Van een klager mag verwacht worden dat hij zo concreet mogelijk aangeeft waarom de accountant over wie wordt geklaagd zijns inziens is tekortgeschoten. De Accountantskamer stelt vast dat klager weliswaar heeft gesteld dat sprake is geweest van fouten in de door betrokkene opgestelde aangifte inkomstenbelasting over 2022, maar dat hij niet concreet heeft onderbouwd waaruit deze fouten bestaan en blijken. De enkele verwijzing naar een bijlage is zonder toelichting, die ontbreekt, onvoldoende als onderbouwing van dit verwijt. Voor zover klager klaagt over door betrokkene gegeven adviezen in het kader van deze aangifte, stelt de Accountantskamer vast dat betrokkene in zijn verweerschrift een toelichting heeft gegeven op de door hem gegeven adviezen. Deze toelichting komt de Accountantskamer aannemelijk voor. Hoewel hij daartoe in de gelegenheid is geweest, is klager op dat verweer ter zitting niet meer ingegaan waarmee betrokkene het verwijt voldoende gemotiveerd heeft weersproken.
5.4.2. Klachtonderdeel 1 is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel 2:
Betrokkene heeft klager niet tijdig geïnformeerd over zijn btw-schulden en over de achterstallige suppleties waarvan sprake was en heeft op dit punt onzorgvuldig gehandeld.
5.5.1. De Accountantskamer stelt voorop dat gebleken is dat de btw-schuld van klager hoofdzakelijk is ontstaan door privégebruik van een bedrijfsauto.
5.5.2. Klager verwijt betrokkene onder meer dat het betrokkene niet bekend is
dat een btw-suppletie niet meer op papier kan worden ingediend en ook dat hij niet
weet hoe hij met verjaarde btw-suppleties moet omgaan. Ook zou hij klager niet tijdig
hebben geïnformeerd over btw-schulden en over achterstallige btw-suppleties.
Betrokkene heeft gemotiveerd betwist dat hij niet bekend zou zijn met het feit dat
een aantal in te dienen oude btw-suppleties zijn verjaard en niet meer op papier kunnen
worden ingediend. Ook heeft betrokkene gemotiveerd betwist dat hij klager eerst eind
2021 heeft gewezen op de op hem rustende plicht btw-suppleties in te dienen. Betrokkene
stelt zich op het standpunt dat hij klager er in de jaren daarvoor herhaaldelijk op
heeft gewezen dat hij de btw-suppleties moest indienen, maar dat klager er om financiële
redenen voor heeft gekozen dat (nog) niet te doen. Eerst in 2023 heeft klager de btw-suppleties
ingediend. Gelet op deze toelichting, die de Accountantskamer aannemelijk voorkomt
en door klager niet is weersproken, en gelet op de door betrokkene overgelegde aansluitingen
btw over meerdere jaren (bijlage F bij verweerschrift), kan niet worden geoordeeld
dat betrokkene klager niet tijdig heeft geïnformeerd over zijn btw-schulden en over
de achterstallige suppleties. Veeleer kan worden geconcludeerd dat betrokkene dat
(steeds) tijdig heeft gedaan.
5.5.3. Ook verder kan niet worden geoordeeld dat betrokkene voor wat betreft de btw-schulden en de achterstallige suppleties onzorgvuldig heeft gehandeld. Het doen van btw-aangifte en het indienen van suppleties zijn klager zijn eigen verantwoordelijkheid als ondernemer. Voor zover klager zich op het standpunt stelt dat de late indiening van deze stukken voor hem tot extra kosten heeft geleid, komt dat doordat klager zich bewust niet aan de fiscale regelgeving heeft gehouden. Dat kan betrokkene niet worden verweten.
5.5.4. Klachtonderdeel 2 is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel 3:
Betrokkene is tekortgeschoten in zijn bejegening van klager, hij heeft onvoldoende inlevingsvermogen getoond, hij heeft ten onrechte geen verbeterplan opgesteld en hij heeft zich ook onvoldoende ingespannen voor klager.
5.6.1. De Accountantskamer stelt vast dat klager betrokkene in dit klachtonderdeel diverse verwijten maakt. Zo verwijt klager betrokkene dat hij niet snel genoeg reageerde op e-mails van klager, dat hij onvoldoende inlevingsvermogen in klager en in de situatie waarin hij zich bevond heeft getoond, dat hij geen verbeterplan heeft ingediend, dat hij een contract heeft opgesteld waarin de voorwaarden en de te verrichten werkzaamheden niet voldoende duidelijk zijn omschreven, dat hij ten onrechte geen werkzaamheden zonder bijbetaling heeft verricht in verband met het verzorgen van klager zijn aangifte inkomstenbelasting over 2023 en dat betrokkene klager niet deugdelijk heeft geadviseerd in verband met de waardering van zijn onderneming. Betrokkene heeft al deze verwijten weersproken.
5.6.2. Over het verwijt van klager dat betrokkene niet snel genoeg reageerde op e-mails van klager, overweegt de Accountantskamer in algemene zin dat er geen regel is die voorschrijft dat een accountant een aan hem gerichte e-mail direct, per omgaande, moet beantwoorden. Wel brengt het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid mee dat van een accountant in beginsel verwacht mag worden dat hij tijdig reageert op vragen die hem gesteld worden. Wat onder tijdig reageren moet worden verstaan is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit de overgelegde correspondentie kan de Accountantskamer niet concluderen dat betrokkene onredelijk laat heeft gereageerd op e-mails die betrokkene aan hem heeft gericht.
5.6.3. Ten aanzien van het verwijt dat betrokkene onvoldoende inlevingsvermogen heeft getoond in klager en in de situatie waarin hij zich bevond, overweegt de Accountantskamer in algemene zin dat van een accountant mag worden verwacht dat hij zich op een respectvolle wijze uitdrukt en gedraagt ten opzichte van derden waaronder klanten. Uit wat klager heeft aangevoerd blijkt niet dat betrokkene zich ten opzichte van hem niet respectvol heeft gedragen. Dat betrokkene klager heeft gevraagd voor een bespreking naar zijn kantoor te komen, leidt op zichzelf genomen niet tot de conclusie dat betrokkene onvoldoende rekening heeft gehouden met de situatie van klager.
5.6.4. Over het verwijt dat betrokkene geen verbeterplan heeft ingediend, overweegt de Accountantskamer als volgt. Klager heeft betrokkene per e-mail van 18 juli 2023 laten weten dat hij meent dat betrokkene is tekortgeschoten in zijn werkzaamheden. De Accountantskamer stelt vast dat de kritiek die klager levert in zijn e-mail van 18 juli 2023 nauwelijks onderbouwd is. De Accountantskamer overweegt in algemene zin dat een accountant die een dergelijk bericht ontvangt van een klant bij zichzelf te rade dient te gaan en zich de vraag dient te stellen of de kritiek die de klant levert al dan niet terecht is. Indien hij concludeert dat deze kritiek terecht is, dient hij stappen te zetten die erop gericht zijn de tekortkomingen ongedaan te maken en er zorg voor te dragen dat zijn toekomstige werkzaamheden wel van voldoende kwaliteit zijn. Er bestaat geen verplichting een verbeterplan op te stellen. Betrokkene hoefde daarom geen verbeterplan op te stellen.
5.6.5. Ten aanzien van het verwijt dat betrokkene een contract heeft opgesteld waarin de voorwaarden en de te verrichten werkzaamheden niet voldoende duidelijk zijn omschreven, overweegt de Accountantskamer dat betrokkene klager op 19 maart 2020 een offerte voor het kalenderjaar 2020 heeft doen toekomen voor het leveren van administratieve dienstverlening en het opstellen van fiscale rapporten inclusief het verzorgen van de aangiften inkomstenbelasting voor een totaalprijs van € 2.000 per jaar. Op 26 maart 2020 heeft betrokkene vervolgens een opdrachtbevestiging aan klager doen toekomen die door klager is ondertekend. Klager heeft op 31 maart 2020 vragen gesteld over wat in de prijs van € 2.000 per jaar in de offerte begrepen was. Hoewel de offerte en de opdrachtbevestiging niet helemaal eensluidend zijn, ziet de Accountantskamer niet in waarom de opdrachtbevestiging niet voldoende duidelijk zou zijn. Dit verwijt slaagt daarom niet.
5.6.6. Over het verwijt dat betrokkene ten onrechte geen werkzaamheden heeft verricht, inbegrepen in de prijs van de opdrachtbevestiging, in verband met het verzorgen van klager zijn aangifte inkomstenbelasting over 2023, overweegt de Accountantskamer dat klager bij betrokkene begin 2024 heeft gemeld dat hij geen gebruik meer wil maken van betrokkene zijn diensten. Daarmee heeft klager de overeenkomst eenzijdig beëindigd. Een gevolg hiervan was dat klager er niet langer aanspraak op kon maken dat betrokkene klager zijn fiscale aangifte over 2023 tegen de overeengekomen prijs zou verzorgen. Nadat vervolgens gebleken was dat de nieuwe dienstverlener van klager wenste dat eerst de aangifte over 2023 zou zijn afgerond voordat hij een begin kon maken met zijn werkzaamheden, heeft klager zich tot betrokkene gewend met het verzoek de aangifte over 2023 alsnog te verzorgen. Het stond betrokkene onder deze omstandigheden vrij om klager, indien hij wenste dat betrokkene deze werkzaamheden alsnog zou verrichten, hiervoor een bedrag in rekening te brengen naast het bedrag dat in de eerder beëindigde overeenkomst was opgenomen.
5.6.7. Ten aanzien van het verwijt dat betrokkene klager niet deugdelijk heeft geadviseerd in verband met de waardering van zijn onderneming, overweegt de Accountantskamer dat uit de overlegde stukken blijkt dat klager betrokkene in 2023 enkele malen heeft laten weten dat hij voornemens was zijn onderneming te verkopen. Vaststaat dat klager en betrokkene over de verkoop van de onderneming hebben gesproken. Betrokkene heeft echter betwist dat hij klager heeft geadviseerd in het kader van de verkoop van zijn onderneming. Gesteld noch gebleken is dat klager betrokkene een opdracht heeft verleend zijn onderneming te waarderen en/of hem bij te staan in het kader van de verkoop van zijn onderneming. Het verwijt van klager slaagt daarom niet.
Verdere overwegingen
5.7. Wat klager overigens heeft aangevoerd, kan evenmin leiden tot gegrondverklaring van deze klacht.
5.8. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.
6. De beslissing
De Accountantskamer:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. A.M. van Amsterdam en mr. P. Volker (rechterlijke leden) en drs. J.C. Scheper RA en D.J. ter Harmsel AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2025.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.