ECLI:NL:TACAKN:2025:16 Accountantskamer Zwolle 24/3469 Wtra AK 24/3470 Wtra AK 25/49 Wtra AK 25/50 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2025:16
Datum uitspraak: 21-03-2025
Datum publicatie: 21-03-2025
Zaaknummer(s):
  • 24/3469 Wtra AK
  • 24/3470 Wtra AK
  • 25/49 Wtra AK
  • 25/50 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
  • Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegrond klacht. Eén accountant krijgt de maatregel van berisping opgelegd. Een vereniging heeft 95,05% van de aandelen in een BV. De directeur van deze vereniging heeft 4,95% van de aandelen in deze BV. Betrokkene 2 heeft in 2020 een memo uitgebracht met betrekking tot de waarderingssystematiek van de aandelen van de directeur en in 2022 een memo in verband met de verkoop van deze aandelen aan de vereniging. Betrokkene 1 is de samenstellend accountant van de vereniging en de BV. Klager verwijt betrokkenen onder andere dat zij bij hun werkzaamheden onvoldoende rekening hebben gehouden met de tegengestelde belangen van de vereniging en de directeur. De klacht tegen betrokkene 1 is ongegrond. De klacht is ten aanzien van betrokkene 2 gedeeltelijk gegrond, omdat hij zich niet heeft gerealiseerd dat de tegengestelde belangen tussen de vereniging en de directeur een bedreiging voor zijn objectiviteit vormden, waardoor hij geen passende maatregelen heeft genomen en vastgelegd om deze bedreiging weg te nemen.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 21 maart 2025 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 12 september 2024 en 2 januari 2025 ontvangen klachten met nummers 24/3469, 24/3470, 25/49 en 25/50 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

1. Y1

accountant-administratieconsulent

2. Y2

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E N

advocaat: mr. J.J. Vetter te Amsterdam

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het op 12 september 2024 ontvangen klaagschrift met bijlagen (geregistreerd onder 24/3469 en 24/3470 Wtra AK)
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de e-mail van klager van 20 december 2024 met bijlage
  • het op 2 januari 2025 ontvangen aanvullend klaagschrift met bijlagen (geregistreerd onder 25/49 en 25/50 Wtra AK)
  • de e-mail van betrokkenen van 7 januari 2025 met bijlagen
  • de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 3 februari 2025. Klager is verschenen. Betrokkenen zijn ook verschenen, bijgestaan door hun advocaat.

2. De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1. Een vereniging heeft 95,05% van de aandelen in een BV. De directeur van deze vereniging heeft 4,95% van de aandelen in deze BV. Betrokkene 2 heeft in 2020 een memo uitgebracht met betrekking tot de waarderingssystematiek van de aandelen van de directeur en in 2022 een memo in verband met de verkoop van deze aandelen aan de vereniging. Betrokkene 1 is de samenstellend accountant van de vereniging en de BV. Klager verwijt betrokkenen onder andere dat zij bij hun werkzaamheden onvoldoende rekening hebben gehouden met de tegengestelde belangen van de vereniging en de directeur.

De beslissing van de Accountantskamer

2.2. De klacht is ten aanzien van betrokkene 1 ongegrond. De klacht is ten aanzien van betrokkene 2 gedeeltelijk gegrond. Hij krijgt de maatregel van berisping opgelegd, omdat hij zich niet heeft gerealiseerd dat de tegengestelde belangen tussen de vereniging en de directeur een bedreiging voor zijn objectiviteit vormden, waardoor hij geen passende maatregelen heeft genomen en vastgelegd om deze bedreiging weg te nemen.

3. De feiten

3.1. Betrokkene 1 is sinds 2006 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene 2 is sinds 2008 ingeschreven. Zij zijn allebei werkzaam bij [accountantskantoor1] in [plaats2] (hierna: het accountantskantoor).

3.2. Klager is sinds 2006 lid van de [vereniging1] (hierna: de vereniging). In 2021 is hij toegetreden tot de ledenraad en in 2022 tot de financiële commissie van de vereniging.

3.3. De vereniging wordt geleid door een uit de leden benoemd bestuur. De vereniging heeft daarnaast een bureau met werknemers. De heer [A] is de directeur van dit bureau (hierna: de directeur).

3.4. De vereniging was enig aandeelhouder van [BV1] (hierna: de BV). In 2003 heeft zij 4,95% van haar aandelen in de BV verkocht aan de directeur.

3.5. In de toen opgemaakte aandeelhoudersovereenkomst is bepaald dat de directeur de verplichting heeft om bij het einde van zijn dienstverband zijn aandelen in de BV aan te bieden aan de vereniging. Ook is bepaald dat terugkoop zal plaatsvinden op basis van dezelfde grondslagen als zijn gehanteerd bij de aankoop van de aandelen en dat geen rekening zal worden gehouden met het feit dat de aankoop een minderheidsaandelenpakket betreft.

3.6. De vereniging en de BV zijn sinds 2017 klant bij het accountantskantoor. Sinds 5 juni 2020 heeft het accountantskantoor de opdracht om de jaarrekeningen van de vereniging en de BV samen te stellen voor 2019 en volgende jaren. Daarnaast omvatte de opdracht van de BV onder meer het desgevraagd verstrekken van adviezen. Betrokkene 1 heeft de opdrachtbevestigingen voor deze opdrachten ondertekend. Betrokkene 2 is als relatiemanager betrokken bij de vereniging en de BV. Betrokkenen waren voorafgaand aan de op 5 juni 2020 bevestigde opdrachten niet bij de vereniging of de BV betrokken.

3.7. In 2018 heeft de vereniging een obligatielening van € 250.000 versterkt aan een overdekt themapark (hierna: de lening). Dit themapark is begin 2023 failliet gegaan. De verliespost is verwerkt in de jaarcijfers van de vereniging over 2022.

3.8. In 2020 is betrokkene 2 gevraagd mee te denken over een oplossing voor het spanningsveld tussen de belangen van de directeur als minderheidsaandeelhouder van de BV en de vereniging als meerderheidsaandeelhouder. In dit verband heeft betrokkene 2 op 23 juli 2020 een memorandum opgesteld getiteld “Voorstel wijziging waarderingssystematiek”, gericht aan de bestuursleden van de vereniging (hierna: memo I). In dit memo staat het volgende:

“(…) Tijdens de bespreking van de jaarrekening 2019 van [de vereniging, AcK] en haar dochtermaatschappijen is ook gesproken over een betere/reëlere spreiding van de resultaten tussen de Vereniging en [naam BV, Ack]. Zoals in de bespreking aangegeven is er sprake van een tegengesteld belang, namelijk:

- Een zo'n hoog mogelijk resultaat in [naam BV, AcK] leidt tot meer Vpb maar wel tot een hogere dividenduitkering aan [naam directeur, AcK] (minderheidsaandeelhouder van 4,95%);

- Het toepassen van een zo'n optimaal fiscaal beleid in [naam BV, AcK] leidt tot minder te betalen Vpb maar wel tot een lager dividend voor de minderheidsaandeelhouder. (…)

Het bestuur van de vereniging heeft aangegeven open te staan voor een wijziging van de afspraken in de aandeelhoudersovereenkomst aangaande de waarderingssystematiek van het 4,95% belang bij een vertrek van de huidige directeur [naam directeur, AcK] om zo een compensatie te realiseren aangaande het genoemde tegengesteld belang. (…)

Om dit negatief effect grotendeels te compenseren is het voorstel om de huidige waarderingssystematiek te wijzigen door het element "mix-waarde" uit de systematiek te halen. Hierdoor wordt geen rekening meer gehouden met de nominale waarde van de aandelen. (…)”

3.9. Op 17 oktober 2022 heeft betrokkene 2 een tweede memorandum opgesteld over een mogelijk vervroegde verkoop door de directeur (die toen 55 jaar oud was) van diens minderheidsaandelenbelang, gericht aan het bestuur en de directie van de vereniging (hierna memo II). In dit memorandum staat het volgende:

“(…) Onlangs hebben [naam directeur, AcK] en ik gesproken over een mogelijk vervroegde verkoop van de aandelen behorende bij het minderheidsbelang. (…)

Een oplossing hiervoor kan liggen in het feit dat de vereniging reeds in dit stadium de aandelen van de minderheidsaandeelhouder koopt rekening houdend met de reeds vastgelegde waarderingssystematiek. Aangezien dat het verkoopmoment dan zo'n 6 jaar eerder plaatsvindt dan voor de hand zou liggen, is het voor de hand liggend dat rekening wordt gehouden met de dividendstromen 2023 tot en met 2028 in de uiteindelijk prijs voor het aandelenpakket van 4,95%.

Er zijn mijns inziens meerdere opties om deze dividendstromen te berekenen, maar voor de hand ligt: Het gemiddelde resultaat berekenen conform de systematiek die voor waardering van de aandelen wordt gebruikt (…)

Voor de volledigheid laat ik even zien op basis van het gemiddeld resultaat (na Vpb) van de afgelopen 3 jaar over welke bedragen we spreken. (…)

Het dividend per jaar bedraagt dan € 34.917. De aandelenverkoop vindt 6 jaar eerder plaats.

Oftewel afgerond € 210.000,-. Dit bedrag komt dan boven op waardering cf afgesproken

systematiek. (…)”

3.10. Op 25 oktober 2022 heeft een extra bestuursvergadering van de vereniging plaatsgevonden. Uit de notulen van deze vergadering blijkt dat onder meer memo II is besproken en dat de directeur heeft berekend dat de aandelenwaarde € 299.192 bedraagt en de goodwill voor gederfd dividend (vanwege 6 jaar eerder verkopen van de aandelen) € 214.445. Betrokkenen waren niet aanwezig bij deze vergadering.

3.11. De directeur en het bestuur van de vereniging hebben daarna afspraken gemaakt over de verkoop van het minderheidsaandelenbelang van de directeur in de BV.

3.12. Op 24 december 2022 hebben de directeur en de vereniging de koopovereenkomst ondertekend. In deze overeenkomst is vastgelegd dat de directeur zijn minderheidsaandelenbelang in de BV aan de vereniging verkoopt voor een bedrag van in totaal € 514.537. Dit bedrag bestaat uit de waarde van de aandelen van € 299.192, misgelopen dividend van € 214.445 en € 900 voor de nominale waarde van de aandelen.

3.13. In maart 2023 is de financiële commissie over de aandelentransactie geïnformeerd.

3.14. Op de ledenraadvergadering van de vereniging van 9 januari 2024 is de aankoop van de aandelen in de BV verder toegelicht. Tijdens deze vergadering is klager afgetreden als lid van de ledenraad en de financiële commissie.

4. De klacht

4.1. Betrokkenen hebben volgens klager gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2. Klager verwijt betrokkenen het volgende:

a. betrokkenen hadden in 2018 de vereniging (meermaals) moeten waarschuwen voor de impact van de lening op de vereniging ingeval van een faillissement van het themapark en zij hadden moeten zorgen voor open communicatielijnen;

b. betrokkenen hadden veel eerder aan de bel moeten trekken over de voor de vereniging nadelige manier van resultaatverdeling die pas in 2020 is gewijzigd;

c. betrokkenen hadden het bestuur van de vereniging moeten waarschuwen dat de directeur bij de wijziging van de waarderingssystematiek van de aandelen meer oog heeft voor zijn eigen belang dan dat van de vereniging;

d. betrokkenen hadden het bestuur moeten waarschuwen dat memo II slechts een uitwerking was van de wens van de directeur en dat deze uitwerking niet marktconform is;

e. betrokkenen hadden gezien de tegenstrijdige belangen het bestuur nadrukkelijk moeten adviseren om een onafhankelijke deskundige in te schakelen als adviseur/belangenbehartiger;

f. het bedrag van € 900 voor de nominale waarde van de aandelen is ten onrechte opgenomen in de koopsom, betrokkenen hebben ten aanzien daarvan weggekeken en geen actie ondernomen;

g. betrokkenen hebben niet gereageerd op e-mails die in CC aan hen zijn toegestuurd, waarin klager melding heeft gemaakt van valsheid in geschrift in de notulen van een vergadering met de financiële commissie;

h. betrokkenen hebben niet gereageerd of actie ondernomen naar aanleiding van de door klager gemelde cruciale fouten in de concept-notulen van de vergadering met de financiële commissie van 8 november 2023;

i. betrokkenen hebben geen bezwaar gemaakt tegen het feit dat de directeur optrad als notulist bij de vergaderingen van de financiële commissie op 25 september 2023 en 8 november 2023;

j. in de sheets die het bestuur in de ingelaste ledenraadvergadering en algemene ledenvergadering van 28 december 2023 heeft getoond over de herberekening van de aandelenwaarde is voorbijgegaan aan het feit dat het bestuur inmiddels had besloten om een ander beleid te voeren;

k. betrokkenen hebben weggekeken en geen actie ondernomen in verband met fouten in het verslag van de ledenraadvergadering van 9 januari 2024 en richting de ledenraad het signaal gegeven dat de door klager geuite zorgen niet relevant en zelfs hoogst ongewenst zijn;

l. wegkijken en niet reageren op duidelijke signalen voor mogelijke misstanden bij de vereniging en daarmee het risico nemen dat de mogelijke scheefgroei binnen de vereniging verder toeneemt.

4.3. Op de zitting heeft klager klachtonderdeel a ingetrokken, zodat dit klachtonderdeel geen bespreking meer behoeft.

4.4. De klachtonderdelen c, d en e zullen hierna vanwege de onderlinge samenhang gezamenlijk worden behandeld.

5. De beoordeling

5.1. Klager heeft op de zitting naar voren gebracht dat in de statuten van de vereniging staat dat van de accountant wordt verwacht dat deze het bestuur attendeert op de financiële consequenties van het gevoerde beleid en dat het jaarverslag moet zijn voorzien van een accountantsverklaring. Volgens klager volgt hieruit dat een samenstellingsverklaring niet voldoende is. Betrokkenen hebben bezwaar gemaakt tegen dit pas op de zitting naar voren gebrachte verwijt, omdat zij geen gelegenheid hebben gehad om hun verweer daartegen voor te bereiden. De Accountantskamer zal dit nieuwe verwijt in verband met de goede procesorde niet beoordelen.

5.2. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkenen aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

Klachtonderdeel b: betrokkenen hadden veel eerder aan de bel moeten trekken over de voor de vereniging nadelige manier van resultaatverdeling die pas in 2020 is gewijzigd

5.3. Klager heeft naar voren gebracht dat betrokkenen veel eerder aan de bel hadden moeten trekken over de wijze waarop de resultaten tussen de vereniging en de BV werden verdeeld, omdat de vereniging en haar leden daardoor substantieel werden benadeeld. Volgens klager is er te veel vennootschapsbelasting (vpb) en dividend betaald en heeft de bevoordeling van de BV een opstuwend effect gehad op de in de toekomst in te kopen aandelen van de directeur. Daarbij heeft klager erop gewezen dat als er een reële resultaatverdeling was geweest, de vereniging en de BV jaarlijks meer gebruik hadden kunnen maken van het lage vpb-tarief. Een optimale resultaatverdeling zou volgens klager waarschijnlijk hebben betekend dat in de vereniging jaarlijks naar de vrijgestelde winst was toegewerkt.

5.4. Dit klachtonderdeel is ongegrond, omdat betrokkenen zeer kort nadat zij als accountants betrokken zijn geraakt bij de vereniging en de BV al met het bestuur van de vereniging hebben gesproken over een optimale resultaatverdeling tussen de vereniging en de BV. Op 5 juni 2020 is immers de opdracht verstrekt om de jaarrekeningen 2019 van de vereniging en de BV samen te stellen en tijdens de bespreking van deze jaarrekeningen is onder andere de optimale resultaatverdeling al aan de orde gekomen, zoals blijkt uit memo I en de daarbij behorende begeleidende brief van 23 juli 2020.

Klachtonderdeel c: betrokkenen hadden het bestuur van de vereniging moeten waarschuwen dat de directeur bij de wijziging van de waarderingssystematiek van de aandelen meer oog heeft voor zijn eigen belang dan dat van de vereniging

Klachtonderdeel d: betrokkenen hadden het bestuur moeten waarschuwen dat memo II slechts een uitwerking was van de wens van de directeur en dat deze uitwerking niet marktconform is

Klachtonderdeel e: betrokkenen hadden gezien de tegenstrijdige belangen het bestuur nadrukkelijk moeten adviseren om een onafhankelijke deskundige in te schakelen als adviseur/belangenbehartiger

5.5. Deze klachtonderdelen komen er in de kern op neer dat volgens klager betrokkenen bij hun werkzaamheden in verband met de wijziging van de waarderingssystematiek in 2020 en de prijsbepaling voor het minderheidsaandelenbelang in 2022 onvoldoende met de tegengestelde belangen van de vereniging en de directeur rekening hebben gehouden.

5.6. Betrokkenen hebben naar voren gebracht dat alleen betrokkene 2 betrokken is geweest bij deze werkzaamheden. Daarnaast hebben betrokkenen aangevoerd dat het voor zowel het bestuur als de directeur zeer duidelijk was dat sprake was van een tegengesteld belang en dat daarover jaarlijks is gesproken. Volgens hen is betrokkene 2 juist ingeschakeld om mee te denken over een oplossing om dit spanningsveld tussen de vereniging en de directeur op te heffen.

5.7. De Accountantskamer overweegt dat het fundamentele beginsel van objectiviteit betekent dat de accountant zich niet ongepast laat beïnvloeden en niet ongepast vertrouwt op derden, technologie of andere factoren[1]. Een accountant is verplicht om omstandigheden te identificeren en te beoordelen die een bedreiging kunnen zijn voor het zich houden aan de fundamentele beginselen[2]. De objectiviteit van een accountant kan op verschillende manieren worden bedreigd, waaronder door het adviseren van twee cliënten met onderling strijdige belangen[3]. Als sprake is van een bedreiging dan moet een accountant toereikende maatregelen treffen en vastleggen om deze bedreiging weg te nemen[4].

5.8. Niet in geschil is dat de belangen van de directeur bij het bepalen van de prijs bij de verkoop van zijn aandelenbelang tegengesteld waren aan de belangen van de vereniging als koper van deze aandelen. Betrokkene 2 heeft deze belangentegenstelling wel onderkend, maar heeft er geen blijk van gegeven dat hij zich heeft gerealiseerd dat deze tegenstelling zou kunnen leiden tot een bedreiging van zijn eigen objectiviteit. Hij heeft ook geen toereikende maatregel getroffen en vastgelegd om deze bedreiging weg te nemen[5]. Deze maatregel had kunnen bestaan uit het voeren en vastleggen van een gesprek met het bestuur en de directeur, waarbij hij uitleg had kunnen geven over zijn rol en waarbij hij bij beide partijen om informatie had kunnen vragen. Doordat betrokkene 2 in dit geval voorafgaand aan het opstellen van memo I en II, over de daarin concreet voorgestelde oplossingsrichtingen, alleen contact heeft gehad met de directeur, heeft hij het risico gelopen dat hij zich heeft gebaseerd op eenzijdige informatie van de directeur en op veronderstellingen waar het bestuur mogelijk een andere visie op had. Daarnaast had betrokkene 2 een van beide partijen kunnen adviseren om een andere adviseur in te schakelen, of elk eigen adviseurs. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene 2 is gevraagd om mee te denken over de waarderings- of prijsbepalingssystematiek van de aandelen, wat op vele verschillende manieren kan worden gedaan en waarbij keuzes moeten worden gemaakt. Zoals klager in zijn klaagschrift naar voren heeft gebracht, had bij de waardebepaling bijvoorbeeld ook rekening kunnen worden gehouden met het feit dat de directeur vanaf 2023 parttime zou gaan werken of had ervoor kunnen worden gekozen om de - toekomstige dividenden vervangende - uitkering contant te maken. Dat het aan de directeur en het bestuur was om te onderhandelen over de verkoopprijs van de aandelen, zoals door betrokkene 2 is betoogd, neemt niet weg dat hij zich had moeten realiseren dat partijen waarde zouden (kunnen) hechten aan zijn voorstellen en dat deze een rol zouden (kunnen) spelen bij de onderhandelingen.

5.9. Verder wordt overwogen dat de werkzaamheden die betrokkene 2 heeft uitgevoerd, vallen onder het bereik van Standaard 5500N ‘Transactiegerelateerde adviesdiensten’. Betrokkene 2 heeft immers advies gegeven met betrekking tot een voorgenomen aandelentransactie, zoals vermeld in paragraaf 2 van deze standaard. Dat memo I en II volgens betrokkene 2 slechts denkrichtingen bevatten, maakt dat niet anders. Deze memo’s bevatten namelijk wel degelijk voorstellen van de kant van betrokkene 2 en moeten daarom worden beschouwd als transactiegerelateerde adviezen. Bovendien moet het meedenken over de wijze waarop de waarde of prijs van aandelen zou kunnen worden vastgesteld ook worden beschouwd als een transactiegerelateerde adviesdienst in de zin van Standaard 5500N[6]. Ook op grond van deze standaard had betrokkene waarborgen moeten treffen in verband met de conflicterende belangen[7].

5.10. In zoverre zijn de klachtonderdelen jegens betrokkene 2 gegrond. Betrokkene 2 heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit.

5.11. De klachtonderdelen zijn, voor zover gericht tegen betrokkene 1, ongegrond. Onweersproken is immers dat betrokkene 1 op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de advisering omtrent de waardering(systematiek) van de aandelen van de directeur. De stelling van klager op de zitting dat betrokkene 1 op grond van zijn samenstellingsopdracht het bestuur had moeten waarschuwen voor de eenzijdige advisering door betrokkene 2, kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat klager deze stelling niet heeft onderbouwd.

5.12. Voor zover klager betoogt dat de prijs van de aandelen te hoog is, is de klacht niet-ontvankelijk omdat de Accountantskamer niet gaat over de prijs van de aandelen, maar alleen het handelen en nalaten van betrokkenen bij de totstandkoming van de prijs kan beoordelen.

Klachtonderdeel f: het bedrag van € 900 voor de nominale waarde van de aandelen is ten onrechte opgenomen in de koopsom, betrokkenen hebben ten aanzien daarvan weggekeken en geen actie ondernomen

5.13. Klager heeft in dit verband aangevoerd dat het bestuur en de directeur mondeling zijn overeengekomen om een bedrag van € 900 toe te voegen aan de koopsom, zijnde de nominale waarde van de aandelen. Volgens klager is dat niet in overeenstemming met de in 2020 gewijzigde waarderingssystematiek. Daarbij heeft klager erop gewezen dat betrokkenen tijdens het overleg op 8 november 2023 te kennen hebben gegeven dat dit bedrag ten onrechte is toegevoegd, maar hebben zij daarna geen actie ondernomen.

5.14. De Accountantskamer overweegt dat betrokkenen onweersproken hebben gesteld dat zij niet aanwezig waren bij de onderhandelingen tussen het bestuur en de directeur over de koopsom en dat zij geen betrokkenheid hebben gehad bij het opstellen van de (concept)koopovereenkomst, waarin een bedrag van € 900 voor de nominale waarde van de aandelenis opgenomen. Zij hebben onbetwist naar voren gebracht dat een jurist van het accountantskantoor deze overeenkomst heeft opgesteld, dat niet zij de opdracht daarvoor hebben gekregen en dat die overeenkomst niet ter goedkeuring aan hen is voorgelegd. Daarom kan betrokkenen niet worden aangerekend dat zij het bestuur er destijds niet op hebben gewezen dat dit bedrag volgens de gewijzigde waarderingssystematiek buiten beschouwing zou moeten worden gelaten. Dat betrokkenen na het overleg op 8 november 2023 in verband hiermee geen stappen hebben ondernomen, kan betrokkenen ook niet worden verweten. De koopovereenkomst was immers al op 24 december 2022 ondertekend en klager heeft niet toegelicht wat betrokkenen ruim tien maanden later nog hadden kunnen doen (anders dan hierop te wijzen). Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel g: betrokkenen hebben niet gereageerd op e-mails die in CC aan hen zijn toegestuurd, waarin klager melding heeft gemaakt van valsheid in geschrift in de notulen van een vergadering van de financiële commissie

5.15. Met betrekking tot dit klachtonderdeel heeft klager aangevoerd dat volgens hem sprake is van valsheid in geschrift omdat zijn aanvulling op de concept-notulen van de vergadering van de financiële commissie van 20 september 2022 is gewijzigd, terwijl was afgesproken dat deze aanvulling integraal zou worden opgenomen in de definitieve notulen. Daarbij heeft klager erop gewezen dat hij op 20 november 2023 per e-mail aan de directeur (met betrokkenen in CC) heeft gevraagd waarom er een wijziging is aangebracht in zijn aanvulling. De directeur heeft daarna op 23 november 2023 bericht: “Helaas bevatte de vorige mail een foutieve set, bijgaand de juiste versie. (…)”. Per e-mail van 11 december 2023 heeft klager aan de directeur (met betrokkenen in CC) laten weten dat hij geen reactie heeft gekregen op zijn vraag hoe het kan dat een cruciale zin in zijn aanvulling is gewijzigd en dat hij deze wijziging niet anders kan uitleggen dan als valsheid in geschift. Volgens klager hebben betrokkenen ten onrechte niet gereageerd op deze melding van valsheid in geschrift en hebben zij weggekeken.

5.16. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkenen niet hoefden te reageren op de e-mail van klager van 11 december 2023, omdat de directeur de door klager gemelde onjuistheid in de notulen al had rechtgezet door toezending van de overeengekomen versie van de notulen. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel h: betrokkenen hebben niet gereageerd of actie ondernomen naar aanleiding van de door klager gemelde cruciale fouten in de concept-notulen van de vergadering met de financiële commissie van 8 november 2023

5.17. Klager heeft naar voren gebracht dat de concept-notulen van de vergadering van de financiële commissie van 8 november 2023 verre van compleet zijn en cruciale fouten bevatten. Volgens klager hebben betrokkenen ten onrechte niet gereageerd of actie ondernomen naar aanleiding van zijn e-mails hierover aan de directeur en (in CC) aan betrokkenen.

5.18. Naar het oordeel van de Accountantskamer hoefden betrokkenen geen stappen te ondernemen naar aanleiding van de door klager gestelde onjuistheden in de concept-notulen van deze vergadering. Het gaat immers om concept-notulen, waarvan de inhoud – na bespreking bij een volgende vergadering – nog gewijzigd zou kunnen worden. Klager heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat zijn versie van de notulen wel juist is. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel i: betrokkenen hebben geen bezwaar gemaakt tegen het feit dat de directeur optrad als notulist bij de vergaderingen met de financiële commissie op 25 september 2023 en 8 november 2023

5.19. Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft klager naar voren gebracht dat de directeur heeft genotuleerd bij de vergaderingen van de financiële commissie van 25 september 2023 en 8 november 2023, terwijl normaal gesproken een assistent als notulist optrad. Naar stelling van klager hadden betrokkenen bezwaar moeten maken tegen het optreden van de directeur als notulist.

5.20. Dit klachtonderdeel is ongegrond, omdat het aan het desbetreffende orgaan van de vereniging is om te bepalen wie notuleert bij een vergadering. Betrokkenen hebben daarin geen rol. Dat zij op uitnodiging van het bestuur en/of de directeur wel bij deze vergaderingen aanwezig waren, maakt dat niet anders.

Klachtonderdeel j: in de sheets die het bestuur in de ingelaste ledenraadvergadering en de algemene ledenvergadering van 28 december 2023 heeft getoond over de herberekening van de aandelenwaarde is voorbijgegaan aan het feit dat het bestuur inmiddels had besloten om een ander beleid te voeren

5.21. Klager heeft aangevoerd dat het bestuur tijdens de ingelaste ledenraadvergadering en de algemene ledenvergadering van 28 december 2023 enkele sheets heeft gepresenteerd, waarin een herberekening van de aandelenwaarde is opgenomen. In deze herberekening is volgens klager voorbijgegaan aan het feit dat het bestuur inmiddels had besloten om een ander beleid te gaan voeren, waardoor de winst in de BV’s substantieel lager zou gaan uitvallen. Daarbij heeft klager naar voren gebracht dat hij geen bewijs heeft dat betrokkenen deze herberekening hebben opgesteld.

5.22. Dit laatste kan de Accountantskamer niet vaststellen, daarom is dit klachtonderdeel ongegrond. Overigens heeft dit klachtonderdeel geen zelfstandige betekenis ten opzichte van de klachtonderdelen c, d en e. Het door klager gemaakte verwijt komt er namelijk in de kern op neer dat bij de (her)berekening van de aandelenwaarde het belang van de directeur in plaats van dat van de vereniging voorop zou hebben gestaan, waardoor deze een te hoge koopprijs voor zijn aandelen zou hebben gekregen. Dit is al aan de orde geweest bij de bespreking van de klachtonderdelen c, d en e.

Klachtonderdeel k: betrokkenen hebben weggekeken en geen actie ondernomen in verband met fouten in het verslag van de ledenraadvergadering van 9 januari 2024 en richting de ledenraad het signaal gegeven dat de door klager geuite zorgen niet relevant en zelfs hoogst ongewenst zijn

5.23. Klager heeft naar voren gebracht dat in de notulen van de ledenraadvergadering van 9 januari 2024 wordt gesproken over adviezen van betrokkenen, terwijl betrokkenen tijdens de vergadering van de financiële commissie van 8 november 2023 (waarbij het bestuur en de directeur ook aanwezig waren) nadrukkelijk hebben verklaard dat memo I en II niet zouden mogen worden gezien als adviezen. Klager heeft betrokkenen gevraagd om in verband hiermee actie te ondernemen, maar zij hebben dat niet gedaan. In plaats daarvan ontving klager aangetekende brieven van het bestuur en de ledenraad, waarin hij werd gesommeerd om te stoppen met zijn bemoeienissen. Betrokkene 1 heeft op 3 juni 2024 aan klager laten weten niet inhoudelijk te zullen reageren en heeft daarbij verwezen naar de brief van de ledenraad, aldus steeds klager.

5.24. De Accountantskamer overweegt dat als de betrokkenheid van een accountant bij bepaalde informatie door een ander onjuist wordt voorgesteld, de accountant een redelijkerwijs te nemen maatregel treft om aan de beoogde gebruikers van de informatie kenbaar te maken waaruit de betrokkenheid bij die informatie werkelijk bestaat[8]. Dit is onder andere van belang als de betrokkenheid van een accountant anders of minder intensief is (of was) dan de ander doet voorkomen. De beoogde gebruikers van de informatie zouden hier namelijk ten onrechte vertrouwen aan kunnen ontlenen[9].

5.25. Zoals hiervoor is overwogen, moeten memo I en II worden gezien als transactiegerelateerde adviezen. Dat in de notulen van de ledenraadvergadering van 9 januari 2024 wordt gesproken over adviezen van betrokkenen, kan dan ook niet worden beschouwd als een verkeerde voorstelling van zaken. Daarom hoefden betrokkenen in verband hiermee geen maatregel te treffen. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel l: wegkijken en niet reageren op duidelijke signalen van mogelijke misstanden bij de vereniging en daarmee het risico nemen dat de mogelijke scheefgroei binnen de vereniging verder toeneemt

5.26. Tot slot heeft klager betoogd dat betrokkenen hebben weggekeken en niet hebben gereageerd op duidelijke signalen van mogelijke misstanden bij de vereniging. Daarbij heeft hij erop gewezen dat hij op 23 augustus 2024 het bestuur heeft verzocht om aanwezig te mogen zijn bij de jaarlijkse bijeenkomst van de financiële commissie, zodat hij de bespreking van de notulen van de vorige bijeenkomsten van de financiële commissie zou kunnen bijwonen. Klager achtte dit te meer van belang omdat ook de overige leden van de financiële commissie die bij de vorige bijeenkomsten fungeerden, inmiddels waren afgetreden. Het bestuur heeft dit verzoek echter afgewezen. Betrokkenen waren daar volgens klager van op de hoogte, omdat zij in cc zijn meegenomen in de e-mailwisseling. Daarnaast heeft klager aangevoerd dat hij het bestuur en betrokkenen heeft gevraagd om toezending van de ondertekende notulen en om bij de gesprekken daarover aanwezig te zijn. Betrokkene 2 heeft klager laten weten dat betrokkenen daar niet over gaan en heeft klager verwezen naar de bevoegde organen van de vereniging, aldus steeds klager.

5.27. Dit klachtonderdeel is ongegrond, omdat het aan de vereniging is om te bepalen wie bij een vergadering aanwezig mag zijn en aan wie de notulen worden verstrekt. Daarbij is in aanmerking genomen dat klager in augustus 2024 geen lid meer was van de financiële commissie.

5.28. De slotsom is dat de klacht niet-ontvankelijk zal worden verklaard voor zover is geklaagd over de hoogte van de verkoopprijs van de aandelen en dat de klacht, voor zover gericht tegen betrokkene 1, ongegrond zal worden verklaard. De klacht zal, voor zover gericht tegen betrokkene 2, gegrond worden verklaard ten aanzien van de klachtonderdelen c, d en e, zoals hiervoor is overwogen, en voor het overige ongegrond worden verklaard.

6. De maatregel

6.1. Omdat de klacht ten aanzien van betrokkene 2 (gedeeltelijk) gegrond is, kan aan hem een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van berisping is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene 2 het fundamentele beginsel van objectiviteit heeft geschonden. Hij heeft in 2020 en daarna in 2022 geen blijk gegeven dat hij zich heeft gerealiseerd dat zijn objectiviteit werd bedreigd en heeft geen passende maatregelen genomen en vastgelegd om deze bedreiging weg te nemen. Dat het volgens betrokkene 2 om een complexe opdracht ging, zoals hij op de zitting heeft betoogd, geeft geen aanleiding voor een lichtere maatregel. Uit zijn verklaringen volgt namelijk dat hij zich niet bewust is geweest van de betekenis van deze complexe situatie voor zijn eigen positie.

7. De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover wordt geklaagd over de hoogte van de verkoopprijs van de aandelen;
  • verklaart de klacht voor zover gericht tegen betrokkene 1 ongegrond;
  • verklaart de klachtonderdelen c, d en e voor zover gericht tegen betrokkene 2 gegrond zoals hiervoor is overwogen;
  • verklaart de overige klachtonderdelen voor zover gericht tegen betrokkene 2 ongegrond;
  • legt aan betrokkene 2 op de maatregel van

- berisping;

  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene 2 daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene 2 het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. J.W. Frieling, voorzitter, mr. J.N. Bartels en mr. P. Volker (rechterlijke leden) en drs. D. van der Bij RA en mr. drs. J.B. Backhuijs RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2025.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] Artikel 11 VGBA

[2] Artikel 21 lid 1 VGBA

[3] Toelichting bij artikel 11 ‘Omstandigheden die de objectiviteit (kunnen) bedreigen’

[4] Artikel 21 lid 1 en 3 VGBA

[5] Zie artikel 21 lid 1 en 3 VGBA

[6] ECLI:NL:TACAKN:2018:2

[7] Paragraaf 14 Standaard 5500N

[8] Artikel 10 VGBA

[9] Toelichting bij artikel 10 VGBA