ECLI:NL:TNORSHE:2024:10 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2023/59 en SHE/2023/60

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2024:10
Datum uitspraak: 17-06-2024
Datum publicatie: 19-06-2024
Zaaknummer(s): SHE/2023/59 en SHE/2023/60
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
  • Personen- en Familierecht, subonderwerp: Testamenten
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een notaris over de totstandkoming van een testament en klachten tegen deze notaris en een toegevoegd notaris over de afwikkeling van de nalatenschap ingevolge dit testament. Klachttermijn. Invulling rol boedelnotaris: onderzoekplicht en regievoering. Beroep op geheimhoudingsplicht. Enkele klachtonderdelen onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd in de zin van artikel 5 Reglement omtrent de werkwijze van de kamers voor het notariaat. Klachten gedeeltelijk niet-ontvankelijk en verder ongegrond.

Klachtnummers : SHE/2023/59 en 60

Datum uitspraak : 17 juni 2024

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van deze kamer voor het notariaat op de klachten van:


de heer [naam klager] (hierna: klager)

wonende in [naam gemeente]

tegen

notaris mevrouw mr. [naam notaris] (hierna:de notaris)

gevestigd in [naam gemeente]

gemachtigde: mevrouw mr. L.H. Rammeloo, advocaat in Amsterdam

en

toegevoegd notaris mevrouw mr. [naam toegevoegd notaris] (hierna: de toegevoegd notaris)

werkzaam in [naam gemeente]

gemachtigde: mevrouw mr. L.H. Rammeloo, advocaat in Amsterdam

1. De procedures


1.1. Het verloop van de procedures blijkt uit:

- de afzonderlijke klaagschriften (met bijlagen) tegen de notaris en de toegevoegd notaris, door
de kamer voor het notariaat in het ressort [naam ressort] ontvangen op 15 november 2023;

- het verzoek van die kamer voor het notariaat van 30 november 2023 aan de president van het
gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) om een andere kamer voor het notariaat te belasten
met de behandeling van beide klachten;

- de beslissing van de president van het hof van 5 december 2023 waarbij de kamer voor het
notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) is belast met de behandeling van
beide klachten;

- de afzonderlijke verweerschriften van de notaris en de toegevoegd notaris;

- de e-mail van klager aan de kamer van 15 maart 2024;

- de e-mail van de kamer aan klager van 18 maart 2024;

- de e-mail van klager aan de kamer van 2 april 2024;

- de e-mail van de kamer aan klager van 4 april 2024;

- de e-mail van de kamer aan de gemachtigde van de notaris en de toegevoegd notaris (hierna:
de gemachtigde) van 4 april 2024;

- de e-mail (met bijlage) van de gemachtigde aan de kamer en klager van 4 april 2024;

- de e-mailberichten (met bijlagen) van klager aan de kamer en aan de gemachtigde van 5 april
2024 van 10:22 uur, 10:52 uur, 10:59 uur, 11:00 uur, 11:03 uur en 11:13 uur;

- de e-mail van de gemachtigde aan de kamer en klager van 11 april 2024;

- de e-mail van klager aan de kamer en aan de gemachtigde van 12 april 2024;

- de e-mailberichten van de kamer aan de gemachtigde en klager van 12 april 2024 van 11:00
uur en 16:10 uur.

1.2. De kamer heeft de klachten tegen de notaris en de toegevoegd notaris geregistreerd als respectievelijk SHE/2023/60 en SHE/2023/59 en zij hebben ermee ingestemd dat deze klachten gecombineerd worden behandeld. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de openbare zitting van de kamer van 15 april 2024. Klager en de notaris en de toegevoegd notaris, bijgestaan door hun gemachtigde, zijn daarbij aanwezig geweest en hebben hun standpunt toegelicht. Zij hebben dit mede gedaan aan de hand van spreekaantekeningen, die deel uitmaken van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. Bij die behandeling heeft de kamer bepaald dat de brieven die klager als eerste bijlage heeft gehecht aan zijn e-mailberichten van 5 april 2024 van 10:22 uur (ten aanzien van de toegevoegd notaris) en 10:59 uur (ten aanzien van de notaris) enkel worden aangemerkt als leeswijzer bij de stukken die klager die dag in het geding heeft gebracht en dat de inhoudelijke opmerkingen die hij daarin over de beide klachten heeft gemaakt buiten beschouwing worden gelaten.

2. De feiten

De klachten gaan over het testament dat de notaris voor de vader van klager (hierna: vader) heeft opgemaakt en over de wijze waarop de notaris en de toegevoegd notaris hun werkzaamheden in verband met de afwikkeling van de nalatenschap van vader hebben uitgevoerd. Voor de beoordeling van de klachten acht de kamer de volgende feiten van belang.

2.1. Vader is op [dag] juli 2019 op 80-jarige leeftijd overleden. Hij was gehuwd en had drie zoons: klager, [A] en [B]. Vader was ondernemer en had met zijn zoons samengewerkt in (onder meer) [naam vennootschap] B.V., een familiebedrijf in de glastuinbouw. In 2015 is klager geschorst als bestuurder van deze vennootschap en daarna is hij ontslagen.

2.2. Op 30 november 2018 heeft vader telefonisch contact opgenomen met de notaris omdat hij zijn testament wilde wijzigen, waarna hij daarover op 6 december 2018 een bespreking heeft gehad met de notaris. Op verzoek van de notaris heeft de heer drs. Th. Trompetter – VIA-geregistreerd arts, hierna: Trompetter – onderzoek gedaan naar de wilsbekwaamheid van vader. Deze arts heeft in zijn medische verklaring van 10 januari 2019 (samengevat) meegedeeld van oordeel te zijn dat vader wilsbekwaam was om een testament op te stellen.

2.3. Op 29 januari 2019 heeft vader ten overstaan van de notaris zijn testament opgemaakt. Daarbij heeft hij zijn echtgenote en zijn jongste zoon [B] als zijn enige erfgenamen benoemd en klager en [A] onterfd, onder toekenning aan hen van een legaat ter grootte van hun legitieme portie. Vader had [B] benoemd als executeur van zijn nalatenschap.

2.4. De notaris heeft zich op 30 juli 2019 ingeschreven in het boedelregister als “betrokken notaris”. [B] heeft zijn benoeming als executeur aanvaard en de heer drs. [naam] (hierna: [X]) als executeur toegevoegd. [X] was als (fiscaal) adviseur betrokken geweest bij de reorganisatie van de vennootschapsstructuur van het familiebedrijf.

2.5. Bij brief van 26 augustus 2019 heeft de notaris een kopie van het voor klager relevante deel van het testament van vader aan klager gestuurd en heeft zij hem geïnformeerd over zijn legaat, waarna zij op 15 oktober 2019 een bespreking met klager heeft gehad. Bij die bespreking heeft klager gevraagd om een boedelbeschrijving met onderliggende stukken.

2.6. Rond mei 2020 is de toegevoegd notaris, die destijds werkzaam was als kandidaat-notaris, op verzoek van de notaris werkzaamheden gaan verrichten in verband met de afwikkeling van de nalatenschap.

2.7. Bij brief van 28 mei 2020 heeft de notaris klager nader geïnformeerd over het legaat en aan hem een door de executeurs opgesteld vermogensoverzicht met bijlagen gestuurd, alsmede een door de executeurs opgestelde berekening van de omvang van het legaat. Daarbij heeft de notaris klager gevraagd of hij het legaat wenste te aanvaarden.

2.8. De executeurs hebben de notaris aangesteld als boedelnotaris als bedoeld in artikel 4:146 lid 1 Burgerlijk Wetboek en zij heeft zich op 8 juni 2020 als zodanig ingeschreven in het boedelregister.

2.9. Bij brief van 8 juni 2020 is namens de notaris aan klager een kopie gestuurd van akten, waarbij vader schenkingen had gedaan aan [B]. Op 25 juni 2020 hebben de notaris en de toegevoegd notaris daarover een bespreking gehad met klager en [A]. In het kader van de berekening van de legitimaire massa zijn bij klager vragen gerezen over de schenking door vader van zijn aandelen in het kapitaal van [naam vennootschap] Holding B.V. aan [B] en de wijze waarop de waarde van die aandelen destijds was bepaald. Deze akte van schenking was op 29 augustus 2016 gepasseerd door een andere toegevoegd notaris die destijds verbonden was aan hetzelfde kantoor als de notaris en de toegevoegd notaris. [X] was in die tijd als adviseur betrokken bij deze schenking en heeft in dat kader overleg gevoerd met de Belastingdienst in verband met de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet (BOR) en de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Wet op de Inkomstenbelasting. In dat kader heeft de Belastingdienst bij e-mail van 17 juni 2016 onder meer aan [X] bericht dat aan de voor toepassing van deze regeling(en) vereiste driejaarstermijn voor het werknemerschap van [B] is voldaan.

2.10. Tussen klager en de erfgenamen/executeurs is onenigheid ontstaan over de waarde van de nalatenschap en de afwikkeling daarvan.

2.11. Op 8 september 2020 hebben de notaris en de toegevoegd notaris een bespreking gehad met [X] en klager, die werd bijgestaan door notaris de heer mr. [N] en de op zijn kantoor werkzame kandidaat-notaris mevrouw mr. [KN]. Zij traden op als partijnotaris voor klager (hierna: de partijnotaris(sen)). Bij die bespreking zijn namens klager vragen gesteld over onder meer (de totstandkoming van) het testament en de partijnotaris heeft de notaris bij e-mail van 9 september 2020 verzocht de vragen te beantwoorden die klager nog beantwoord wilde zien.

2.12. De notaris heeft bij brief van 1 oktober 2020 op deze vragen gereageerd. Over de totstandkoming van het testament heeft zij meegedeeld:

“Zoals tijdens de bijeenkomst van 8 september al aangegeven, waren er geen andere partijen betrokken bij de totstandkoming van het testament dan [vader] zelf.

Verder kan ik over de inhoud, de bedoeling van de testateur en de wijze van totstandkoming van het testament geen uitspraken doen in verband met mijn geheimhoudingsplicht. Voor de goede orde bevestig ik dat het protocol wilsbekwaamheid is nageleefd.”

Deze brief is samen met het verslag van de bespreking van 8 september 2020 en een nieuwe berekening van de legaten en de erfbelasting op 1 oktober 2020 aan de partijnotarissen van klager gemaild.

2.13. Nadat de partijnotarissen bij brief van 26 oktober 2020 vragen hadden gesteld aan de executeurs, hebben de executeurs op 23 november 2020 een bespreking gehad met (onder meer) de notaris en de partijnotaris(sen) van klager.

2.14. Naar aanleiding van de boedelbeschrijving die de executeurs hadden opgesteld, heeft de partijnotaris van klager de notaris bij e-mail van 26 november 2020 onder meer als volgt bericht:

“Om die reden verneemt [klager] graag van u of u van mening bent dat – mede gelet op het feit dat u ermee bekend bent dat de situatie tussen [klager] en zijn broer [B] moeizaam is – de thans aangeleverde boedelbeschrijving recht doet aan de wens van [klager]. Uw reactie ontvangen wij graag schriftelijk.

Wat er ook van zij, [klager] verzoekt u te bevorderen dat er een notariële en gedetailleerde boedelbeschrijving als bedoeld in artikel 674 Rv wordt overgelegd en de onderliggende stukken overzichtelijk (genummerd) worden aangeleverd.

[Klager] benadrukt dat hij van u als boedelnotaris verwacht dat u ook zijn belangen behartigd.”

2.15. Op 30 november 2020 heeft de notaris een volgende bespreking gehad met (onder meer) klager. Notaris de heer mr. [Y] – een kantoorgenoot van de notaris (hierna: notaris [Y]) – is bij deze bespreking aanwezig geweest. De partijnotaris van klager heeft bij e-mail van 4 december 2020 verdere vragen gesteld aan de notaris en aan notaris [Y] en bij e-mail van 10 december 2020 hebben de partijnotarissen de executeurs om meer informatie gevraagd.

2.16. Mevrouw mr. [naam advocaat] (hierna: de advocaat van klager) heeft de notaris bij e-mail van 28 december 2020 bericht dat zij de belangen van klager verder zal behartigen en zij heeft de notaris gevraagd alsnog te reageren op de vragen die de partijnotaris bij e-mail van 4 december 2020 aan de notaris en notaris [Y] had gesteld. De advocaat van klager heeft bij e-mail van 28 december 2020 ook vragen gesteld aan de executeurs.

2.17. Bij e-mail van 8 januari 2021 heeft de heer mr. drs. [naam advocaat] (hierna: de advocaat van de erfgenamen/executeur) de advocaat van klager bericht dat hij namens de executeurs zal reageren op de vragen die zij hen had gesteld en dat [X] zijn taak als executeur zal neerleggen.

2.18. De notaris heeft de advocaat van klager bij e-mail van 13 januari 2021 als volgt bericht:

“Op 18 december jl. is aan de partijnotaris bericht dat een notariële boedelbeschrijving wordt opgesteld. Deze boedelbeschrijving zal deze week in een aparte e-mail worden verzonden aan alle betrokken partijen.

Diverse malen is door mij aan de executeurs gevraagd of er sprake is geweest van andere schenkingen

dan de schenkingen welke zijn vermeld in de boedelbeschrijving danwel of er sprake is geweest van niet zakelijke transacties tussen de erflater en de erfgenamen. De executeurs hebben hierop aangegeven dat hier geen sprake van is geweest.

Graag verneem ik van u of uw cliënt meent dat er sprake is van andere schenkingen dan de schenkingen welke zijn vermeld in de boedelbeschrijving danwel of er sprake is geweest van niet zakelijke transacties tussen de erflater en de erfgenamen. In het geval hiervan sprake is, verzoek ik u dat aan mij kenbaar te maken en de benodigde documentatie aan mij toe te zenden ter onderbouwing. Bij de aanbieding van de concept-boedelbeschrijving zal ik overigens nog eenmaal aan alle partijen vragen of zij passiva of activa missen die van belang zijn bij de vaststelling van de boedelbeschrijving en/of de legitimaire massa.”

2.19. Bij e-mail van 14 januari 2021 heeft de toegevoegd notaris een ontwerp van de notariële boedelbeschrijving met 31 bijlagen (hierna ook: de ontwerpboedelbeschrijving) aan onder meer klager en zijn advocaat gestuurd. Zij heeft hen daarbij onder meer als volgt bericht:

“Graag verneem ik van u of u akkoord bent met de inhoud van de boedelbeschrijving.

Tevens verneem ik graag van u of u passiva of activa mist die van belang zijn bij de vaststelling van de boedelbeschrijving en/of de legitimaire massa.

In het geval u meent dat hiervan sprake is, verzoek ik u dat aan mij kenbaar te maken en de benodigde documentatie aan mij toe te zenden ter onderbouwing.”

2.20. De advocaat van klager heeft de notaris bij e-mail van 19 januari 2021 bericht dat de ontwerpboedelbeschrijving nagenoeg gelijk is aan de boedelbeschrijving die de executeurs eerder hadden opgesteld en zij heeft de notaris gevraagd waarom er niets is gedaan met de opmerkingen die klager en zijn partijnotaris(sen) over die eerdere boedelbeschrijving hadden gemaakt. De advocaat heeft de notaris gevraagd naar haar betrokkenheid bij de totstandkoming van de ontwerpboedel-beschrijving en of zij deze voor zover mogelijk heeft gecontroleerd op volledigheid en juistheid.

2.21. Op 16 februari 2021 heeft de notaris een bespreking gehad met klager.

2.22. De toegevoegd notaris heeft bij e-mail van 22 februari 2021 aan [B] en zijn advocaat de heer mr. [naam advocaat] nadere informatie en documentatie gevraagd over de gehanteerde peildatum en de waardering van enkele boedelbestanddelen die in de ontwerpboedelbeschrijving zijn vermeld. Daarbij heeft de toegevoegd notaris gevraagd of Alfa Accountants bereid is te verklaren dat deze beschrijving volledig is en dat deze ten aanzien van de door haar getaxeerde onderdelen de waarden in het economisch verkeer bevat per de datum van overlijden van vader, omdat bij sommige onderdelen is uitgegaan van een waarde per een eerdere datum dan de datum van overlijden. Verder heeft de toegevoegd notaris onder meer vragen gesteld over de waardering van een aantal participaties, over een bepaalde vordering en over een recht op teruggave. Ook is gevraagd of er behalve een brief van 16 mei 2016 meer correspondentie met de Belastingdienst is geweest in verband met de waardering van de schenking van de aandelen, is een toelichting gevraagd bij een bepaald aandeel in beleggings-portefeuilles en bij een betaling van € 200.000,00 aan moeder in 2018 en is geïnformeerd naar de (waarde van de) inboedel. De toegevoegd notaris heeft ook gevraagd de IB-aangiftes van vader over de vijf jaren voor zijn overlijden toe te sturen.

2.23. Op 18 maart 2021 is [X] door de kantonrechter op eigen verzoek ontslagen als executeur. Sindsdien is [B] de enige executeur.

2.24. Bij brief van 31 maart 2021 heeft de notaris de erfgenamen en de legatarissen gevraagd de boedelbeschrijving te ondertekenen. Voor het geval ondertekening op korte termijn niet mogelijk zou blijken, heeft zij gewezen op de mogelijkheid opnieuw met elkaar in overleg te treden dan wel een mediator in te schakelen of te procederen.

2.25. Bij brief van 9 april 2021 heeft de advocaat van klager aan de notaris vragen gesteld over de totstandkoming van het testament. De notaris heeft daar bij brief van 22 april 2021 nadere informatie over gegeven.

2.26. Ondanks verdere gesprekken van de notaris met klager en (onder meer) de door hem ingeschakelde conflictoloog in het najaar van 2021 is destijds geen overeenstemming bereikt over de afwikkeling van de nalatenschap.

2.27. Op 24 januari 2022 heeft de notaris een bespreking gehad met klager.

2.28. De notaris heeft de erfgenamen/executeur en legatarissen bij e-mail van 16 februari 2022 als volgt bericht:

“Thans bestaat nog steeds geen overeenstemming over de concept boedelbeschrijving en de waarderingen.

Van de zijde van de legataris zijn stukken aangeleverd aangaande de waarderingen waarop ik de executeur heb verzocht om deze stukken in een gezamenlijk overleg met elkaar te bespreken.

De executeur heeft aangegeven niet bereid te zijn tot bedoeld overleg.

Dientengevolge zie ik thans geen mogelijkheid meer tot verdere afronding van de nalatenschap. Als boedelnotaris is om die reden momenteel geen actieve rol meer voor mij weggelegd.

Het is nu aan partijen zelf (bijvoorbeeld middels mediation) om een vervolg te geven aan de verdere boedelafwikkeling.

Ik zet het dossier in de wachtstand totdat partijen tot nader overeenstemming zijn gekomen.”

2.29. De notaris heeft op 24 februari 2022 opnieuw een bespreking gehad met klager. Notaris [Y] is ook bij die bespreking aanwezig geweest.

2.30. Bij e-mail van 14 maart 2022 heeft de notaris de erfgenamen/executeur en legatarissen bericht:

“Op verzoek van legataris [klager] heb ik op 25 februari 2022 een voorstel gedaan voor 3 mediators.

De legatarissen [klager] en [A] […] hebben hierop positief gereageerd. Van de erfgenamen en de executeur heb ik geen reactie ontvangen.

Zoals reeds bericht heb ik geen middelen meer om te komen tot afronding van de nalatenschap.

Het is nu aan de legatarissen, de erfgenamen en de executeur zelf om een vervolg te geven aan de verdere boedelafwikkeling.

Ik zet het dossier definitief in de wachtstand totdat partijen tot nader overeenstemming zijn gekomen.”

2.31. Bij dagvaarding van 19 oktober 2022 heeft klager bij de rechtbank Den Haag een civiele procedure aanhangig gemaakt tegen [B], [X], zijn moeder, [A] en de notaris.

2.32. Klager heeft de notaris bij e-mail van 6 april 2023 opnieuw vragen gesteld over de totstandkoming van het testament. De gemachtigde van de notaris heeft bij brief van 19 mei 2023 op deze vragen gereageerd, waarna klager de notaris bij brief van 1 juni 2023 opnieuw vragen heeft gesteld.

2.33. De rechtbank Den Haag heeft op 6 maart 2024 vonnis gewezen in de genoemde civiele procedure. Bij dat vonnis heeft de rechtbank samengevat (onder meer) de dagvaarding ten aanzien van de notaris nietig verklaard en de (voorwaardelijke) vorderingen van klager in de hoofdzaak in conventie – waaronder de vordering tot vernietiging van het testament van vader en tot vaststelling van de omvang van de nalatenschap en het legaat – afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is welke goederen en schulden tot de nalatenschap behoren, maar dat het klager gaat om de waarde van de activa. Naar aanleiding van de door [B] en moeder in de hoofdzaak ingestelde reconventionele vorderingen heeft de rechtbank onder meer voor recht verklaard dat (het saldo van) de nalatenschap van vader € 2.698.534,96 bedraagt en dat het legaat van klager en [A] (elk)
€ 337.361,87 bedraagt. Klager heeft verklaard dat hij hoger beroep zal instellen tegen dit vonnis.

3. De klacht

3.1. Klager heeft zijn klachten tegen de notaris als volgt geformuleerd:

“1. Fouten bij het opstellen van het testament [vader] Januari 2019
2. Fouten in het functioneren als boedelnotaris
3. Misbruik van de geheimhouding om eigen fouten te verbloemen
4. Handelend in strijd met de gedragsregels en kernwaarden van het notariaat ambt”

3.2. Klager heeft zijn klachten tegen de toegevoegd notaris als volgt geformuleerd:

“1. Rol van onafhankelijke boedelnotaris veranderd naar partijnotaris tijdens proces
2. Gebrek aan ervaring en deskundigheid als kandidaat (boedel)notaris
3. Roekeloos zonder eigen onderzoek doorsturen van concept boedelnotaris
[kamer: bedoeld zal zijn
boedelbeschrijving]
4. Gebrek aan regiefunctie en daadkracht en uitleg(belehrung) als assistent-boedelnotaris. Verwijzend naar tuchtrecht hierover.
5. Gebrekkige communicatie naar cliënten/partijen
6. Misleiding van wat kandidaat notaris nu precies is, en financieel misbruik met uurtarief
7. Handelend in strijd met de gedragsregels en kernwaardes
8. Mogelijk misbruik maken van de geheimhouding.”

3.3. De notaris en de toegevoegd notaris (hierna omwille van de leesbaarheid samen ook: de notarissen) hebben verweer gevoerd tegen de klachten. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4. De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1. Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. Zo moet een notaris het ambt in onafhankelijkheid uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken personen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigen (artikel 17 lid 1 Wna).

Ontvankelijkheid

4.2. Voordat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van een klacht of een onderdeel daarvan kan toekomen, moet eerst ambtshalve worden geoordeeld over de ontvankelijkheid daarvan. Ingevolge artikel 99 lid 21 Wna wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft.Volgens vaste rechtspraak van het hof begint deze wettelijke vervaltermijn van drie jaren te lopen op de dag na de dag waarop de klager daadwerkelijk bekend is met het verweten handelen of nalaten van de notaris. Daarbij is de objectieve kennis van dat handelen of nalaten bepalend. Het is niet vereist dat de klager op dat moment ook bekend is met de juridische (of tuchtrechtelijke) beoordeling van dat handelen of nalaten. Anders gezegd: de driejaarstermijn begint niet pas te lopen op het moment dat de klager zich realiseert dat de notaris mogelijk een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Verder bepaalt dit wetsartikel dat de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Volgens de wetsgeschiedenis is het stellen van een termijn vanuit een oogpunt van rechtszekerheid nuttig en nodig omdat een notaris niet tot in lengte van jaren moet kunnen worden achtervolgd met onderzoeken naar zijn handelen (Eerste Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 569, C, p. 3).

4.3. De beide klachten zijn ingediend op 15 november 2023. Uit het voorgaande volgt dat de klachten in beginsel niet-ontvankelijk zijn voor zover deze zien op handelen of nalaten van de notarissen waar klager vóór 15 november 2020 kennis van had genomen of redelijkerwijs kennis van had kunnen nemen.

4.4. Met inachtneming van het vorenstaande zal de kamer hierna afzonderlijk ingaan op de verwijten die klager de notaris en de toegevoegd notaris maakt.

Ten aanzien van de notaris

Klachtonderdeel 1: de totstandkoming van het testament

4.5. In de kern verwijt klager de notaris dat zij onvoldoende zorgvuldig is geweest bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van vader, dat zij onvoldoende alert is geweest op mogelijke beïnvloeding en dat zij vader onvoldoende heeft geïnformeerd over de gevolgen van de wijziging van zijn testament.

4.6. In reactie op dit verwijt heeft de notaris allereerst naar voren gebracht dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is wegens het verstrijken van de driejaarstermijn. De notaris heeft gesteld dat zij het testament op 26 augustus 2019 aan klager heeft gestuurd, zodat hij vanaf dat moment bekend is met de inhoud daarvan.

4.7. Bij de mondelinge behandeling heeft klager desgevraagd verklaard dat het inderdaad zou kunnen dat hij het testament rond die tijd heeft ontvangen en hij heeft verklaard dat hij op 15 oktober 2019 met de notaris heeft gesproken over de inhoud van het testament. Daaruit volgt dat klager ruim voor 15 november 2020 kennis heeft genomen van de inhoud van het (voor hem van belang zijnde deel van het) testament, zodat de wettelijke vervaltermijn van drie jaren om zich over de inhoud en/of de wijze van totstandkoming van het testament te beklagen, was verstreken toen hij deze klacht op 15 november 2023 indiende. Daarom wordt dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard en komt de kamer niet toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.

Klachtonderdeel 2: functioneren als boedelnotaris

4.8. Klager heeft in het klaagschrift gesteld dat een boedelnotaris een regiefunctie behoort te hebben, onafhankelijk moet blijven en de schijn van partijdigheid moet vermijden, goed moet communiceren en informeren over consequenties, voortvarend te werk moet gaan en onder meer zelf onderzoek moet doen bij signalen. Volgens klager heeft de notaris “dit alles niet of niet voldoende” gedaan, heeft zij zich vanaf het begin passief opgesteld en heeft zij uiteindelijk laten weten dat partijen maar naar de rechter moesten gaan. Klager vraagt zich af wat een boedelnotaris eigenlijk toevoegt en naar zijn zeggen is de notaris niet meer geweest dan een “duur doorgeefluik”, die “dingen alleen maar erger maakt en langer laat duren en haar klanten op extra kosten jaagt”. Bij de mondelinge behandeling heeft klager verklaard dat zijn belangrijkste verwijten zijn dat de notaris niet de regie heeft genomen, waardoor de situatie is geëscaleerd, en dat zij de ontwerpboedelbeschrijving “blind” heeft doorgestuurd terwijl er veel signalen waren die voor haar aanleiding hadden moeten vormen om onderzoek te doen naar de juistheid daarvan. Deze twee concrete verwijten zal de kamer hierna beoordelen.

4.9. In reactie op het klaagschrift heeft de notaris gesteld dat het de executeurs op grond van het testament van vader vrijstond om haar als boedelnotaris aan te wijzen. De notaris is van mening dat zij deze functie zorgvuldig heeft vervuld en dat zij daarbij voldoende oog heeft gehad voor de belangen van klager. In dat kader heeft zij erop gewezen dat zij minstens tien gesprekken heeft gevoerd met klager en/of zijn adviseurs en dat zij hen in vele brieven en e-mailberichten – voor zover dat mogelijk was gezien haar geheimhoudingsplicht – heeft geïnformeerd over de nalatenschap en het legaat. Volgens de notaris heeft zij zeker driemaal geprobeerd om partijen, die zich lieten adviseren door eigen deskundigen, bij elkaar te brengen en heeft zij begin 2022 op verzoek van klager drie ervaren mediators aangedragen. Toen echter bleek dat [B], moeder, [A] en klager geen overeenstemming konden bereiken, ontbrak het haar aan (rechts)middelen om de nalatenschap af te wikkelen zodat het aan de civiele rechter was om te oordelen over de omvang en waarde van de nalatenschap en de legaten, aldus de notaris. Zij heeft gesteld dat zij het ontwerp van de notariële boedelbeschrijving heeft opgesteld op basis van de stukken die de executeurs aan haar hadden verstrekt, waaronder jaarrekeningen van een gerenommeerd accountantskantoor en taxatierapporten van ter zake kundige plaatselijke taxateurs.

4.10. Bij de beoordeling van het verwijt over het “blind” doorsturen van de ontwerpboedel-beschrijving stelt de kamer voorop dat een boedelnotaris in beginsel mag afgaan op de juistheid van de informatie die een executeur aanlevert over de omvang en waarde van een nalatenschap. Een boedelnotaris heeft op dat punt geen zelfstandige onderzoekplicht, maar bevindt zich in een afhankelijke positie van de executeur (zie hof Amsterdam 10 januari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:41). Zijn er echter concrete aanwijzingen dat de opgave van de executeur ten aanzien van de omvang en/of waarde van de nalatenschap niet juist of volledig is, dan zal een boedelnotaris daar wel onderzoek naar moeten verrichten.

4.11. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting begrijpt de kamer dat het verwijt van klager niet (zozeer) ziet op de in de ontwerpboedelbeschrijving vermelde bezittingen en schulden van de nalatenschap, maar op de daaraan toegekende waarde. Voor zover klager heeft gesteld dat de notaris – voordat het ontwerp van de notariële boedelbeschrijving medio januari 2021 aan klager werd gestuurd – al vele signalen had ontvangen waardoor zij eerst zelf onderzoek had moeten doen naar de waarde van de nalatenschap, doelt klager kennelijk op de vragen die hij en/of zijn partijnotaris(sen) en/of zijn advocaat aan de executeurs en de notaris hadden gesteld over de eerdere boedelbeschrijving die de executeurs zelf hadden opgesteld. Het enkele feit dat klager de nodige vragen had over de naar zijn mening te lage waarde die de executeurs daarbij aan de diverse boedelbestanddelen hadden toegekend, maakt naar het oordeel van de kamer echter niet dat de notaris om die reden zelf nader onderzoek had moeten doen naar die waarde. Zoals is vermeld, heeft de notaris gesteld dat de executeurs de waarde van de nalatenschap onder meer hadden gebaseerd op jaarrekeningen van een gerenommeerd accountantskantoor en taxaties van ter zake kundige taxateurs. Nu niet is gesteld of gebleken dat klager voorafgaand aan het opstellen van de ontwerpboedelbeschrijving bijvoorbeeld taxatierapporten van andere deskundigen of andere van belang zijnde stukken aan de notaris ter beschikking had gesteld waarin melding werd gemaakt van een hogere waarde van bepaalde boedelbestanddelen, is de kamer van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat de notaris wist of had behoren te vermoeden dat de opgave van de executeurs ten aanzien van de omvang en/of waarde van de nalatenschap niet juist of onvolledig was. De kamer acht het dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de notaris in de gegeven omstandigheden voorafgaand aan de toezending van de ontwerpboedelbeschrijving geen nader onderzoek heeft verricht naar de waarde van de nalatenschap. Daarom wordt dit klachtonderdeel in zoverre ongegrond verklaard.

4.12. Ten aanzien van het verwijt dat de notaris onvoldoende de regie heeft genomen, waardoor de situatie is geëscaleerd, overweegt de kamer als volgt. Vast staat dat klager als legataris/legitimaris – en uit dien hoofde enkel schuldeiser van de nalatenschap – tegenover de erfgenamen en executeur(s) is komen te staan. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de notaris veelvuldig heeft gecorrespondeerd met de executeurs en klager en zijn partijnotaris(sen) en de door klager ingeschakelde conflictoloog en dat zij in wisselende samenstelling diverse besprekingen met hen heeft gevoerd om te proberen in onderling overleg tot een afwikkeling van de nalatenschap te komen, ook nadat beide partijen een advocaat in de arm hadden genomen. Toen duidelijk werd dat de erfgenamen/executeur niet voelden voor mediation, heeft de notaris partijen bericht dat zij geen middelen meer had om te komen tot afronding van de nalatenschap waarna klager de genoemde civiele procedure aanhangig heeft gemaakt. In feite verwijt klager de notaris dat zij dit had kunnen voorkomen als zij beter de regie had gevoerd en meer daadkracht had getoond. Naar het oordeel van de kamer is dit verwijt echter niet terecht. Een boedelnotaris kan immers niet zelfstandig beslissingen nemen en voert slechts uit wat de erfgenamen gezamenlijk en in unanimiteit over het afwikkelen van de nalatenschap beslissen. Als de erfgenamen het over (een onderdeel van) de afwikkeling niet eens zijn of als geen overeenstemming kan worden bereikt met bijvoorbeeld legatarissen of legitimarissen, dan heeft een boedelnotaris niet de mogelijkheid om knopen door te hakken en zijn/haar visie aan de erfgenamen op te leggen en is het aan de betrokken partijen om het oordeel van de rechter te vragen. De notaris had dus niet de actieve, sturende en beslissende rol die klager kennelijk van haar verwachtte. Nu naar het oordeel van de kamer niet is gebleken dat de notaris de functie van boedelnotaris in de gegeven omstandigheden niet naar behoren heeft vervuld, wordt dit klachtonderdeel ook verder ongegrond verklaard. Dat klager fundamentele bezwaren heeft tegen (onder meer) de functie van boedelnotaris, maakt dat niet anders.

4.13. Bij de mondelinge behandeling heeft klager nog gesteld dat de notaris haar dienst als boedelnotaris had moeten weigeren en dat het haar verantwoordelijkheid was om de toegevoegd notaris als “kandidaat-boedelnotaris” beter te begeleiden. Ingevolge artikel 9 van het Reglement omtrent de werkwijze van de kamers voor het notariaat (hierna: het Procesreglement) kan een klacht echter niet worden uitgebreid nadat deze is ingediend. Daarom worden deze nieuwe klachtonderdelen niet-ontvankelijk verklaard.

Klachtonderdeel 3: beroep op geheimhoudingsplicht

4.14. Klager verwijt de notaris dat zij zich ten onrechte beroept op haar geheimhoudingsplicht om haar eigen fouten te verbloemen. Bij de beoordeling van dit verwijt stelt de kamer het volgende voorop. Op grond van artikel 22 lid 1 Wna is een notaris in beginsel verplicht tot geheimhouding van alle informatie waarvan hij/zij (hierna omwille van de leesbaarheid verder in vrouwelijk enkelvoud) uit hoofde van haar werkzaamheden als zodanig kennis neemt. Deze geheimhoudingsplicht staat in dienst van de vertrouwensrelatie tussen de notaris en haar cliënt en hangt samen met de bijzondere positie van de notaris in het rechtsbestel; bij verschillende (privaatrechtelijke) rechtshandelingen is de formele tussenkomst van de notaris voorgeschreven. Om een vrije toegang tot de rechtsbedeling te waarborgen, is het noodzakelijk dat iedereen zich vrijelijk tot een notaris kan wenden voor juridische bijstand of advies en daarbij verzekerd is van het vertrouwelijk karakter van de informatie die aan de notaris wordt toevertrouwd. Dit uitgangspunt vormt de grondslag voor de geheimhoudingsplicht en deze plicht is door de Hoge Raad erkend als algemeen rechtsbeginsel. Het grote belang van de geheimhoudingsplicht komt onder meer tot uiting in de strafbaarstelling van de schending van het ambts- of beroepsgeheim in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. De geheimhoudingsplicht kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden door de geheimhouder of door de rechter worden doorbroken.

4.15. De vraag hoe ver de geheimhoudingsplicht van een notaris zich uitstrekt, wordt in beginsel door de betrokken notaris zelf beantwoord. Immers, alleen de betrokken notaris kan precies beoordelen of bepaalde gegevens onder haar verschoningsrecht vallen. Een notaris kan zich op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 niet door de opdrachtgever of door andere bij de rechtshandeling betrokkenen van haar geheimhoudingsplicht laten ontslaan. De (tucht)rechter moet het beroep van de notaris op haar verschoningsrecht aanvaarden zolang hij/zij aan redelijke twijfel onderhevig acht of de gevraagde gegevens zou kunnen worden verstrekt zonder dat (tegenover de klager) geopenbaard wordt wat verborgen dient te blijven.

4.16. Het is vaste rechtspraak van het hof dat in zijn algemeenheid de geheimhoudingsplicht van een notaris zich niet uitstrekt tot de wijze waarop een notaris te werk gaat. Voor een notaris is het zeer wel mogelijk om de gang van zaken die geleid heeft tot het tot stand komen van een akte en de wijze waarop zij zich een oordeel heeft gevormd over de wilsbekwaamheid van een cliënt uiteen te zetten, zonder haar geheimhoudingsplicht te schenden (zie onder meer hof 28 april 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1164).

4.17. Bij de mondelinge behandeling heeft klager desgevraagd verklaard dat dit klachtonderdeel enkel ziet op het beroep op de geheimhoudingsplicht ten aanzien van het testament. Bij de bespreking op 8 september 2020 hebben de partijnotarissen van klager vragen gesteld over de totstandkoming van het testament. In het verslag van die bespreking is vermeld dat de notaris toen heeft verklaard dat geen andere partijen betrokken waren geweest bij de totstandkoming daarvan en dat zij geen uitspraken kon doen over de reden van vader om zijn testament te wijzigen. Zoals afgesproken, heeft de partijnotaris van klager vervolgens bij e-mail van 9 september 2020 een aantal concrete vragen gesteld over de wijze van totstandkoming van het testament, de beoordeling van de wilsbekwaamheid en vrije wilsvorming van vader en over de beweegredenen van vader om klager en [A] te onterven. De notaris heeft op deze vragen gereageerd bij de hiervoor onder 2.12. geciteerde brief van 1 oktober 2020, waarbij zij heeft herhaald dat er geen andere partijen betrokken waren geweest bij de totstandkoming van het testament en dat zij het “protocol wilsbekwaamheid” had nageleefd. Nadat de advocaat van klager de vragen van de partijnotaris bij brief van 9 april 2021 had herhaald onder verwijzing naar jurisprudentie, heeft de notaris bij brief van 22 april 2021 meer informatie gegeven over de feitelijke gang van zaken bij de totstandkoming van het testament. Zo heeft zij meegedeeld wanneer vader contact met haar heeft opgenomen, wanneer zij een eerste bespreking met hem heeft gehad, wanneer zij contact heeft opgenomen met Trompetter en wanneer deze zijn onderzoek heeft verricht en zijn medische verklaring heeft afgegeven. De notaris heeft daarbij ook meegedeeld dat om een medische beoordeling van de wilsbekwaamheid van vader is gevraagd omdat vader wilde dat er op geen enkele wijze getwijfeld kon worden aan zijn geestelijke gesteldheid en de notaris heeft in die brief vermeld dat er bij haar geen enkele twijfel over bestond dat vader de uitwerking van zijn testament terdege heeft gewenst en begrepen. De notaris heeft daarbij herhaald dat zij de vraag waarom vader aan klager en [A] in plaats van een versterferfdeel een legaat ter grootte van hun legitieme portie heeft toegekend, niet kan beantwoorden vanwege haar geheimhoudingsplicht. De gemachtigde van de notaris heeft bij e-mail van 19 mei 2023 nog gereageerd op de nadere vragen die klager aan de notaris had gesteld bij e-mail van 6 april 2023, waarbij de gemachtigde onder meer heeft meegedeeld dat geen wijzigingen zijn aangebracht in het concepttestament dat de notaris had opgesteld.

4.18. Gelet op de ratio van de geheimhoudingsplicht is de kamer van oordeel dat de notaris zich terecht op haar geheimhoudingsplicht beroept ten aanzien van de beweegredenen van vader om klager en [A] te onterven en aan hen een legaat toe te kennen ter grootte van hun legitieme portie. Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris in de gegeven omstandigheden verder voldoende openheid van zaken gegeven over haar werkwijze in verband met de totstandkoming van het testament en haar beoordeling van de wilsbekwaamheid van vader, waarbij de kamer mede in aanmerking neemt dat de notaris de wilsbekwaamheid van vader kort voor het passeren van het testament had laten beoordelen door Trompetter. Dat klager – die overigens bekend is met de inhoud van die medische verklaring – het niet eens is met de wijze waarop (VIA-geregistreerde) artsen de wilsbekwaamheid beoordelen, maakt dat niet anders. Gelet op het vorenstaande heeft de kamer geen aanleiding om te veronderstellen dat de notaris zich ten onrechte op haar geheimhoudingsplicht beroept, terwijl er evenmin zodanig uitzonderlijke omstandigheden aanwezig worden geacht dat deze de door klager gewenste doorbreking van de geheimhoudingsplicht zouden kunnen rechtvaardigen. Daarom wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel 4: gedragsregels en kernwaarden

4.19. Klager verwijt de notaris handelen “in strijd met de gedragsregels en kernwaarden van het notariaat ambt”. Hij heeft dit verwijt niet verder geconcretiseerd en als afsluiting van het klaagschrift enkel gesteld dat hij “nog een aantal dingen zou kunnen vertellen over het handelen in strijd met de gedragsregels en kernwaardes maar daar wordt het alleen nog complexer” van. Bij de mondelinge behandeling heeft klager gesteld dat sprake is van schending van:

“Deskundigheid, zorgvuldigheid,voorzichtigheid,voortvarendheid,onafhankelijkheid, partijdigheid, vertrouwelijkheid, integriteit, waarheidsplicht, geheimhoudingsplicht, begeleiding kandidaat notaris, belehrungsplicht, beroepsfouten, integere beroepsuitoefening, aanzien beroepsgroep notariaat”.

4.20. Daargelaten dat het niet mogelijk is om een klacht na de indiening daarvan uit te breiden, is de kamer van oordeel dat dit klachtonderdeel naast de andere door klager aangevoerde klachtonderdelen geen zelfstandige betekenis heeft. Daarom hoeft dit niet verder te worden besproken.

Ten aanzien van de toegevoegd notaris

Ontvankelijkheid

4.21. Zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen, moet de kamer eerst ambtshalve beoordelen of de klacht ontvankelijk is. Klager heeft de onder 3.2. geciteerde acht klachtonderdelen niet afzonderlijk nader gemotiveerd, maar heeft in het klaagschrift volstaan met een (korte) toelichting op de handelwijze van de toegevoegd notaris in verband met de genoemde bespreking op 8 september 2020 en het doorsturen van de ontwerpboedelbeschrijving op 14 januari 2021.

4.22. Uit hetgeen de kamer hiervoor onder 4.3. heeft overwogen, volgt dat de klacht in beginsel niet-ontvankelijk is voor zover deze ziet op het door klager gestelde handelen of nalaten van de toegevoegd notaris waar hij voor 15 november 2020 kennis van had genomen of redelijkerwijs kennis van had kunnen nemen.

4.23. Met uitzondering van klachtonderdeel 3, dat gezien de toelichting in het klaagschrift ziet op de handelwijze van de toegevoegd notaris op 14 januari 2021, heeft klager in het klaagschrift niet concreet omschreven wanneer de toegevoegd notaris zich zou hebben schuldig gemaakt aan hetgeen hij haar in de overige zeven klachtonderdelen verwijt. Zo is het de kamer niet helemaal duidelijk op welk klachtonderdeel/welke klachtonderdelen het verwijt ziet dat het verslag dat de toegevoegd notaris heeft gemaakt van de bespreking op 8 september 2020 onvolledig en te summier is. Vast staat echter dat de toegevoegd notaris dit besprekingsverslag bij e-mail van 1 oktober 2020 aan de partijnotarissen van klager heeft gestuurd en klager heeft desgevraagd bevestigd dat hij diezelfde dag bekend is geworden met de inhoud daarvan. Daaruit volgt dat de wettelijke vervaltermijn van drie jaren om zich over het besprekingsverslag te beklagen op 2 oktober 2020 is gaan lopen, zodat deze was verstreken toen klager deze klacht op 15 november 2023 indiende. Volgens klager is die termijn echter pas na 15 november 2020 gaan lopen omdat zijn partijnotarissen bij brief van 26 oktober 2020 nog vragen hebben gesteld over dit verslag, waar pas op 24 november 2020 op is geantwoord, waarna op 10 december 2020 opnieuw vragen zijn gesteld. Naar het oordeel van de kamer doet dit echter niet af aan het feit dat klager op 1 oktober 2020 bekend is geworden met de inhoud van het verslag waar hij over klaagt, zodat de klacht in zoverre niet-ontvankelijk wordt verklaard. Voor zover de klachtonderdelen 1 en 2 en 4 tot en met 8 (verder) gaan over de handelwijze van de toegevoegd notaris waar klager voor 15 november 2020 kennis van had genomen, of redelijkerwijs kennis van had kunnen nemen, worden deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk verklaard.

4.24. Voor zover de klachtonderdelen 1 en 2 en 4 tot en met 8 (verder) zien op de handelwijze van de toegevoegd notaris waar klager vanaf 15 november 2020 mee bekend is geworden, overweegt de kamer als volgt. Op grond van artikel 5 van het Procesreglement moet een klaagschrift onder meer een duidelijke omschrijving bevatten van de klacht en de gronden waarop deze berust en de klacht moet voor zover nodig worden onderbouwd met bewijsstukken. Als een klager een (toegevoegd) notaris beticht van verwijtbaar handelen en/of nalaten, moet het voor de beklaagde voldoende duidelijk zijn welk handelen en/of nalaten de klager hem/haar concreet verwijt, zodat de beklaagde deugdelijk verweer kan voeren en zich ten overstaan van de tuchtrechter kan verantwoorden voor zijn/haar handelwijze. De kamer is van oordeel dat klager de (ernstige) verwijten die hij de toegevoegd notaris maakt in de klachtonderdelen 1 en 2 en 4 tot en met 8 onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd, waardoor hij niet heeft voldaan aan de in het Procesreglement omschreven vereisten. Daarom verklaart de kamer deze klachtonderdelen (ook overigens) niet-ontvankelijk.

4.25. Zoals vermeld, ziet klachtonderdeel 3 op de handelwijze van de toegevoegd notaris op 14 januari 2021. Dit klachtonderdeel is dan ook binnen de driejaarstermijn ingediend en omdat klager dit onderdeel in het klaagschrift wel (zij het summier) heeft toegelicht, is de kamer van oordeel dat klachtonderdeel 3 ontvankelijk is. Dit zal hierna onder 4.28. inhoudelijk worden beoordeeld.

4.26. Klager heeft in het klaagschrift gesteld het gepast te vinden dat een nieuwe urenspecificatie wordt gedeeld. Voor zover dit als een verzoek daartoe moet worden aangemerkt, wordt dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat de Wna niet in deze mogelijkheid voorziet.

4.27. Bij de mondelinge behandeling heeft klager (onder “Blok 3”) gesteld dat hij de toegevoegd notaris ook verwijt dat zij niet juist heeft gehandeld in het kader van de aangifte erfbelasting. Nu het, zoals hiervoor onder 4.13. is overwogen, niet mogelijk is om een klacht uit te breiden nadat deze is ingediend, wordt dit nieuwe klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard.

Klachtonderdeel 3

4.28. Klager verwijt de toegevoegd notaris dat zij de ontwerpboedelbeschrijving met de daarbij behorende 31 omvangrijke bijlagen van in totaal ruim 450 pagina’s bij e-mail van 14 januari 2021 roekeloos en “blind” (met circa 50 blanco pagina’s) heeft doorgestuurd, terwijl er volgens hem heel veel signalen waren dat er zaken niet klopten waardoor zij eerst nader onderzoek had moeten doen naar de juistheid daarvan.

4.29. Ten aanzien van het verwijt dat de toegevoegd notaris eerst nader onderzoek had moeten doen, overweegt de kamer als volgt. Nu de notaris heeft gesteld dat zij het ontwerp van de notariële boedelbeschrijving heeft opgesteld en de kamer hiervoor onder 4.11. heeft geoordeeld dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat de (boedel)notaris in de gegeven omstandigheden voorafgaand aan de toezending van die ontwerpboedelbeschrijving geen nader onderzoek heeft verricht naar de waarde van de nalatenschap, valt niet in te zien waarom de toegevoegd notaris zulk onderzoek destijds wel had moeten verrichten voordat zij de ontwerpboedelbeschrijving aan klager stuurde. Opmerking verdient daarbij overigens dat de toegevoegd notaris naar aanleiding van de vragen en opmerkingen van klager over de in de ontwerpboedelbeschrijving vermelde waarde van de nalatenschap, bij e-mail van 22 februari 2021 diverse vragen heeft gesteld aan (de advocaat van) [B] over onder meer de waarde van diverse boedelbestanddelen.

4.30. Voor zover klager de toegevoegd notaris verwijt dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld omdat zij een (kennelijk ten onrechte dubbelzijdig gekopieerde) bijlage heeft meegestuurd die vele blanco pagina’s bevatte, is de kamer van oordeel dat deze omissie van onvoldoende gewicht is om haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dit klachtonderdeel wordt dan ook ongegrond verklaard.

5. De beslissing

De kamer:

Ten aanzien van de notaris:

  • verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover klager deze bij de mondelinge behandeling heeft uitgebreid;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

Ten aanzien van de toegevoegd notaris:

  • verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 en 4 tot en met 8 niet-ontvankelijk;
  • verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover klager deze bij de mondelinge behandeling heeft uitgebreid;
  • verklaart het verzoek tot het verstrekken van een nieuwe urenspecificatie niet-ontvankelijk;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. S. Sicking-Sluis, voorzitter, mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. E.J.W.M. van Egeraat, plaatsvervangend notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2024 door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.