ECLI:NL:TNORDHA:2024:8 Kamer voor het notariaat Den Haag 23-46

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2024:8
Datum uitspraak: 12-06-2024
Datum publicatie: 01-07-2024
Zaaknummer(s): 23-46
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de notaris dat zij onvoldoende voortvarend en actief te werk is gegaan in de afwikkeling van een simpele erfenis (erflaatster is in 2020 overleden). Klacht deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 12 juni 2024 inzake de klacht onder nummer 23-46 van:

[klager],

hierna: klager,

tegen:

[notaris],

notaris gevestigd te [vestigingsplaats], thans notaris gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna: de notaris.

1. Het procesverloop

1.1       De Kamer heeft kennisgenomen van de klacht, met bijlagen, ingekomen op 12 december 2023.

1.2       De Kamer heeft het antwoord van de notaris, met bijlagen, ontvangen.

1.3       De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 mei 2024. Daarbij waren aanwezig klager, en de notaris bijgestaan door kantoorgenoot [A]. Van de zitting zijn schriftelijke aantekeningen gemaakt.

2. De feiten

2.1       Klager is de zoon van [B] (hierna: de erflaatster), geboren uit haar huwelijk met [C].

2.2       Na ontbinding van dat huwelijk is erflaatster hertrouwd met [D] (hierna: de echtgenoot), onder huwelijksvoorwaarden inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Uit dit tweede huwelijk is [E] (hierna: de halfbroer) geboren.

2.3       In 1986 is de echtgenoot overleden. Bij testament heeft hij aan erflaatster het zuiver vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap zonder vervreemdings- en/of interingsbevoegdheid gelegateerd. Verder is de halfbroer benoemd tot enig erfgenaam van de echtgenoot.

2.4       Op 18 juli 1988 is een akte houdende afgifte legaat opgesteld, met daaraan een bijlage gehecht met de tot de nalatenschap behorende bezittingen en schulden waaronder een woning, garageboxen, diverse effecten en bankrekeningen.

2.5       In 2018 is – op verzoek van klager – het vermogen van erflaatster onder meerderjarigenbewind gesteld. Als (professionele) bewindvoerder werd benoemd [F] (hierna: de bewindvoerder).

2.6       Op 11 februari 2020 is erflaatster overleden. Op grond van haar testament (van 27 juli 1994) laat zij klager en de halfbroer achter als enig erfgenamen, ieder voor de helft.

2.7       Op 13 maart 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de notaris en de halfbroer. Klager was daarbij niet aanwezig. De halfbroer heeft de notaris de opdracht gegeven een verklaring van erfrecht op te stellen, teneinde de nalatenschap van erflaatster te kunnen afwikkelen.

2.8       Bij brief van 14 mei 2020 aan klager heeft de notaris geschreven:

‘Van belang is dat er uitgezocht moet worden welke bezittingen tot het vermogen van uw moeder behoorden en welke bezittingen tot het vermogen van de heer [D], die reeds in 1986 vóór uw moeder is overleden. Deze laatste bezittingen behoren tot zijn erfenis en komen nu aan zijn erfgenaam ([E]) toe. [..]

Omdat de exacte omvang en samenstelling van de nalatenschap thans nog niet kan worden vastgesteld, adviseer ik u de nalatenschap beneficiair te aanvaarden.

Na het aanvaarden van de erfenis zijn beide erfgenamen gezamenlijk bevoegd de nalatenschap af te wikkelen.’

2.9       Op 18 en 19 mei 2020 hebben klager en de halfbroer de nalatenschap beneficiair aanvaard en de notaris een volmacht gegeven de nalatenschap af te wikkelen.

2.10     In januari 2021 heeft klager zich tot advocaat mr. Boiten (hierna: de advocaat) gericht met het verzoek hem bij te staan bij de afwikkeling van de nalatenschap.

2.11     Op 8 januari 2021 heeft klager zijn eerder aan de notaris gegeven volmacht ingetrokken.

2.12      Op 22 september 2021 hebben klager en de halfbroer een vaststellingsovereenkomst getekend over de verdeling van de nalatenschap. Daarin staat voor zover relevant:

‘overwegende dat [..] tussen partijen onder andere een debat is gevoerd over de vraag wat de omvang c.q. waarde is van de afzonderlijke vermogensbestanddelen van de nalatenschap van erflaatster, over de gepretendeerde verplichting tot onderhoud van bepaalde goederen van welke goederen erflaatster het recht van vruchtgebruik had, alsmede over de vraag of [de halfbroer] het beheer heeft gevoerd over het vermogen van erflaatster en [..] al dan niet gehouden is tot betaling aan de nalatenschap van erflaatster van een bepaald geldbedrag [..]

‘zijn als volgt overeengekomen [..]

4. Alle bezittingen en schulden van de nalatenschap worden aan [de halfbroer] toebedeeld. Uit hoofde van overbedeling is [de halfbroer] een [klager] het bedrag van € 32.000,- verschuldigd. Deze vordering [..] bedraagt minder dan het erfdeel [van € 35.758,63 – toevoeging Kamer], doch de tussen partijen ontstane geschillen over een gepretendeerde onderhoudsverplichting, de opbrengst van de verhuur van onroerende zaken, de vordering van op [de halfbroer] etc. zijn verdisconteerd in dit bedrag.’

3. De klacht

3.1       Klager verwijt de notaris – kort en zakelijk weergegeven – dat zij onvoldoende voortvarend en actief te werk is gegaan in de afwikkeling van een simpele erfenis. In 2020 heeft de notaris slechts enkele noodzakelijke werkzaamheden verricht en niet het tijdrovende controleren van alle betalingen en bedragen op de rekeningen, dat volgens de notaris noodzakelijk was. Uit een urenspecificatie blijkt dat de notaris in 2020 niet meer dan 423 minuten aan de afwikkeling heeft besteed. Pas na een mail van klager van 4 januari 2021 heeft de notaris actie ondernomen. Ook heeft de notaris niet direct inhoudelijk gereageerd op verzoeken van zijn advocaat.

3.2       Verder verwijt klager de notaris dat de beperkte informatie die zij hem heeft verstrekt, misleidend was. De notaris moet hebben geweten dat de saldo’s van de bankrekeningen bestonden uit niet uitgegeven huuropbrengsten. De advocaat was van mening dat de toerekening van het saldo van twee rekeningen aan de halfbroer onjuist was. Uiteindelijk is de nalatenschap op een correcte wijze verdeeld. Dit kwam echter niet door het handelen van de notaris.

3.3       Als de notaris niet partijdig heeft gehandeld, dan heeft zij in ieder geval de schijn van partijdigheid gewekt.

4. Het verweer

4.1       De notaris heeft een beroep gedaan op de vervaltermijn en heeft voor het overige gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna worden ingegaan.

5. De beoordeling van de ontvankelijkheid

5.1       Op grond van artikel 99, 21e lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klachtgerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen en of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

5.2       De klacht is ingediend op 12 december 2023. Voor zover de notaris handelen of nalaten wordt verweten vóór 12 december 2020 valt dat buiten de vervaltermijn van drie jaren. Klager was gedurende die drie jaren – en daarvoor – op de hoogte van de betrokkenheid van de notaris en van het handelen en nalaten waarover hij klaagt. Gronden om aan te nemen dat van dat handelen of nalaten redelijkerwijs pas later kennis kon worden genomen zijn niet aanwezig. Het deel van de klacht dat ziet op handelen en/of nalaten vóór 12 december 2020 is niet-ontvankelijk.  

6. De beoordeling van de klacht

6.1      Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

6.2       Het verwijt van het niet voortvarend handelen door de notaris slaagt niet. Gebleken is dat er sinds het overlijden van de echtgenoot in 1986 geen (administratief) onderscheid was gemaakt tussen de eigen bezittingen van erflaatster en de geërfde bezittingen en de vruchten daarvan. Nu alleen de halfbroer tot de nalatenschap van de echtgenoot gerechtigd was, was dat een voor de verdeling relevante omstandigheid. Voorstelbaar is dan ook dat het de notaris, zoals zij heeft aangevoerd, veel tijd heeft gekost om alle bankafschriften over die periode na te gaan om vast te stellen wat tot de nalatenschap van erflaatster behoorde en wat tot de nalatenschap van de echtgenoot. Daarbij was de notaris afhankelijk van de snelheid van handelen van de bewindvoerder die de bankafschriften moest aanleveren en van de informatie die ze van beide halfbroers nodig had. Verder zijn de moeizame relatie van de broers onderling en de vordering die de halfbroer stelde te hebben op de nalatenschap van erflaatster vanwege achterstallig onderhoud van een aantal garages complicerende factoren geweest. Dat de notaris tussen 12 december 2020 en het moment van het intrekken van volmacht op 8 januari 2021 onvoldoende voortvarend zou hebben gehandeld, is niet gebleken. Overigens overweegt de Kamer – zou de vervaltermijn niet zijn verstreken – dat dit ook geldt voor de periode vóór 12 december 2020. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

6.3       Wat betreft de gestelde misleiding en de partijdigheid – die in elkaars verlengde blijken te liggen – overweegt de Kamer het volgende. Ter zitting is duidelijk geworden dat klager de in bijlage 5 bij het klaagschrift weergegeven toedeling van vermogensbestanddelen onjuist vindt. De notaris heeft daarop toegelicht dat deze bijlage een voorlopig overzicht van de bankrekeningen betreft, dat alleen bedoeld was voor intern gebruik. Dat is intern gebleven en pas verstrekt toen de advocaat verzocht om alle relevante stukken aan te leveren. Verder heeft klager gesteld dat de notaris blijkens haar e-mailbericht van 7 januari 2020 twee bankrekeningen heeft toegerekend aan de halfbroer. Tijdens de zitting heeft de notaris toegelicht dat dit ziet op de situatie zoals die was in 1986 en niet in 2020.

6.4       Gelet op de inhoud van de betreffende bijlage en de toelichting ter zitting daarop is naar het oordeel van de Kamer voldoende duidelijk dat de verwijten op een onjuiste uitleg van dit stuk van de notaris berusten. Van een daadwerkelijke of definitieve toedeling of toerekening is in deze bijlage geen sprake geweest, nu het slechts een interne notitie betrof. Het juridische karakter daarvan is door het opvragen van de advocaat in 2021 niet gewijzigd. Voor het oordeel dat van misleiding en daaruit voortvloeiende partijdigheid sprake was is dan ook geen grond. 

Het bericht van 7 januari 2020 is van voor 12 december 2020 en valt dan ook in het niet-ontvankelijke deel van de klacht.

6.5       Alle klachtonderdelen zijn derhalve, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

BESLISSING

De Kamer voor het notariaat:

  • verklaart de klacht deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. G.H.M. Smelt voorzitter, J. Snoeijer en J.W.A.P. Michels, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.