ECLI:NL:TNORDHA:2024:2 Kamer voor het notariaat Den Haag 23-24

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2024:2
Datum uitspraak: 28-02-2024
Datum publicatie: 08-03-2024
Zaaknummer(s): 23-24
Onderwerp:
  • Ondernemingsrecht, subonderwerp: Overig
  • Overig, subonderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: De verwijten die klager de notaris maakt zijn samengevat: het niet opgeven van nevenbetrekkingen, het nalaten van vermogensbeheer, het versturen van niet gespecificeerde nota’s en het benoemen van familieleden in het ANBI-bestuur.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 28 februari 2024 inzake de klacht onder nummer 23-24 van:

[Klager],

hierna: klager,

tegen:

[Notaris]

notaris, gevestigd te [vestigingsplaats],

gemachtigden: mrs. A. Sintniklaas en J.C. Brökling, advocaten te Rotterdam,

hierna: de notaris.

1. Het procesverloop

1.1       Bij e-mailbericht van 11 juli 2023 heeft klager een klaagschrift met bijlagen ingediend.

1.2       De notaris heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.

1.3       Bij e-mailbericht van 12 januari 2024 heeft de notaris aanvullende stukken ingediend.

1.4       Bij e-mailbericht van 19 januari 2024 zijn aanvullende stukken ingediend namens klager.

1.5       De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2024. Daarbij waren aanwezig klager en mr. P.B.F.J. Sarton via videoverbinding, en de notaris bijgestaan door mrs. A. Sintniklaas en J.C. Brökling. Van het verhandelde zijn schriftelijke aantekeningen gemaakt. De notaris heeft een pleitnotitie overgelegd.

2.         De feiten

2.1       De notaris is voorzitter van de Stichting [A] (hierna te noemen: de Stichting). De Stichting heeft als activiteiten het beleggen van vermogen en het bevorderen van activiteiten op het gebied van dierenbescherming. De Stichting heeft de ANBI-status.

2.2       [B] is een 100% dochteronderneming van De Stichting en wordt bestuurd door de Stichting. [C] en [D] zijn onderliggende vennootschappen van [B], waarbij [D] wordt bestuurd door de Stichting.

2.3       Het bestuur van de Stichting heeft aangifte gedaan van (financiële) fraude bij de Stichting en bij de onderliggende vennootschappen in de periode 2019 tot en met 2021.

2.4       Naast de notaris als voorzitter van de Stichting vormden klager, (destijds) werkzaam bij [E], als secretaris en heer [F] als penningmeester het bestuur van de Stichting. [F] is per 7 januari 2022 ontslagen. Klager is per 1 december 2022 afgetreden.

3.         De klacht

3.1       De notaris heeft volgens klager zelf geen fraude gepleegd, maar klager maakt hem wel de volgende verwijten:

1. Het niet opgeven van nevenbetrekkingen

Uit het register notariaat van de KNB blijkt dat de notaris de nevenbetrekkingen [B], [C] en [D] niet heeft gemeld, terwijl hij voor deze vennootschappen sinds 2013 werkzaamheden verricht.

2. Het nalaten van vermogensbeheer

Begin 2013 was door het toenmalige Stichtingsbestuur de afspraak gemaakt dat de notaris tezamen met de penningmeester gezamenlijk verantwoordelijk was voor alle bancaire zaken inclusief de betalingen waarvoor zij gezamenlijk gemachtigd waren. De notaris is zeer nalatig geweest in zijn toezichthoudende taak, waardoor de fraude gedurende lange tijd heeft kunnen voortduren. Sinds 2022 was de notaris zowel als voorzitter als de-facto penningmeester alleen bevoegd voor de bancaire rekeningen van de Stichting en de onderliggende vennootschappen. Klager heeft de notaris meerdere malen tevergeefs erop geattendeerd dat dit in strijd was met de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarnaast was de heer [G] (operationeel directeur van [C]) sinds 2022 voor de bancaire zaken nagenoeg geheel afhankelijk geworden van de notaris.

3. Niet gespecificeerde nota’s

De facturen van [H] (de persoonlijke houdstervennootschap van de notaris) afkomstig uit de periode 2019-2022 bevatten geen urenspecificatie en bevatten een te algemene omschrijving. Op diverse verzoeken van de accountant voor nadere (uren)specificatie reageerde de notaris afwijzend en meldde dat hij niet over specificaties beschikte. In 2022 heeft de notaris minimaal een bedrag van € 46.560,80 aan zijn holding overgemaakt, waarvan een aantal nota's buiten medeweten en goedkeuring van klager zijn voldaan.

4. Het benoemen van familieleden in het ANBI-bestuur

Na het ontslag van klager in december 2022 heeft de notaris twee zwagers benoemd in het bestuur van de Stichting. Klager heeft de notaris erop gewezen dat dit in strijd was met de ANBI wet- en regelgeving (geen waarborg van onafhankelijkheid en objectiviteit van het ANBI-bestuur). In december 2022 vernam klager dat de notaris aan de advocaat van de Stichting had verzocht om de aangifte(n) tegen de gewezen penningmeester in te trekken. Klager kreeg van de notaris geen uitleg naar de reden van intrekking. Verder werden klager en de heer [G] door één van de familieleden eenzijdig bevraagd naar hun handelen in het verleden. Het leek of er sprake was van een "familietribunaal". Ook werd in het besprekingsverslag van de Stichting van juni 2023 gesproken over "financiële malversaties" in plaats van de fraude.

Het bestuur heeft alle middelen aangewend om druk op onder meer het vertrekkend bestuurslid [G] uit te oefenen om zaken geheim te houden.

3.2       Klager heeft de indruk dat de notaris de fraude in de doofpot wil stoppen. Diverse malen heeft klager contact gezocht met de notaris om een en ander te bespreken. De notaris reageert niet en is niet bereikbaar.

4.         Het verweer

4.1       Volgens de notaris is klager niet-ontvankelijk, omdat de klachten geen verband houden met de notariële ambts-en beroepsuitoefening. De klachten zien niet op het functioneren als notaris, maar op de uitoefening van een nevenfunctie. De notaris heeft verder gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna worden ingegaan.

5.         De beoordeling van de ontvankelijkheid

5.1       Voordat de Kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht kan toekomen, moet eerst worden beoordeeld of klager ontvankelijk is. Daarbij overweegt de Kamer het volgende.

5.2       De verwijten die klager de notaris maakt zijn samengevat: het niet opgeven van nevenbetrekkingen, het nalaten van vermogensbeheer, het versturen van niet gespecificeerde nota’s en het benoemen van familieleden in het ANBI-bestuur. Hieruit is op te maken, en ook tijdens de mondelinge behandeling van de klacht is gebleken, dat klager een intern conflict tussen (oud-) bestuursleden van de Stichting aan de Kamer heeft voorgelegd, waarbij klagers achterliggende belang is te voorkomen dat hij als oud-bestuurder van de Stichting aansprakelijk kan worden gesteld. De Kamer is echter niet toegerust voor het beslechten van dergelijke conflicten tussen (oud-)bestuurders, maar kan slechts oordelen over de vraag of de notaris tuchtrechtelijk aansprakelijk is voor zijn handelen of nalaten. Daarbij kan het ook gaan om handelen in een andere hoedanigheid dan notaris dat voldoende verband houdt met zijn hoedanigheid van notaris. De Kamer heeft weliswaar vragen bij de wijze waarop beide partijen hebben gedeclareerd en ook bij de wijze waarop de ANBI-regels zijn toegepast, maar gesteld noch anderszins is gebleken dat de werkzaamheden van de notaris als bestuurder in dit geval zodanig verband houden met zijn hoedanigheid van notaris dat de notaris zich voor zijn handelen als bestuurder van de Stichting tuchtrechtelijk zou moeten verantwoorden.

5.3       De Kamer is van oordeel dat de verwijten die klager de notaris maakt, niet onder het notarieel tuchtrecht vallen, zodat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen.

BESLISSING

De Kamer voor het notariaat:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Deze beslissing is gegeven door mrs. F.A.M. Veraart voorzitter, R.R. Roukema en J.W.A.P. Michels, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.