ECLI:NL:TNORARL:2024:5 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/425234 KL RK 23-96

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2024:5
Datum uitspraak: 16-02-2024
Datum publicatie: 07-03-2024
Zaaknummer(s): C/05/425234 KL RK 23-96
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: De notaris heeft klagers verkeerd geïnformeerd over de opeisbaarheid van hun legitieme vordering. Hij heeft ook op een later moment niet de onjuistheid van zijn voorlichting aan klagers zelf erkend. De kamer legt de notaris de maatregel van berisping op.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:         C/05/425234 / KL RK 23-96

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

1. [ klager 1 ],

wonende te [ plaats ];

2. [ klager 2 ] en

3. [ klager 3 ],

tegen

[ de notaris ],

notaris te [ plaats ].

Partijen worden hierna klagers en de notaris genoemd.

1.         Het verloop van de procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het klaagschrift met bijlagen van 6 september 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen van 6 november 2023.

1.2.      De kamer heeft de klacht mondeling behandeld op de openbare zitting van 12 januari 2024. Klagers en de notaris waren aanwezig. Partijen hebben het woord gevoerd, klagers aan de hand van ter zitting overgelegde pleitnotities. Op verzoek van de kamer hebben klagers op de zitting een productie overgelegd.

2.          De feiten

2.1.      Bij testament van 19 december 2014 heeft de heer [ naam ] (hierna: erflater),  vader van klagers sub 1 en 2 en grootvader van klager sub 3, ten overstaan van de notaris beschikt over zijn nalatenschap. In zijn testament heeft erflater zijn dochter, mevrouw [ A ](hierna: de erfgenaam) tot enig erfgenaam benoemd. De (stichting van de) notaris is benoemd tot executeur.

2.2.      In het testament is onder punt G het volgende vermeld:

“Voor het geval een nakomeling niet in de door mij gemaakte beschikkingen berust en de ten tijde van mijn overlijden geldende wet hem een legitieme portie toekent, bepaal ik dat de vordering die die legitimaris op mijn dochter verkrijgt pas opeisbaar is bij haar overlijden.”

2.3.      Erflater is op 3 april 2022 overleden.

2.4.      Bij brief van 16 juni 2022 heeft de notaris klager sub 1 - onder meer - bericht:

Op 10 mei 2022 is mevrouw [ A ] op kantoor geweest inzake de nalatenschap van uw vader (..) We hebben onder meer gesproken over uw recht op de legitieme portie in de erfenis. (..) Iemand die recht heeft op de legitieme portie moet volgens de wet binnen vijf jaar na datum van overlijden een beroep doen op zijn of haar legitieme portie.
In het testament is bepaald dat een legitieme portie pas opeisbaar wordt bij het overlijden van uw zuster. Dit betekent dat het geldbedrag pas dan aan u wordt betaald. Of het hele geldbedrag dan ook echt aan u wordt betaald, hangt er onder meer van af of de erfenis van uw zuster daar groot genoeg voor is.”

2.5.      Bij brief van 27 juli 2022 heeft mr. [ Y ] (hierna: mr. [ Y ]), die klagers bijstaat in de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, de notaris om afschriften verzocht, nodig voor de berekening van de legitieme portie. Verder heeft zij geschreven: “Voor wat betreft uw opmerking dat in het testament bepaald is dat de legitieme portie pas opeisbaar is bij het overlijden van hun zuster nog het volgende. In de toelichting op het begrip “levensgezel” van artikel 4:82 Burgerlijk Wetboek wordt vermeld dat het begrip levensgezel als zodanig een - ook voor het huwelijk kenmerkende – duurzame lotsverbondenheid tussen twee personen impliceert, waaronder in dit verband niet de band wordt begrepen met een broer, zuster of andere naaste verwant van erflater (..).”

2.6.      Bij e-mail van 28 september 2022 en bij brief van 12 oktober 2022 heeft mr. [ Y ] de notaris nogmaals verzocht de gevraagde stukken toe te zenden.

2.7.      Bij e-mail van 23 oktober 2022 heeft de notaris mr. [ Y ] geantwoord dat hij de door erflater gedane schenkingen, door het notariskantoor vastgelegd, heeft verzameld en dat hij de andere stukken bij de erfgenaam heeft opgevraagd.

2.8.      Bij e-mail van 14 december 2022 heeft de notaris mr. [ Y ] bericht dat zij het NWWI-taxatierapport van de woning van erflater via het portaal van het notariskantoor kon inzien; dat hij de erfgenaam had verzocht om een overzicht van de kunst en dat uitstel was verleend voor het doen van aangifte erfbelasting tot uiterlijk 3 februari 2023.

2.9.      Bij e-mail van 4 januari 2023 heeft de notaris mr. [ Y ] onder meer bericht dat uitstel voor de aangifte erfbelasting was verleend tot 3 maart 2023.

2.10.    Bij e-mail van 10 januari 2023 heeft de notaris mr. [ Y ] meegedeeld dat hij van de erfgenaam een lijst met schilderijen had ontvangen en dat hij over de taxatie met de erfgenaam contact zou opnemen.

2.11.    Bij e-mail van 16 mei 2023 heeft de notaris mr. [ Y ] bericht dat de taxatie van de schilderijen op 26 mei 2023 zou plaatsvinden. Bij e-mail van 9 juni 2023 heeft de notaris mr. [ Y ] bericht dat het taxatierapport op het portaal van het notariskantoor was in te zien en dat hij de boedelbeschrijving zou afronden en aan haar zou toezenden.

2.12.    Bij brief van 21 juni 2023 heeft mr. [ Y ] onder meer verzocht om een volledige boedelbeschrijving en een kopie van de aangifte erfbelasting.

2.13.    Bij e-mail van 10 juli 2023 heeft de notaris mr. [ Y ] geantwoord dat hij de erfgenaam had verzocht de in de brief van 21 juni 2023 gestelde vragen te beantwoorden.

2.14.    Bij e-mail van 31 juli 2023 heeft de notaris de in de brief van 21 juni 2023 gevraagde antwoorden/stukken aan mr. [ Y ] verzonden.

3.          De klacht

Klagers verwijten de notaris - zakelijk weergegeven - :

1. de notaris heeft klagers onjuist voorgelicht over de opeisbaarheid van de legitieme vorderingen;

2. de notaris heeft onvoldoende voortvarend gehandeld in het verstrekken van de benodigde stukken, het maken van een boedelbeschrijving en het doen van aangifte erfbelasting.

4.          Het verweer

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt - voor zover van belang - in de beoordeling besproken.

5.          De beoordeling

5.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij

daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

klachtonderdeel 1: onjuiste voorlichting

5.2.      Het eerste klachtonderdeel acht de kamer gegrond.

De vorderingen van klagers zijn op grond van artikel 4:81 BW opeisbaar geworden zes maanden na overlijden van erflater (op 3 oktober 2022) en niet, zoals de notaris klagers heeft geschreven in zijn brief van 16 juni 2022 (en heeft vermeld in het testament onder punt G), pas na overlijden van de erfgenaam, de zuster van klagers sub 1 en 2. De notaris heeft klagers dus niet goed voorgelicht, zoals hij overigens ook heeft erkend. 

klachtonderdeel 2: niet voortvarend handelen

5.3.      In zijn verweerschrift heeft de notaris meegedeeld dat op 10 januari 2023 een voorlopige aanslag erfbelasting is opgelegd en dat deze tijdig is betaald door de erfgenaam.

Ter zitting heeft de notaris verklaard dat het wachten is op de bankafschriften vanaf 2012; na ontvangst zal hij die delen met mr. [ Y ], waarna de definitieve aangifte erfbelasting kan worden gedaan. Ongeveer 90 % van de legitieme porties is nu uitgekeerd, aldus de notaris.                

5.4.      Dit klachtonderdeel acht de kamer ongegrond. Weliswaar had de notaris richting de erfgenaam meer kunnen aandringen op een vlottere aanlevering van antwoorden dan wel stukken (hetgeen de notaris ook erkent), maar naar het oordeel van de kamer is dat onvoldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. 

Maatregel

5.5.      De kamer verklaart de klacht voor een belangrijk deel gegrond. De kamer zal de notaris daarvoor een maatregel opleggen. De kamer is van oordeel dat de notaris in strijd met zijn uit artikel 17 Wna voortvloeiende zorgplicht heeft gehandeld door klagers verkeerd te informeren over de opeisbaarheid van hun legitieme vordering. Daarmee heeft de notaris een kernwaarde van het notariaat geschonden. De notaris heeft nog aangevoerd dat hij de onjuiste voorlichting in de mail- en briefwisseling met mr. [ Y ] heeft hersteld. Dit is de kamer echter niet gebleken. Door niet te reageren op de door mr. [ Y ] bij brief van 27 juli 2022 geuite kritiek op dit punt, heeft de notaris niet de onjuistheid van zijn eerdere voorlichting erkend, maar dit in het midden gelaten, waardoor het voor klagers niet kenbaar is geworden dat sprake was van onjuiste voorlichting.

De kamer acht dan ook de maatregel van berisping passend en geboden.

Griffierecht en kostenveroordeling

5.6.      Omdat de kamer de klacht tegen de notaris (deels) gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel 99 lid 5 Wna het door klagers betaalde griffierecht van € 50 in de klacht tegen de notaris aan hen te vergoeden.

5.7.      Nu de kamer de klacht tegen de notaris (deels) gegrond verklaart en hem een maatregel oplegt, zal de kamer de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 Wna jo. de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat (Staatscourant 2020, nr. 67893), veroordelen in de kosten die klagers in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs hebben moeten maken, vastgesteld op een (forfaitair) bedrag van € 50.

5.8.      De kamer bepaalt dat de notaris voornoemde bedragen binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klagers moet betalen. Klagers dienen daarvoor tijdig schriftelijk hun rekeningnummer aan de notaris door te geven.

5.9.      Verder ziet de kamer aanleiding om de notaris, op grond van artikel 103b lid 1 Wna jo. de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67893), te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 2.000 (wegingsfactor 1). De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de kamer moeten worden betaald. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.          

6.          De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

- legt de notaris daarvoor de maatregel van berisping op;

- veroordeelt de notaris tot betaling aan klagers van het griffierecht van € 50 en van € 50 in de kosten in verband met 
  de behandeling van de zaak op de wijze en binnen de termijn als hiervoor onder 5.8. bepaald;

- veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van de kosten in verband met de behandeling van de zaak,
  vastgesteld op € 2.000, op de wijze en binnen de termijn als hiervoor onder 5.9. bepaald;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. I.C.J.I.M. van Dorp, voorzitter, mr. T.P. Hoekstra,
mr. J.A.H. Bruggemann, mr. M.R.H. Goossens en mr. J.P.W.H.T. Becks, leden, en in tegenwoordigheid van mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2024.  

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.