ECLI:NL:TNORAMS:2024:2 Kamer voor het notariaat Amsterdam 737092 / NT 23-27
ECLI: | ECLI:NL:TNORAMS:2024:2 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-01-2024 |
Datum publicatie: | 26-02-2024 |
Zaaknummer(s): | 737092 / NT 23-27 |
Onderwerp: | Personen- en Familierecht, subonderwerp: huwelijkse voorwaarden |
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Nu klagers zich tot de notaris hadden gewend om een samenlevingsovereenkomst op te stellen en noch uit de aantekeningen van de eerste bespreking noch anderszins is gebleken dat zij de notaris toen ook hebben verzocht te adviseren omtrent de berekening van de erfdelen van de stiefkinderen, overweegt de kamer dat er geen verplichting voor de notaris was om dat op eigen initiatief te doen. |
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM
Beslissing van 11 januari 2024 in de klacht met nummer 737092 / NT 23-27 van:
1. [klager sub 1] en
2. [klaagster],
wonende te [woonplaats],
hierna: klagers,
tegen:
mr. [notaris],
notaris, gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de notaris.
1. Ontstaan en loop van de procedure
1.1. Bij e-mail van 19 juli 2023 hebben klagers een klaagschrift met bijlagen ingediend.
1.2. Bij brief van 6 september 2023 heeft de notaris een verweerschrift met bijlagen ingediend.
1.3. Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 23 november 2023 zijn klagers en de notaris verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, klagers aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Uitspraak is bepaald op 11 januari 2024.
2. De feiten
2.1. Op 23 december 2021 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden op het notariskantoor met de notaris. Klagers wilden hun samenwoning regelen omdat zij samen een woning hadden gekocht. In dit gesprek is aan de orde gekomen dat klager sub 1 weduwnaar was.
2.2. Bij e-mail van 14 februari 2022 heeft klager sub 1 de notaris geschreven: “Is het nog mogelijk om het samenlevingscontract om te zetten naar huwelijkse voorwaarden? Graag zouden we dan de voorwaarden zo willen hebben dat het neer komt op trouwen voor 2018. Dus volledig in gemeenschap van goederen. Ik ben aan het proberen de trouwdatum op 30 maart te krijgen.”
2.3. Naar aanleiding van de e-mail van klager sub 1 van 14 februari 2022 heeft een medewerkster van de notaris op 16 februari 2022 telefonisch aan klager sub 1meegedeeld dat de erfdelen van de stiefkinderen in de nalatenschap van zijn overleden echtgenote (hierna: erflaatster) bij zijn hertrouwen mogelijk opeisbaar zouden zijn.
2.4. Op 15 maart 2022 heeft de notaris een kopie van het testament van erflaatster per e-mail van klagers ontvangen. In haar testament, verleden door een andere notaris op 16 juni 2010, zijn klager sub 1 en de twee kinderen van erflaatster (stiefkinderen van klager sub 1, hierna: de stiefkinderen) voor gelijke delen tot erfgenaam benoemd, met toepassing van de wettelijke verdeling op de nalatenschap. Als gevolg daarvan hebben de stiefkinderen een geldvordering ter grootte van hun erfdeel verkregen op klager sub 1. Deze geldvorderingen zouden volgens het testament opeisbaar zijn bij hertrouwen van klager sub 1 in algehele gemeenschap van goederen.
2.5. Vervolgens heeft de notaris opnieuw telefonisch contact opgenomen en heeft klager sub 1 toen meegedeeld dat hij zijn stiefkinderen zou uitbetalen na de overdracht van de woning van klager sub 1 (hierna: de woning) op 28 maart 2022.
2.6. Op 28 maart 2022 heeft de overdracht van de woning plaatsgevonden. Daarna heeft de notaris nog diezelfde dag de akte huwelijksvoorwaarden van klagers gepasseerd. Hierin is opgenomen dat tussen de echtgenoten de algehele gemeenschap van goederen bestaat, zoals deze tot één januari 2018 in artikel 1:94 ev van het Burgerlijk Wetboek geregeld was.
2.7. Op 30 maart 2022 zijn klagers getrouwd.
2.8. Bij e-mail van 23 mei 2022 heeft klager sub 1 de notaris geschreven: “Ik zou graag willen vastleggen wat mijn stiefkinderen van hun overleden moeder erven. Dit komt dan beschikbaar bij mijn overlijden. we tekenen dit dan gedrieën zodat er geen wijzigingen kunnen worden aangebracht enkelzijdig.”
2.9. Daarop heeft de notaris een conceptakte vaststelling erfdelen opgemaakt. Naar aanleiding van dat concept hebben klager sub 1 en de stiefkinderen onderling overleg gehad over de waarde van de woning. Vervolgens is de conceptakte aangepast.
2.10. Bij e-mail van 10 augustus 2022 heeft klager sub 1 de notaris bericht dat hij met de stiefkinderen tot een compromis was gekomen. De notaris heeft deze regeling opgenomen in de conceptakte, waarna bleek dat er geen overeenstemming kon worden bereikt tussen klager sub 1 en de stiefkinderen over de hoogte van de rente over de openstaande vorderingen.
2.11. Op 21 november 2022 heeft de stiefzoon van klager sub 1 de notaris bericht dat zijn erfdeel geheel was betaald. Klager sub 1 heeft vervolgens telefonisch bevestigd aan het notariskantoor dat hij de erfdelen volledig aan de stiefkinderen had uitbetaald en dat de akte niet meer nodig was.
3. De klacht
3.1. Tijdens het oriënterende gesprek met de notaris op 23 december 2021 kwamen klagers tot de conclusie dat trouwen onder huwelijkse voorwaarden voor hen het meeste zekerheid zou bieden. Klagers hadden het testament van erflaatster meegenomen naar het gesprek. De notaris heeft het testament doorgekeken. Klagers hebben toen gezegd dat zij van plan waren de stiefkinderen uit te betalen aan de hand van de gedane aangifte erfbelasting. Na het huwelijk van klagers wilden de stiefkinderen echter dat bij uitbetaling van de erfdelen rekening zou worden gehouden met de verkoopwaarde van de woning in plaats van met de WOZ-waarde. Vervolgens belandden klagers in een langdurige en emotioneel zware discussie met de stiefkinderen. Klager sub 1 heeft toen nog pogingen gedaan om tot een compromis te komen, maar steeds veranderden de stiefkinderen de voorwaarden en de notaris ging daarmee akkoord. Om van alle ellende af te komen hebben klagers, op advies van een advocaat, maar besloten een lening af te sluiten en de erfdelen aan de stiefkinderen uit te keren.
3.2. Klagers menen dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld. Zij had moeten vragen naar de wijze waarop klagers tot de bedragen waren gekomen voor de uitbetaling van de erfenis. In het testament van erflaatster staat immers dat de wettelijke verdeling diende te worden vastgelegd in een notariële akte. Zij had klagers daarnaar moeten vragen en niet moeten proberen dit achteraf nog te bewerkstelligen. Desgevraagd heeft klager sub 1 ter zitting bevestigd dat hij de notaris dus ook verwijt dat zij op een eerder moment de akte vaststelling erfdelen had moeten opstellen.
4. Het verweer
4.1. Klagers hebben zich tot de notaris gewend voor het bespreken van een samenlevingsovereenkomst en niet voor de afwikkeling van de nalatenschap. De notaris beschikte tijdens het gesprek op 23 december 2021 niet over het testament van erflaatster. Wel kwam in dat gesprek naar voren dat klager sub 1 weduwnaar was. De notaris heeft hem toen geïnformeerd dat hij er rekening mee moest houden dat de erfdelen van de stiefkinderen bij hertrouwen mogelijk opeisbaar zouden worden, afhankelijk van de inhoud van het testament. De hoogte van de erfdelen van de stiefkinderen was niet vastgesteld, er was alleen een aangifte voor erfbelasting gedaan. De notaris heeft klagers meegedeeld dat op het moment dat klagers zouden willen trouwen, zij de stiefkinderen een voorstel zouden kunnen doen om de erfdelen af te kopen. De stiefkinderen zouden dan het erfdeel direct kunnen ontvangen en klagers zouden vrij zijn in de keuze van hun huwelijksregime. Omdat het de bedoeling was om een samenlevingscontract op te maken en er op dat moment nog geen reële huwelijksplannen waren, is dit wel ter sprake gekomen, maar heeft de notaris geen verder advies gegeven over de berekening van de erfdelen.
4.2. De huwelijksvoorwaarden zijn getekend op 28 maart 2022, na de overdracht van de woning. Tijdens deze afspraak zijn tevens de nieuwe testamenten van klagers besproken. Toen heeft de notaris klagers nogmaals gewezen op het feit dat de erfdelen van zijn stiefkinderen door de huwelijkse voorwaarden opeisbaar zouden worden. Op dat moment konden de huwelijksvoorwaarden nog worden gewijzigd. Klager sub 1 deelde mee dat hij zijn stiefkinderen had voldaan. De notaris is er dan ook van uit gegaan dat hij met hen tot overeenstemming was gekomen.
4.3. Klager sub 1 heeft de notaris geen opdracht gegeven werkzaamheden te verrichten ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster of de uitkering van de erfdelen aan de stiefkinderen. Pas na het huwelijk van klagers heeft klager sub 1 het notariskantoor verzocht alsnog een akte vaststelling erfdelen op te stellen. De notaris was op het moment van het ondertekenen van de huwelijkse voorwaarden niet bekend met de hoogte van de erfdelen, omdat zij geen bemoeienis had gehad met de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Klager sub 1 heeft zelf overleg gevoerd met zijn stiefkinderen over de hoogte van de erfdelen en heeft steeds aangegeven dat hij de erfdelen wilde uitkeren.
5. De beoordeling
5.1. Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
5.2. Klagers verwijten de notaris dat zij hen in de eerste bespreking niet heeft bevraagd over de wijze van berekening van de erfdelen van de stiefkinderen met betrekking tot de nalatenschap van erflaatster. Klagers hadden toen het voornemen om de erfdelen uit te keren op basis van de aangifte erfbelasting. Klagers verwijten de notaris - althans zo begrijpt de kamer - dat zij hen toen had moeten waarschuwen dat er een mogelijkheid was dat de door hen voorgestane wijze van berekening van de waarde van de woning (waarbij de WOZ-waarde was aangehouden) niet door de stiefkinderen zou worden geaccepteerd en dat de stiefkinderen ook voor een afrekening op basis van de economische waarde van de woning konden opteren. Indien de notaris hen wel hierover had bevraagd en gewaarschuwd, hadden zij eerst een akte van verdeling op laten maken om te bekijken hoe de stiefkinderen konden worden afgekocht.
5.3. De kamer overweegt het volgende. Klagers hebben zich tot de notaris gewend met het verzoek een samenlevingsovereenkomst op te stellen en zijn daartoe op het kantoor van de notaris geweest op 23 december 2021. Blijkens de aantekeningen van deze bespreking is besproken dat klagers een woning hadden gekocht, waarvan de overdracht was gepland op 1 juli 2022. Klagers stellen dat zij het testament van erflaatster naar deze bespreking mee hadden genomen en dat de notaris het testament toen heeft doorgekeken. De notaris heeft in haar verweerschrift betwist dat zij op dat moment de beschikking had over het testament. Uit de gespreksaantekeningen van 23 december 2021 van de notaris blijkt ook niet dat het testament toen aan de notaris is getoond. Ter zitting heeft de notaris herhaald dat zij het testament van erflaatster toen niet heeft gezien. De kamer overweegt dat niet is komen vast te staan dat de notaris het testament op de eerste bespreking op haar kantoor van klagers heeft ontvangen en doorgekeken. Wel kan worden vastgesteld dat tijdens deze eerste bespreking de mogelijkheid van opeisbaarheid van de erfdelen van de stiefkinderen bij eventueel hertrouwen van klager sub 1 is besproken, dat klagers van plan waren de stiefkinderen uit te betalen en dat de aangifte erfbelasting een startpunt voor de vaststelling van de omvang van de erfdelen zou kunnen zijn. Nu klagers zich tot de notaris hadden gewend om een samenlevingsovereenkomst op te stellen en noch uit de aantekeningen van de eerste bespreking noch anderszins is gebleken dat zij de notaris toen ook hebben verzocht te adviseren omtrent de berekening van de erfdelen van de stiefkinderen, overweegt de kamer dat er geen verplichting voor de notaris was om dat op eigen initiatief te doen. Gelet op het voorgaande acht de kamer dit klachtonderdeel ongegrond.
5.4. Ook na de eerste bespreking is er geen reden om aan te nemen dat de notaris klagers had moeten bevragen op dit punt. Pas bij de overdracht van de woning op 28 maart 2022 heeft klager sub 1 de notaris meegedeeld dat de stiefkinderen niet akkoord waren met de door klagers voorgestelde (hoogte van) de erfdelen en dat zij wilden afrekenen op basis van de verkoopwaarde van de woning, aldus de notaris in haar verklaring ter zitting. De notaris heeft klager sub 1 toen nog gevraagd of hij de akte huwelijkse voorwaarden wilde wijzigen of uitstellen maar dat wilde hij uitdrukkelijk niet. Klagers hebben dit ook niet betwist. Uit de aantekeningen van de notaris van deze tweede bespreking kan ook niet anders worden afgeleid dan dat klagers de intentie hadden zelf de uitkering van de erfdelen van de stiefkinderen te berekenen en te voldoen. De aantekening op pagina 1 “stiefkinderen uit eerste huwelijk van meneer zijn afbetaald”, heeft de notaris desgevraagd ter zitting nader verklaard dat zij toen in de veronderstelling was dat klagers daarmee doelden op de afbetaling van de erfdelen aan de stiefkinderen. Ook al zou dit – zoals klager sub 1 ter zitting heeft verklaard – op een misverstand berusten, valt niet in te zien op grond waarvan de notaris zich met de waardering van de erfdelen van de stiefkinderen had behoren te bemoeien.
5.5. Ten aanzien van het tweede verwijt dat de notaris op een eerder moment de akte vaststelling erfdelen had moeten opstellen, staat vast dat klager sub 1 eerst bij e-mail van 23 mei 2023 de notaris heeft verzocht in een notariële akte vast te leggen wat de stiefkinderen van erflaatster zouden erven. Nu klagers daartoe vóór genoemde datum geen opdracht hadden gegeven en klager sub 1 bij herhaling aan de notaris had meegedeeld de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster zelf te regelen, kan dit naar het oordeel van de kamer de notaris niet worden verweten. De kamer acht dit klachtonderdeel daarom ook ongegrond.
5.6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De kamer voor het notariaat:
- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, S.P. Pompe en E.W. Oosterbaan, leden. Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2024 door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, in aanwezigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).