ECLI:NL:TNORAMS:2024:11 Kamer voor het notariaat Amsterdam 740207 / NT 23-37

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2024:11
Datum uitspraak: 28-05-2024
Datum publicatie: 30-05-2024
Zaaknummer(s): 740207 / NT 23-37
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Samenlevingscontract
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht is deels gegrond. Onprofessionele bejegening. Gelet op het door de notaris gemaakte excuus legt de kamer geen maatregel op. De klacht is voor het overige ongegrond. De kamer kan niet vaststellen dat de notaris met klager en de ex-partner niet over de gevolgen van de wijziging van de samenlevingsovereenkomst heeft gesproken. Daartoe heeft klager onvoldoende gesteld. De kamer acht niet aannemelijk dat de vermogensoverheveling naar de ex-partner vóór overlijden van klager door de notaris zou zijn vastgelegd indien dat niet conform de wensen van klager en de ex-partner was geweest. Daarbij komt dat de “Wijziging samenlevingsovereenkomst” inhoudelijk slechts bestaat uit één artikel, dat bij het passeren niet makkelijk over het hoofd kan worden gezien.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing in de klacht met nummer 740207 / NT 23-37 van:

[naam klager],

wonende te [plaats],

gemachtigde: W.B. Kelderman,

tegen:

[naam notaris],

notaris te [plaats],

gemachtigde: mr. M.J.G. Boender-Lamers, advocaat te Rotterdam.

Partijen zullen hierna klager en de notaris worden genoemd.

1.          Ontstaan en loop van de procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het klaagschrift met bijlagen van 25 september 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen van 21 december 2023;
  • producties, overgelegd door klager op 27 maart 2024.

1.2.      De kamer heeft de zaak mondeling behandeld op de openbare zitting van 9 april 2024. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. Partijen hebben het woord gevoerd, klager aan de hand van pleitaantekeningen. Uitspraak is bepaald op heden.

2.          De feiten

2.1.      Klager heeft op 5 december 2001 een samenlevingsovereenkomst gesloten met mevrouw [naam] (hierna: de ex-partner of [A]). Artikel 6 lid 4 van die overeenkomst luidt als volgt: “Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.”

2.2.      Voor de aankoop van een gezamenlijke nieuwe woning hebben klager en de ex-partner zich in het voorjaar van 2020 gewend tot de notaris. Op 25 maart 2020 heeft op het notariskantoor een gesprek met de notaris plaatsgevonden. Klager en de ex-partner wilden gelijk met de overdracht van de woning ook hun testament wijzigen.

2.3.      Bij brief van 8 april 2020 heeft de notaris aan klager en de ex-partner de concepten van de testamenten met een korte uitleg daarbij gezonden.

2.4.      De nieuwe woning is bij akte van 25 mei 2020 overgedragen. De afspraak tot ondertekening van de testamenten ging op die dag niet door, omdat klager er nog over wilde nadenken.

2.5.      Bij e-mailbericht van 30 juni 2020 heeft klager een medewerkster van de notaris bericht: “(..) Wij hebben op 8 juli een afspraak met u voor ons testament, ik heb een paar wensen als volgt:

  • Ik wil bij nader inzien toch terug naar het punt dat ik mijn dochter onterf t.g.v. mijn kleinkinderen en dat ik dit liever niet heb en toch mijn dochter genoemd wordt en niet mijn kleinkinderen;
  • Tevens mis ik dat mijn partner het recht heeft als langstlevende en de beschikking houdt over het kapitaal.

Zou u dat zo willen aanpassen? (..)”

2.6.      Op 8 juli 2020 heeft een (tweede) bespreking plaatsgevonden op het notariskantoor van de notaris met klager en de ex-partner.

2.7.      De notaris heeft naar aanleiding van het gesprek op 8 juli 2020 de op het notariskantoor werkzame kandidaat-notaris [naam] (hierna: de kandidaat-notaris) verzocht om de concepttestamenten aan te passen en een aanpassing van de samenlevingsovereenkomst te concipiëren. De kandidaat-notaris heeft daartoe een paar aantekeningen gemaakt: “- aanpassing slc -zie kaft slc” en “- aanpassing testamenten – zie akte”. Op een geel memoblaadje in de kaft van de samenlevingsovereenkomst had de notaris geschreven: “artikel 6 lid 4 herroepen !! in aanvulling contract A”.

2.8.      Bij e-mail van 5 augustus 2020 heeft de kandidaat-notaris klager bericht dat de aangepaste concepten klaar stonden in het digitale dossier.

De (enige inhoudelijke) bepaling die in de “Wijziging Samenlevingsovereenkomst”  was opgenomen luidde als volgt:
“(..)
INSTANDHOUDING/OPHEFFING

ARTIKEL 1
Voormelde samenlevingsovereenkomst wordt in stand gelaten, waarbij lid 4 van artikel 6 “Gemeenschappelijk bewoonde woning” van deze samenlevingsovereenkomst wordt opgeheven.
(..)”

2.9.      Bij e-mail van 1 december 2020 heeft klager gereageerd op de door hem op 5 augustus 2020 ontvangen concepten en een aantal vragen over de concepttestamenten gesteld. Naar aanleiding daarvan heeft de kandidaat-notaris klager op 15 januari 2021 telefonisch gesproken.

2.10.    Op 12 februari 2021 hebben klager en de ex-partner de gewijzigde concepten ontvangen.

2.11.    Op 28 juni 2021 zijn de testamenten en de samenlevingsovereenkomst ten overstaan van de notaris getekend. De “Wijziging Samenlevingsovereenkomst” luidt, na vermelding van de verschenen personen, als volgt:
“(..)
INLEIDING
De verschenen personen, hierna te noemen: partijen, verklaarden:

  • dat zij sinds oktober negentienhonderd achtennegentig samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren;
  • dat zij hun onderlinge rechtsverhouding schriftelijk hebben vastgelegd in een samenlevingsovereenkomst, zulks blijkende een akte op vijf december tweeduizend één voor mr. [naam], destijds notaris gevestigd te [plaats], verleden;
  • dat zij het in genoemde samenlevingsovereenkomst vermelde artikel 6 “Gemeenschappelijk bewoonde woning” lid 4 alsmede artikel 8, wensen op te heffen.

Zij wensen hun onderlinge rechtsverhouding bij deze aan te passen en stellen vast dan wel komen overeen als volgt:  INSTANDHOUDING/OPHEFFING
ARTIKEL 1
Voormelde samenlevingsovereenkomst wordt in stand gelaten, waarbij lid 4 van artikel 6 “Gemeenschappelijk bewoonde woning”, alsmede artikel 8, van deze samenlevingsovereenkomst wordt opgeheven.
(..)”

Na artikel 1 volgen nog twee artikelen, over de rechtskeuze en de woonplaatskeuze.

2.12.    Klagers relatie met [A] is in 2022 verbroken.

2.13.    Op 10 februari 2023 heeft klager een schriftelijke klacht bij het notariskantoor ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft op 10 maart 2023 een gesprek plaatsgevonden tussen de notaris, klager, de gemachtigde van klager en een medewerker van het notariskantoor. Klager heeft dat gesprek met zijn telefoon opgenomen. Een transcriptie van dat gesprek is door klager bij klaagschrift overgelegd.

3.          De klacht

3.1.      Klager meent dat de notaris in strijd met zijn in artikel 17 van de Wet op het notarisambt bedoelde zorgplicht heeft gehandeld. De notaris heeft nagelaten volledig en in een schriftelijk advies uitleg te geven over de gevolgen van de wijziging van de samenlevingsovereenkomst. Begin 2022 kwam klager tot de ontdekking dat artikel
6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst van 5 december 2001, waarbij het aandeel van klager - de overwaarde van € 180.000 bij de verkoop van de oude woning van klager in [plaats] - veilig was gesteld, was verwijderd. Dat was nooit de bedoeling van klager. Klager heeft door het handelen van de notaris niet alleen materiële schade geleden, maar hij ervaart daardoor ook verdriet en verlies van levensvreugde.

3.2.      De notaris heeft klager onheus bejegend in het gesprek op het notariskantoor van 10 maart 2023. Dat is niet zoals een goed notaris betaamt.

4.         Het verweer

4.1.      Primair doet de notaris een beroep op de vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna. De notaris meent dat klager zijn klacht niet tijdig heeft ingediend.
Klager heeft op 5 augustus 2020 het concept “Wijziging Samenlevingsovereenkomst” ontvangen. In dat concept was opgenomen dat artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst van 5 december 2001 zou worden verwijderd. Als daarover niet zou zijn gesproken en/of dat niet zou aansluiten op dat wat klager (wel) wilde, dan geldt dat hij op dat moment bekend was, althans redelijkerwijs bekend hoorde te zijn met het vermeende verweten handelen van de notaris, te weten de aanpassing van de samenlevingsovereenkomst. Klager heeft de klacht op 25 september 2023 ingediend. De termijn van drie jaar waarbinnen klager de klacht had moeten indienen was toen verstreken, aldus de notaris.

4.2.      Secundair verweert de notaris zich - zakelijk weergegeven - als volgt. De wijziging van de samenlevingsovereenkomst sloot aan bij de wensen die klager en de ex-partner hadden. Op geen enkel moment heeft klager vragen gesteld over de wijziging van de samenlevingsovereenkomst. Klager heeft bovendien nadrukkelijk buiten de notaris om, zonder slag of stoot met de ex-partner afgerekend. Hiermee verhoudt zich niet dat klager stelt dat het zijn bedoeling was artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst van 5 december 2001 in stand te houden.  

4.3.      De notaris biedt zijn verontschuldigen aan voor het feit dat het gesprek op 10 maart 2023 niet professioneel is verlopen.

5.          De beoordeling

5.1.      De kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging oplevert in de zin van artikel 93 lid 1 Wna. Notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen voor handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wna gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen voor wie zij optreden en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.

Ontvankelijkheid

5.2.      De kamer is van oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn klacht. Anders dan de notaris neemt de kamer als uitgangspunt voor de aanvang van de vervaltermijn het passeren van de “Wijziging samenlevingsovereenkomst” op 28 juni 2021. Het klaagschrift is op 25 september 2023 en dus binnen de vervaltermijn van drie jaar ingediend.

Eerste klachtonderdeel

standpunt notaris

5.3.      Op 8 juli 2020 heeft de notaris – zoals uit de onder 2.7. aangehaalde aantekeningen blijkt – met klager en de ex-partner besproken dat artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst van 5 december 2001 moest worden geschrapt. De reden daarvoor was dat klager vond dat [A] ook bij leven van klager moest meedelen in de overwaarde van de woning in [plaats], zo heeft de notaris ter zitting verklaard. Het accent lag op verbetering van de vermogenspositie van [A].

standpunt klager

5.4.      Ter zitting heeft klager bevestigd dat de notaris op 8 juli 2020 met klager en de ex-partner heeft besproken dat de samenlevingsovereenkomst moest worden aangepast. Volgens klager lag het initiatief daartoe bij de notaris. Klager heeft toen vertrouwd op de notaris; hij dacht dat de wijziging in lijn was met hetgeen in de testamenten moest veranderen. Een en ander speelde tijdens coronatijd en door persoonlijke omstandigheden, zoals de verhuizing en de ziekte van zijn ex-partner, had klager het te druk om de notaris om uitleg te vragen over het op 5 augustus 2020 aan hem verzonden concept “Wijziging samenlevingsovereenkomst”.

beoordeling kamer

5.5.      De kamer zal het eerste klachtonderdeel ongegrond verklaren. Hoewel het wenselijk was geweest dat de notaris hetzij in de akte hetzij in een begeleidende brief had vastgelegd wat de gevolgen waren van de wijziging van de samenlevingsovereenkomst, kan de kamer niet vaststellen dat de notaris met klager en de ex-partner niet over de gevolgen van de wijziging van de samenlevingsovereenkomst heeft gesproken. Daartoe heeft klager onvoldoende gesteld. De kamer acht niet aannemelijk dat de vermogensoverheveling naar [A] vóór overlijden van klager door de notaris zou zijn vastgelegd indien dat niet conform de wensen van klager en [A] was geweest. Daarbij komt dat de “Wijziging samenlevingsovereenkomst” inhoudelijk slechts bestaat uit één artikel, dat bij het passeren niet makkelijk over het hoofd kan worden gezien.

Tweede klachtonderdeel

5.6.      De kamer is van oordeel dat de klacht over de bejegening van klager door de notaris in het gesprek van 10 maart 2023 gegrond is. In dat gesprek heeft de notaris een aantal ongepaste opmerkingen gemaakt, zoals: “Zijn we dan nu bezig een Alzheimer patiënt uit te leggen hoe de wereld in elkaar zit. (..)” en “Als de liefde sterk genoeg is zit ze morgen weer bij u in huis.” Een dergelijke manier van communiceren past niet bij een professionele beroepsbeoefenaar zoals, in dit geval, een notaris.

5.7.      In beginsel past bij een gegrondverklaring van een klacht een maatregel.

Echter, gelet op het door de notaris gemaakte excuus voor zijn onprofessionele gedrag legt de kamer aan hem geen maatregel op.

Betaling griffierecht

5.8.      Omdat de kamer de klacht tegen de notaris (deels) gegrond verklaart, dient de notaris het door klager betaalde griffierecht van € 50 op grond van artikel 99 lid 5 Wna aan klager te vergoeden, binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing. Klager dient daarvoor tijdig schriftelijk zijn rekeningnummer aan de notaris door te geven.

6.          De beslissing

De kamer voor het notariaat:

  • verklaart het eerste klachtonderdeel ongegrond;
  • verklaart het tweede klachtonderdeel gegrond, maar legt de notaris daarvoor geen maatregel op;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager, op de wijze en binnen de termijn als onder 5.8. bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mrs. T.H. van Voorst Vader, voorzitter, S.P. Pompe, C. Holdinga, A.C. Stroeve en
O. Schlaman, leden, en uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2024, in aanwezigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).