ECLI:NL:TGZRZWO:2024:87 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6674

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:87
Datum uitspraak: 15-07-2024
Datum publicatie: 18-07-2024
Zaaknummer(s): Z2023/6674
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft tot tweemaal toe een advies gegeven over de belastbaarheid van klager zonder daarbij te beschikken over informatie die hij zelf van belang vond. Hij heeft dit gedaan zonder de overwegingen daarvoor vast te leggen of duidelijk uit te leggen. De klachtonderdelen die hier over gaan zijn gegrond. Klachtonderdeel over niet serieus nemen van klachten over discriminatie is ongegrond. Gezien een eerder opgelegde maatregel, de ernst van de normschendingen en het feit dat de bedrijfsarts er geen enkele blijk van heeft gegeven in te zien wat er verkeerd is aan zijn handelen legt het college de maatregel van schorsing voor de duur van één maand op. 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 15 juli 2024 op de klacht van:

A,

woonplaats kiezende te B,

klager,

gemachtigde: mr. I. Mercanoğlu, advocaat te Almelo,

tegen

C, bedrijfsarts,

werkzaam te D,

verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts.

1. De zaak in het kort
 

1.1     Verweerder is als bedrijfsarts betrokken geweest bij de begeleiding van klager bij ziekte. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij ondanks zijn verzoek heeft nagelaten medische informatie van behandelaars op te vragen en bij zijn adviezen te betrekken, dat hij een deskundigenoordeel van het UWV niet heeft betrokken bij zijn besluitvorming en dat hij discriminatie op de werkvloer bagatelliseerde en suggereerde dat de klachten van klager niet ernstig genoeg waren.
 

1.2     Het college komt tot het oordeel dat de klacht deels gegrond is en schorst de bevoegdheid van de bedrijfsarts om de aan de inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van één maand. Hierna licht het college dat toe.
 

2. De procedure
 

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 28 november 2023;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • de conclusie van repliek met de bijlagen;
  • de conclusie van dupliek;
  • het proces-verbaal van het op 28 november 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek.
     

2.2     De zaak is behandeld op de openbare zitting van 11 juni 2024. De partijen zijn verschenen. Klager werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van klager heeft daarnaast een pleitnota (gedeeltelijk) voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
 

3. De feiten
 

3.1       Klager werkte als magazijnmedewerker. Na een ziekteperiode van maart 2022 tot hersteldmelding per 6 juni 2022 meldde klager zich op 9 augustus 2022 opnieuw ziek. De bedrijfsarts was bij beide ziekmeldingen als bedrijfsarts betrokken.
 

3.2       Op 4 januari 2023 zag de bedrijfsarts klager op zijn spreekuur. Klager was op dat moment nog volledig arbeidsongeschikt. De bedrijfsarts concludeerde dat er duidelijke kenmerken waren van een stemmings- of depressieve stoornis en ook een aanwijzing voor psychopathologie en/of mogelijke ontwikkelings-/ernstige persoonlijkheidsproblematiek. De bedrijfsarts vond klager onbelastbaar voor het eigen werk maar niet voor vergelijkbaar werk ergens anders.

3.3       Bij e-mail van 11 januari 2023 heeft de gemachtigde van klager zich bij de bedrijfsarts geïntroduceerd als advocaat van klager en vroeg hij aandacht voor de psychische problemen van klager.

3.4       Op 7 maart 2023 ontving de bedrijfsarts een brief van de huisarts van klager van

21 februari 2023 met daarbij gevoegd een brief van E van 4 maart 2022 en een brief van een GZ-psycholoog van F van 24 november 2022. In deze laatste brief werd geconcludeerd dat sprake was van een depressieve stoornis en een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (DSM-5 classificatie). Oxazepam en olanzapine werden voorgeschreven en in verband met de complexiteit van de problematiek zou behandeling in de specialistische GGZ worden aangeboden.

De bedrijfsarts noteerde op 22 maart 2023 dat naar aanleiding van de ontvangen informatie geen sprake was van een volledige beperking van arbeidsvermogen en dat tweede spoor activiteiten bespreekbaar moesten zijn.

3.5       Op 7 juni 2023 zag de bedrijfsarts klager op zijn spreekuur. Hij noteerde als beleid (citaten zijn overgenomen inclusief eventuele verschrijvingen): “akkoord t.a.v. wens van de werknemer om 5 uur de week een aanvang te maken met arbeid. En het effect hiervan over 4-6 weken met elkaar te evalueren. En daarnaast zal ik een IZP maken voor het vervroegde tweede spoor.” De bedrijfsarts stelde nog dezelfde dag een inzetbaarheidsprofiel (hierna: IZP) op. Daarin noteerde hij bij de aanvullende opmerkingen ook dat het verstandig zou zijn dat werkgever of werknemer een deskundigenoordeel bij het UWV zou aanvragen.

3.6       In een e-mail van 7 juni 2023 schreef de bedrijfsarts aan de advocaat van klager:

“[…]

Als bedrijfsarts ga ik aanvullende medische aanvragen bij zijn behandelaar en heb de werknemer en zijn vrouw op gewezen dat ik nog gemoedwillig ben om in het gaan op het verzoek van uw client om arbeid op korte termijn te hervatten ook niet als dit arbeid migrerend van aard is.

Wel heb ik uw client en zijn partner op gewezen dat als ik de werknemer over 4-6 weken spreek er wel een advies gaat komen tot arbeid in zeer geringe mate i.v.m. een meer sporen beleid: sociale wetgeving en de waarde en betekenis van arbeid in de regelmaat en structuur en daarbij bevorderend voor herstel.”  

3.7       Op 12 juni 2023 stuurde de bedrijfsarts een verslag van de beoordeling van 7 juni 2023 naar klager. Daarin schreef hij onder meer dat met klager was besproken dat medische informatie bij de behandelaar zou worden opgevraagd. Als re-integratieadvies en urenopbouw schreef hij: “Het is onder de huidige belastbaarheid voor arbeid verantwoord om per 19 juni 2023 5 uur de week op het werk aanwezig te zijn in aangepast werk en het doel is om de drempel naar arbeid binnen het eerste ziektejaar mogelijk te maken. Dit vooral op verzoek van de werknemer. Bedrijfsarts acht de werkgever voldoende in staat om de werknemer te begeleiden naar zijn arbeid.”

3.8       De advocaat van klager liet in een e-mail van 13 juni 2023 aan de bedrijfsarts weten dat klager na het consult op 7 juni 2023 in de veronderstelling was dat na vier tot zes weken een nieuw consult zou volgen om te bekijken hoe klager zou re-integreren. De advocaat van klager schreef verder dat hij de eerdere e-mail van de bedrijfsarts zo had gelezen dat een advies zou volgen als de informatie van de behandelend sector zou zijn ontvangen. De advocaat wees verder op de omstandigheid dat klager inmiddels een e-mail had gekregen van de werkgever dat hij vijf uur moest werken. Hij verzocht de bedrijfsarts om een reactie en gaf aan de werkgever in afwachting daarvan te informeren dat klager zijn werkzaamheden nog niet kon hervatten.

3.9       Op 22 juni 2023 had de bedrijfsarts telefonisch overleg met de behandelend psychiater. De bedrijfsarts noteerde als conclusie van dit telefoongesprek dat sprake was van een forse depressie en dat de psychiater ook verwees naar psychotische kenmerken bij een man die erg gevoelig is voor discriminatie. Afgesproken werd dat in verband met de depressie de druk naar arbeid tijdelijk zou worden uitgesteld.

3.10     Een HR-medewerker van de werkgever nodigde klager in een e-mail van vrijdag

23 juni 2023 uit de maandag daarop te starten met de re-integratie.

3.11     Omdat de bedrijfsarts niet had gereageerd op de e-mail van 13 juni 2023, stuurde de advocaat van klager op 23 juni 2023 opnieuw een e-mail aan de bedrijfsarts. Hij deelde daarin onder meer mee dat klager de maandag daarna (26 juni 2023) al zou moeten starten en schreef – kort gezegd – dit onverantwoord te vinden.

3.12     De bedrijfsarts accordeerde volgens zijn verslag op 23 juni 2023 het eerder opgestelde IZP. Daarnaast adviseerde de bedrijfsarts dat het noodzakelijk was dat klager tot nader order niet zou deelnemen aan arbeid en dat dit ook gold voor deelname in het tweede spoor tot het UWV een deskundigenoordeel had gegeven. De bedrijfsarts noteerde ook dat als het UWV hier te lang over zou doen, hij de regie zou terugnemen. In een e-mail van zaterdag 24 juni 2023 aan klager, de advocaat van klager en de werkgever, bevestigde de bedrijfsarts dit advies.

3.13     In een brief van 23 juni 2023 van de behandelend psychiater aan de bedrijfsarts schreef zij onder meer dat het afwachten was of de verhoging van de medicatie en de psychotherapie met EMDR het toestandsbeeld nog zou kunnen verbeteren of niet.

Bij een volgend consult op 12 juli 2023 noteerde de bedrijfsarts dat medische informatie was ontvangen van de psychiater op 29 juni 2023. Hij concludeerde dat klager volledig onbelastbaar was de komende drie maanden en dat dit ook gold voor het tweede spoor.

3.14     Klager werd op 18 juli 2023 gezien door de verzekeringsarts van het UWV. Deze constateerde dat werkhervatting per 19 juni 2023 niet (meer) aan de orde was na het laatste advies van de bedrijfsarts. Desondanks beantwoordde de verzekeringsarts de (eerder) aan de orde gestelde vraag of klager per 19 juni 2023 arbeidsgeschikt was. De verzekeringsarts concludeerde dat er sprake was van een ernstig ziektebeeld met forse beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren. Hij achtte het onmogelijk dat klager zou kunnen functioneren in werk op 19 juni 2023.

3.15     Op 1 november 2023 zag de bedrijfsarts klager weer op zijn spreekuur. Hij was niet op de hoogte van het door de verzekeringsarts van het UWV gegeven deskundigenoordeel. De bedrijfsarts achtte klager volledig arbeidsongeschikt voor het eigen werk bij zijn werkgever. Wel achtte hij klager per 13 november 2023 in beperkte mate (drie uur per week) in staat oriënterende inspanningen ten behoeve van het tweede spoor te ondernemen, zonder dat klager in contact mocht komen met de werkgever. Klager werd in een brief van 14 november 2023 door een coach van G uitgenodigd voor maandelijkse coachingsessies.

3.16     Na ontvangst van de tuchtklacht was er op 22 december 2023 telefonisch contact tussen klager en de bedrijfsarts. De begeleiding van klager werd overgedragen aan een andere bedrijfsarts. 
 

4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
 

4.1      Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij:

  1. onzorgvuldig heeft gehandeld door de medische informatie van de behandelaars niet op te vragen en/of niet te betrekken bij zijn adviezen, ondanks herhaaldelijk verzoek;
  2. onzorgvuldig heeft gehandeld door het deskundigenoordeel van het UWV van 18 juli 2023 niet te betrekken bij zijn consult;
  3. discriminatie op de werkvloer heeft gebagatelliseerd en heeft gesuggereerd dat de klachten van klager niet ernstig genoeg zijn.

4.2     De bedrijfsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3     Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college


De criteria voor de beoordeling

5.1     De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Klachtonderdeel a) opvragen medische informatie
5.2     Op het moment van het consult van 7 juni 2023 beschikte de bedrijfsarts over de brief van de huisarts van 21 februari 2023 met de daarbij gevoegde informatie van E en F. In het door de bedrijfsarts overgelegde dossier zit ook een brief van F van 31 mei 2023. Uit het verslag van het consult van 7 juni 2023 blijkt niet dat de bedrijfsarts de brief van 31 mei 2023 al had ontvangen en/of bij zijn advisering had betrokken. Tijdens het consult besprak de bedrijfsarts de situatie met klager zelf. De indruk die de bedrijfsarts op dat moment van de psychische toestand van klager kreeg was positief. Gezien de aard en ernst van de eerder vastgestelde psychische problematiek was bij het verbinden van conclusies aan deze ogenschijnlijke verbetering van de toestand van klager voorzichtigheid op zijn plaats. Het opvragen van nadere informatie was gezien de complexe problematiek inderdaad aangewezen.


5.3     Klager en de bedrijfsarts zijn het erover eens dat de bedrijfsarts ook heeft toegezegd aanvullende informatie op te vragen. Als een bedrijfsarts toezegt aanvullende medische informatie op te vragen, mag normaliter worden verwacht dat hij dat doet, en dat hij die informatie zal afwachten en mee zal wegen bij het te bepalen beleid. Als een bedrijfsarts meent dat de informatie niet hoeft of kan worden afgewacht, zal hij dat moeten motiveren en vastleggen in zijn verslaglegging. Ook zal de bedrijfsarts de werknemer in zo’n geval uit moeten leggen dat de aanvullende informatie niet zal worden afgewacht en dat direct een advies over belastbaarheid wordt gegeven.


5.4     De bedrijfsarts heeft de gevraagde informatie niet afgewacht. Op 7 juni 2023 zegde de bedrijfsarts enerzijds toe aanvullende informatie op te vragen en paste hij anderzijds het advies over de belastbaarheid aan naar vijf uur per week aanwezigheid in aangepast werk. Waarom de bedrijfsarts vond dat de aanvullende informatie in dit geval niet hoefde te worden afgewacht, is tot op heden onduidelijk gebleven. Een navolgbare afweging en motivering hiervan ontbreekt in de verslaglegging. Uit de verslaglegging of correspondentie blijkt evenmin dat de bedrijfsarts aan klager heeft uitgelegd dat (en waarom) de aanvullende informatie niet zou worden afgewacht. De e-mail van de bedrijfsarts van 7 juni 2023 aan de advocaat van klager is niet goed te volgen. In ieder geval staat ook in deze e-mail niet duidelijk dat de gevraagde informatie niet zou worden afgewacht en dat eerder dan na vier tot zes weken een advies zou komen over arbeid.


5.5     Geconcludeerd moet dan ook worden dat de bedrijfsarts een advies heeft gegeven over de belastbaarheid zonder daarbij te beschikken over informatie die hij – terecht – nog wilde opvragen. Hij heeft dit gedaan zonder een navolgbare afweging te maken en te noteren en zonder een duidelijke uitleg aan klager en zijn advocaat te geven. Het college is van oordeel dat de bedrijfsarts hiermee niet binnen de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening is gebleven. Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel a gegrond is.

Klachtonderdeel b) betrekken deskundigenoordeel bij consult/advies van 1 november 2023
5.6     In zijn algemeenheid geldt dat een deskundigenoordeel gaat over de belastbaarheid op een bepaald moment. Het niet betrekken van een deskundigenoordeel bij de beoordeling van de belastbaarheid van een werknemer bijna een half jaar later, hoeft dus niet onzorgvuldig te zijn. In de situatie die hier aan de orde was, was dat anders. De bedrijfsarts vond het namelijk zelf van belang dat een deskundigenoordeel zou worden aangevraagd en wilde dit betrekken bij zijn beleid. Dit blijkt uit zijn notitie bij het IZP van 7 juni 2023, waarin de bedrijfsarts het belang van een deskundigenoordeel noteerde. Ook adviseerde de bedrijfsarts kort na het verkrijgen van aanvullende medische informatie (alsnog) klager niet deel te laten nemen aan arbeid en deelname in het tweede spoor tot het UWV een oordeel zou hebben gegeven. De bedrijfsarts wist ook dat een deskundigenoordeel daadwerkelijk was aangevraagd. Hij heeft namelijk op verzoek van de verzekeringsarts informatie verstrekt ten behoeve van het deskundigenoordeel. Gelet op de sindsdien verstreken tijd kon de bedrijfsarts er op 1 november 2023 van uitgaan dat het deskundigenoordeel inmiddels was gegeven.

5.7     Onder deze omstandigheden had van de bedrijfsarts mogen worden verwacht dat hij het deskundigenoordeel zou betrekken bij zijn verdere beoordeling en advisering. In plaats daarvan heeft hij genoegen genomen met de constatering dat een deskundigenoordeel niet in zijn bezit was en geen moeite gedaan zich op de hoogte te stellen van de stand van zaken en inhoud van het deskundigenoordeel. Waarom de bedrijfsarts niet heeft geprobeerd via de advocaat van klager (als aanvrager van het deskundigenoordeel) of het UWV het deskundigenoordeel te achterhalen is onduidelijk gebleven. Door dit na te laten heeft hij in ieder geval niet het belang van klager (als werknemer) en de werkgever bij een zo passend mogelijk advies vooropgesteld.

5.8     Geconcludeerd moet dan ook worden dat de bedrijfsarts ook hier een advies heeft gegeven over de belastbaarheid zonder daarbij te beschikken over informatie die hij zelf van belang vond voor het bepalen van zijn (verdere) beleid. Het college is van oordeel dat de bedrijfsarts ook op dit punt niet binnen de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening is gebleven. Dat betekent dat ook klachtonderdeel b gegrond is.

Klachtonderdeel c) serieus nemen klachten discriminatie
5.9     De bedrijfsarts heeft naar voren gebracht dat hij met de werkgever meerdere gesprekken heeft gevoerd over de algemene werkomstandigheden in het bedrijf en ook specifiek over klager. Wat is besproken over de algemene werkomstandigheden is door de bedrijfsarts niet genoteerd in het dossier van klager. Van de gesprekken met werkgever over klager heeft de bedrijfsarts wel, zij het beknopte, notities opgenomen in de verslaglegging. Het college zal de klacht beoordelen op basis van de informatie die wel beschikbaar is en de door de bedrijfsarts gestelde algemene inspanningen buiten beschouwing laten.


5.10     Het college kan niet vaststellen wat tijdens de consulten precies is besproken over de door klager ervaren discriminatie bij de werkgever. Partijen verschillen van mening over de inhoud en toonzetting van het gesprek hierover tussen hen beiden. Het college is bij de consulten niet aanwezig geweest en kan dus ook niet vaststellen hoe de door klager ervaren discriminatie is besproken. Uit de verslaglegging kan niet worden afgeleid dat klager hierin niet serieus is genomen of dat zijn klachten daarover zijn gebagatelliseerd. De opmerking van verweerder bij het IZP dat bij klager sprake is van een gebrek “aan het inzien van de ‘humor’ (niet bedoelde kwaad en of opzet van de gene die de ‘discriminatie’ zou hebben gedaan)”, is niet gelukkig geformuleerd. Uit de daaraan voorafgaande tekst blijkt echter wel dat de bedrijfsarts de door klager beleefde discriminatie onder meer met de werkgever heeft besproken. Hij is vervolgens tot de conclusie gekomen dat de norm en omgang op de werkvloer verschilt van die van klager maar ook dat klager mogelijk “hypersensitief” is. Hieruit volgt dat de bedrijfsarts wat klager naar voren heeft gebracht wel bespreekbaar heeft gemaakt met de werkgever en helderheid heeft proberen te krijgen over de feiten. De conclusie dat ook hypersensitiviteit bij klager mogelijk een rol zou spelen, betekent niet dat klager niet serieus is genomen. Dit kan ook niet worden afgeleid uit het door de bedrijfsarts gevoerde beleid. Door te adviseren klager versneld deel te laten nemen aan het tweede spoor en niet te laten re-integreren bij de eigen werkgever heeft de bedrijfsarts er blijk van gegeven rekening te houden met de problemen die in het eigen werk waren ontstaan.

5.11 Klachtonderdeel c is ongegrond.

Slotsom
5.12     Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdelen a en b gegrond zijn en klachtonderdeel c ongegrond.

Maatregel
5.13     Het college overweegt over de op te leggen maatregel het volgende. De klachtonderdelen a en b zijn gegrond. Het gaat om ernstige verwijten. De bedrijfsarts heeft tot tweemaal toe geadviseerd over de belastbaarheid en re-integratie van klager zonder daarbij (medische) informatie te betrekken waarvan hij zelf vond dat deze van belang was (de medische aanvullende medische informatie bij het advies van 7 juni 2023 en het deskundigenoordeel bij het advies van 1 november 2023). Hij heeft dit beide keren gedaan zonder de overwegingen daarvoor vast te leggen of duidelijk uit te leggen. Opvallend is ook de vaak onduidelijke schriftelijke communicatie over het beleid met klager en zijn advocaat, waardoor invoelbaar is dat klager niet goed heeft begrepen wat van hem werd en kon worden verwacht.

5.14     De bedrijfsarts is eerder de maatregel van berisping opgelegd in verband met - kort gezegd - nalatigheid ten aanzien van de re-integratie van een werknemer. Ook in die zaak speelde een rol dat de communicatie en dossiervoering gebrekkig waren (CTG 19 januari 2022, ECLI:NL:TGZCTG:2022:14). Het baart het college zorgen dat de bedrijfsarts weer nalatig is geweest bij de re-integratie van een werknemer en dat hij kennelijk niet in staat is geweest zijn communicatie en dossiervoering te verbeteren. Ook maakte de wijze waarop het dossier door de bedrijfsarts werd aangeleverd (onder meer zonder arbo-journaal) de toetsing van het handelen van de bedrijfsarts voor het college onnodig ingewikkeld. Gezien de eerdere maatregel, de ernst van de normschendingen in deze zaak en het feit dat de bedrijfsarts er geen enkele blijk van heeft gegeven in te zien wat er verkeerd is aan zijn handelen, ziet het college zich genoodzaakt nu een maatregel op te leggen die de bedrijfsarts dwingt een pas op de plaats te maken. Het college zal de bedrijfsarts de maatregel van schorsing voor de duur van één maand opleggen. Deze tijd kan de bedrijfsarts gebruiken om te reflecteren op zijn handelen en om maatregelen te nemen die zijn wijze van communicatie en verslaglegging kunnen verbeteren.

Publicatie
5.15     In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere bedrijfsartsen mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;
  • schorst de bevoegdheid van de bedrijfsarts om de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van één maand;
  • verklaart klachtonderdeel c ongegrond;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het tijdschrift voor bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde.

Deze beslissing is gegeven door A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, S. Boersma, lid-jurist,
G. Koster, F.J. Perquin en G.S.H. Vegt, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door

M. Keukenmeester, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2024.

secretaris                                                                                           voorzitter


 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.