ECLI:NL:TGZRZWO:2024:79 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/6804
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2024:79 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-07-2024 |
Datum publicatie: | 11-07-2024 |
Zaaknummer(s): | Z2024/6804 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen GZ-psycholoog kennelijk ongegrond. Klager heeft in het verleden een verkeersongeval gehad. In het kader van de afwikkeling van de letselschade heeft de GZ-psycholoog een onderzoek gedaan naar eventuele cognitieve stoornissen bij klager. Hiervan heeft zij een rapport opgesteld. De klacht heeft betrekking op het onderzoek en het rapport van de GZ-psycholoog. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Beslissing in raadkamer van 5 juli 2024 op de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen
C,
GZ-psycholoog,
destijds werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de GZ-psycholoog
1. De zaak in het kort
1.1 Klager heeft een verkeersongeval gehad. In het kader van de afwikkeling van de letselschade heeft de GZ-psycholoog een onderzoek gedaan naar eventuele cognitieve stoornissen bij klager. Hiervan heeft zij een rapport opgesteld. De klacht heeft betrekking op het onderzoek en het rapport van de GZ-psycholoog.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 9 januari 2024;
- het verweerschrift met bijlagen;
- aanvullende bewijsstukken van klager;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 11 april 2024.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 Klager, geboren in 1960, heeft in 2011 een verkeersongeval gehad.
Bij de afwikkeling van de letselschade heeft neuroloog E onderzoek gedaan naar de
letselschade en voorgesteld een neuropsychologisch onderzoek te laten verrichten.
Het onderzoek van neuroloog E (conceptrapportage 2 oktober 2018) maakt deel uit van
de stukken.
3.2 Op verzoek van de medisch adviseur optredend voor klager en de medisch adviseur van de verzekeraar is verweerster in 2018 verzocht een deskundigenbericht buiten rechte op te stellen met als doel na te gaan wat de eventuele cognitieve schade is bij klager die voortvloeit uit het ongeval van 24 mei 2011. Verweerster heeft op 12 december 2018 neuropsychologisch onderzoek bij klager verricht.
3.3 Verweerster heeft haar conceptrapportage van 18 februari 2019 aan klager gestuurd. Klager heeft per e-mail van 1 maart 2019 zijn correcties laten weten. Verweerster heeft klager geantwoord dat zijn e-mail als ‘sideletter’ bij het rapport werd gevoegd. Klager heeft per e-mail van 11 maart 2019 laten weten géén gebruik te willen maken van het blokkeringsrecht. Verweerster heeft op 9 april 2019 haar deskundigenbericht uitgebracht, deze maakt onderdeel uit van de processtukken.
3.4 Op 16 maart 2021 heeft verweerster een verzoek ontvangen om nadere stukken te bestuderen. Verweerster heeft op 7 juni 2021 laten weten dat de stukken bestudeerd zijn en er geen aanleiding voor haar was om haar conclusies in de rapportage van 9 april 2019 aan te passen.
4. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog
4.1 Klager verwijt de GZ-psycholoog dat zij:
- de beroepscode NIP (Nederlands Instituut van Psychologen 2015), onder andere artikel 15 en de richtlijn voor neuropsychologische expertise uit 2016 heeft geschonden;
- onzorgvuldig en niet integer heeft gehandeld door geen informatie op te vragen vanuit Revalidatiecentrum F van 2013 en 2014;
- in haar rapportage de rapportage van F buiten beschouwing heeft gelaten;
- geen wezenlijke punten uit het correctie- en aanvullingsverzoek van klager heeft doorgevoerd
in haar rapportage.
4.2 De GZ-psycholoog betwist de door klager gemaakte verwijten.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de GZ-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende GZ-psycholoog.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de GZ-psycholoog geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
5.2 In de klachtonderdelen a tot en met c verwijt klager de GZ-psycholoog kort
gezegd dat zij niet zorgvuldig heeft gehandeld, informatie bij F had moeten opvragen
en deze informatie buiten beschouwing heeft gelaten.
5.3 Het college ziet aanleiding deze klachtonderdelen gezamenlijk te bespreken.
Het is aan partijen die tot medische expertise besluiten, in de onderhavige situatie
de medisch adviseurs optredend voor klager en de medisch adviseur van de verzekeraar,
om de vraagstelling en medische informatie aan de deskundige voor te leggen. Verweerster
mocht ervan uitgaan dat zij de relevante beschikbare informatie aangeleverd had gekregen.
Uit de stukken blijkt ook niet dat klager het bestaan van meer medische informatie
zelf heeft gemeld bij verweerster tijdens het onderzoek. Er rust geen verplichting
op verweerster om medische informatie waarvan zij het bestaan niet kent op te vragen
en in haar rapportage te betrekken.
Verweerster heeft, onder nummer 7, in haar rapport verwezen naar de rapportage van
neuroloog E over de door haar ontvangen informatie. Zij verwijst daarbij naar de op
pagina vijf tot en met negen vermelde correspondentie in het rapport van neuroloog
E (5 november 2018). Dit acht het college niet verwijtbaar nu het rapport van verweerster
in belangrijke mate samenhing met het rapport van de neuroloog en de opdracht daar
deels een aanvulling op was.
Verweerster heeft in haar rapportage vermeld dat een intake heeft plaatsgevonden bij
G, waaronder een neurospychologische screening en een multidisciplinair revalidatieprogramma
bij F. Het verwijt dat verweerster de informatie van F buiten beschouwing heeft gelaten
mist feitelijke grondslag. Verweerster heeft kennis genomen van de haar aangeleverde
correspondentie. Dit betrof onder meer tien brieven van F. Deze correspondentie staat
vermeld bij de stukken in het rapport van neuroloog E op pagina acht en negen: “Correspondentie F”. Dat klager uit de informatie van F een andere conclusie trekt kan verweerster niet
worden aangerekend.
Verweerster heeft zelfs na het uitbrengen van de rapportage nadere stukken die door
de advocaat van klager, ruim twee jaar later, zijn toegestuurd nog bestudeerd en daarop
gereageerd.
Voor zover klager tijdens het mondeling vooronderzoek verweerster verder heeft verweten
dat zij niet zorgvuldig heeft gehandeld omdat zij niet heeft vermeld dat de BIG-registratie
van een GZ-psycholoog ontbreekt in de aan verweerster ter beschikking gestelde stukken
treft dit geen doel. Het college volgt verweerster dat een GZ-psycholoog pas sinds
1 januari 2021 de verplichting heeft het BIG-registratienummer te vermelden en overweegt
overigens dat de omstandigheid dat een ander geen BIG-registratie vermeldt, verweerster
niet tuchrechtelijk te verwijten is.
Het college is van oordeel dat verweerster conform de richtlijn van de neurologische
expertise (versie november 2016) en de beroepscode van het NIP heeft gehandeld in
deze situatie. Verweerster heeft kennisgenomen van de informatie van F voor zover
aanwezig in de aangeleverde stukken en deze meegenomen in haar rapportage.
5.4 In klachtonderdeel d verwijt klager verweerster dat zij de conceptrapportage niet heeft aangepast nadat klager zijn opmerkingen heeft gemaild op 1 maart 2019.
5.5 Het college overweegt dat het correctierecht bedoeld is om feitelijke onjuistheden
in een rapport aan te geven. Dit kan bijvoorbeeld gaan over een onjuiste geboortedatum,
verkeerd gespelde namen of onjuiste uitslagen. Het correctierecht strekt niet zo ver
dat een betrokkene indrukken, meningen of conclusies kan laten corrigeren of verwijderen.
Klager heeft op 1 maart 2019 een e-mail aan verweerster gestuurd met opmerkingen in
een bijlage en daarbij een aantal documenten gevoegd.
Naar aanleiding van die e-mail heeft verweerster diezelfde dag aan klager laten weten
het woord ‘zij-instromer’ in de rapportage te laten vervallen en ‘als zij-instromen’
te vermelden. Verweerster heeft verder laten weten dat klagers aanvullingen klagers
zienswijze betreffen en deze als side-letter aan het conceptrapport wordt toegevoegd.
Het college is van oordeel dat verweerster daarmee overeenkomstig de regels over het
correctierecht heeft gehandeld en haar kan niet verweten worden dat zij volgens klager
wezenlijke opmerkingen niet in de rapportage heeft verwerkt.
Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 5 juli 2024 door M.J.C. Dijkstra, voorzitter, G.G.A. Schuitemaker en T. van der Schoot, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.