ECLI:NL:TGZRZWO:2024:70 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6081

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:70
Datum uitspraak: 26-06-2024
Datum publicatie: 02-07-2024
Zaaknummer(s): Z2023/6081
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Namens klaagsters verwijten de pleegvaders de verpleegkundig specialist dat zij (1) pleegdochter heeft meegegeven aan justitie zonder dat er nazorg was geregeld, (2) bewust de communicatie over de behandeling van pleegdochter heeft bemoeilijkt en (3) pleegdochter niet heeft doorverwezen naar een andere therapeutische behandelsetting in de periode augustus 2021-december 2021. Alle klachtonderdelen zijn ongegrond.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 26 juni 2024 op de klacht van:

A,

wonende te B,

C,

wonende te D,

bijgestaan/vertegenwoordigd door E en F,

klaagsters,

tegen

O ,

verpleegkundig specialist,

(destijds) werkzaam te H,

bijgestaan door mr. C. Grondsma, advocaat te Leeuwarden,

verweerster.

1. De zaak in het kort
 

1.1     Vanwege psychische klachten was A in 2021, destijds 14 jaar, opgenomen bij I van GGZ J. Klaagsters verwijten verweerster dat zij als hoofdbehandelaar en/of verpleegkundig specialist ten aanzien van A onzorgvuldig heeft gehandeld.
 

1.2     Verweerster voert gemotiveerd verweer.
 

1.3     Het college komt tot het oordeel dat de verpleegkundig specialist niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna licht het college dat toe.
 

2. De procedure
 

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 11 september 2023;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • de repliek met bijlagen;
  • de dupliek met bijlagen;
  • het proces-verbaal van het op 11 januari 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek;
  • de brief van de gemachtigde van verweerster van 6 februari 2024, met een reactie op het proces-verbaal;
  • de aanvullende stukken van de gemachtigden van klaagsters van 26 april 2024.

2.2     De zaak is behandeld op de openbare zitting van 17 mei 2024. Namens klaagsters zijn hun gemachtigden verschenen. Verweerster is met haar gemachtigde verschenen. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigden hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

2.3     Vanwege samenhang met de klacht tegen de directeur behandelzaken/klinisch psycholoog (verweerster in dossier Z2023/6401) zijn deze zaken tegelijkertijd, maar niet gevoegd, op deze zitting behandeld.
 

3. De feiten
 

3.1       Vanaf januari 2012 zijn de gemachtigden van klaagsters de beide pleegvaders van A (geboren op 25 september 2007). C is de moeder van A en heeft een licht verstandelijke beperking.


3.2       Sinds maart 2021 had A psychische klachten (stemmingsproblemen, automutilatie en faalangst) waarvoor zij medio augustus 2021 vrijwillig was opgenomen bij I (Kinder- en Jeugdpsychiatrie) van GGZ J. Verweerster was vanaf dat moment als verpleegkundig specialist en ondersteuner/waarnemer van de regiebehandelaar bij de behandeling van A betrokken.
 

3.3       Op 26 december 2021 heeft zich een incident voorgedaan. A heeft toen heet theewater over een medewerkster van de kliniek gegooid. GGZ J heeft de volgende dag aangifte van zware mishandeling gedaan. A is na dit incident overgeplaatst naar de High Intensive Care (HIC) voor volwassenen.

3.4       Op 31 december 2021 is A ten behoeve van verhoor overgedragen aan de officier van justitie en vervolgens aangehouden.

3.5       Bij beschikking van 31 december 2021, hersteld op 4 januari 2022, heeft de kinderrechter van de rechtbank K A voorlopig onder toezicht gesteld van L voor de duur van drie maanden. Daarbij is ook een (spoed)machtiging verleend om A te doen opnemen en te doen verblijven in een instelling voor gesloten jeugdhulp (M van Jeugdhulp J) voor de duur van vier weken, te weten tot 28 januari 2022.

3.6       Bij beschikking van 21 januari 2022 heeft de kinderrechter de hiervoor bedoelde machtiging verlengd tot 25 februari 2022.

3.7       De gemachtigden van klaagsters hebben klachten ingediend bij de Raad van Bestuur van GGZ J tegen verweerster en de regiebehandelaar/psychiater. Op 9 mei 2022 heeft de Klachtencommissie voor patiënten en naasten GGZ J de Raad van Bestuur geadviseerd deze klachten ongegrond te verklaren.

3.8       Op 1 september 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de gemachtigden van klaagsters en de directie van GGZ J. Daarbij was verweerster aanwezig.

3.9       Gemachtigde E heeft een klacht tegen GGZ J ingediend bij de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg. Bij bindend advies van 17 februari 2023, verzonden op 17 maart 2023, heeft de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg deze klacht gegrond verklaard, voor zover deze betrekking heeft op het ten onrechte 'buitensluiten' van de pleegouders door GGZ J en het ontslag van A zonder nazorg door GGZ J. De klacht over de onjuiste inschatting van de toestand van A waardoor, ondanks zorgbeveiliging, op 26 december 2021 het thee-incident kon plaatsvinden, is ongegrond verklaard.

3.10     Sinds 15 april 2023 woont A weer volledig bij haar pleegvaders.

3.11     Op 1 september 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de Raad van Bestuur van GGZ J en de gemachtigden van klaagsters. Van dit gesprek is een concept-verslag opgemaakt, waarop de gemachtigden van klaagsters hebben gereageerd.

3.12     Klaagsters hebben ook een tuchtklacht ingediend tegen de directeur behandelzaken/klinisch psycholoog (Z2023/6401).

3.13     Bij aparte beslissingen van 5 januari 2024 heeft het college de klacht van C tegen […] en […], die allebei als psychiater bij de behandeling van A betrokken zijn geweest, gegrond verklaard en hun de maatregel van berisping opgelegd (Z2023/5606 en Z2023/5832). Tegen deze beslissingen is hoger beroep ingesteld waarop ten tijde van de behandeling van deze zaak door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg nog geen beslissing is genomen.

4. De klacht en de reactie van de verpleegkundig specialist
 

4.1     Klaagsters verwijten verweerster dat zij:

  1. A heeft meegegeven aan justitie zonder dat er nazorg was geregeld;
  2. bewust de communicatie over de behandeling van A heeft bemoeilijkt;
  3. A niet heeft doorverwezen naar een andere therapeutische behandelsetting in de periode augustus 2021-december 2021.

4.2     De verpleegkundig specialist heeft het college verzocht de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren.

4.3     Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

5.1     De vraag is of de verpleegkundig specialist de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundig specialist. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Klachtonderdeel a) overdracht A aan justitie zonder nazorg
5.2     Klaagsters verwijten verweerster dat zij A zonder enige (na)zorg en medicatie op 31 december 2021 aan justitie heeft overgedragen.


5.3     Het college merkt allereerst op dat GGZ J aangifte heeft gedaan van zware mishandeling. De beslissing over aanhouding en eventuele (verdere) vervolging was aan de officier van justitie. Dat A werd aangehouden was daarom geen keuze van GGZ J.


5.4     Ten aanzien van de medicatie heeft verweerster, vlak voordat A aan justitie zou worden overgedragen, op 31 december 2021 om 9.38 uur onder meer gerapporteerd: “Vpk zal de deellijst opnieuw uitprinten en medicatie klaar leggen voor aankomende dagen.” Direct na de overdracht van A heeft verweerster op 31 december 2021 om 11.44 uur gerapporteerd dat zij overleg met de directeur behandelzaken en de geneesheer-directeur heeft gehad of zij “nog iemand dient te informeren. [directeur behandelzaken] gaat contact opnemen met het regiecentrum en moeder is al door Q geïnformeerd welke pleegvaders heeft geïnformeerd. [directeur behandelzaken] zal een melding bij veilig thuis doen. In afstemming met [geneesheer-directeur] contact opgenomen met dienstdoende forensisch arts van de GGD om A over te dragen en aan te geven dat medicatie en deellijst is mee gegeven. Indien er vanuit ons zorg nodig is, kan er maandag met P (…) worden afgestemd gezien zij dan achterwacht is.”


5.5     Anders dan klaagsters betogen, is het college van oordeel dat uit de hiervoor geciteerde delen uit de rapportages volgt dat verweerster de (na)zorg en medicatie van A na haar overdracht en aanhouding voldoende heeft geborgd. Verweerster heeft overeenkomstig de 'Werkinstructie: medicatie bij verlof/vakantie, ontslag of overplaatsing' gehandeld, zoals deze in het Handboek Farmaceutische Zorg GGZ is opgenomen (zie bijlage 6 bij het verweerschrift). Daarbij betrekt het college dat op dezelfde dag van de overdracht een GGZ begeleider heeft gebeld met de vertrouwensarts die vanuit jeugdhulp was aangesteld als onafhankelijk arts voor het zoeken naar een nieuwe plek voor A. Van dit gesprek heeft de GGZ begeleider op 31 december 2021 om 13:41 uur onder meer genoteerd: “[de vertrouwenspersoon] had vragen omtrent het wel of niet aanwezig zijn van diabetes type 2. Hierover aangegeven dat dit in de praktijk geen probleem is behalve letten op teveel suikers. Tevens lab uitslagen nagelopen omtrent glucose. Verder gesproken over gebruik van medicatie, hierbij aangegeven welke medicatie ze [A, toevoeging college] gebruikte en welke bijwerkingen er rondom het gebruik van olanzapine aanwezig was en welke handelingen hiermee gedaan zijn.” Ook in dat kader is over de medicatie van A gecommuniceerd. Voorts heeft verweerster onweersproken gesteld dat na de overdracht van A vanuit GGZ J ambulante zorg is geboden doordat verpleegkundigen van I nog enige tijd betrokken zijn geweest bij de begeleiding en advisering over de bejegening van A, alsmede een psychiater die op consultatiebasis heeft meegedacht met de behandelaren van M over de farmacotherapie. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Klachtonderdeel b) bewust bemoeilijking communicatie over de behandeling van A
5.6     Klaagsters verwijten verweerster dat zij, nadat de pleegvaders tijdens een zorgafstemmingsgesprek op 24 december 2021 hadden aangegeven dat zij A op dat moment niet meer thuis konden opvoeden in verband met haar ingewikkelde problematiek, de rechtspositie van de pleegvaders heeft miskend. Volgens klaagsters nam verweerster volstrekt niet in acht dat er sprake was van “family life” en dat de pleegvaders belanghebbenden waren van A uit hoofde waarvan zij recht hadden op informatie over de gezondheidstoestand van A.


5.7     Het college stelt vast dat de pleegvaders nimmer het ouderlijk gezag over A hebben gehad. Dit gezag is altijd bij haar moeder gebleven. Aangezien de pleegvaders hebben aangegeven geen zorg meer voor A te kunnen dragen, en de met het gezag beklede moeder van A daarop heeft aangegeven dat de pleegvaders niet nader geïnformeerd zouden moeten worden, bracht dat verweerster en andere betrokkenen bij de behandeling van A in een moeilijke situatie. Waar de pleegvaders – ondanks hun mededeling – tóch betrokken bleven, heeft verweerster contact met hen gehouden. Verweerster heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij door de beperkte aanwezigheid van de regiebehandelaar en vanwege de vele vragen van de pleegvaders het vaste (wekelijkse) aanspreekpunt was (zie ook de rapportages van 16 november 2021 om 12.11 uur en 23 november 2021 om 13.22 uur). Op 27 december 2021 om 11.16 uur heeft verweerster onder meer gerapporteerd: ”In afstemming met P (…) de toegang tot het dossier door pleegvaders laten afsluiten gezien het besluit van pleegvaders geen pleegvaders meer te willen zijn en in het kader van de privacy van A.” Op dezelfde dag om 13.26 uur heeft verweerster onder meer het beleid volgens de regiebehandelaar gerapporteerd: “- pleegvaders krijgen geen toegang meer tot het EPD gezien ze vrijdag hebben besloten geen pleegvaders meer te willen zijn en A niet meer bij hen kan wonen. Behandelaren houden pleegvaders op de hoogte gezien de hoop is dat ze mogelijk in de toekomst nog wel betrokken willen blijven.” Uit het vervolg van de rapportages blijkt dat dit tot de overdracht ook dagelijks is gebeurd (zie o.a. de rapportages van verweerster van 27 december 2021 om 18.00 uur, 28 december 2021 om 16.30 uur en 17.10 uur en 29 december 2021 om 16.30 uur toen verweerster aan één van de pleegvaders “ook [heeft] uitgelegd dat moeder het besluit heeft genomen dat wanneer er een voogd wordt toegewezen dat ze dan geen toestemming meer geeft voor informatie uitwisseling vanuit ons.”). In het licht van deze omstandigheden kan naar het oordeel van het college niet gezegd worden dat verweerster in strijd heeft gehandeld met het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op “family life” doordat zij de pleegvaders (persoonlijk/bewust) zou hebben afgehouden van informatie over de gezondheidstoestand van A. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c) geen doorverwijzing naar een andere behandelsetting
5.8     Klaagsters stellen dat de casus van A ingewikkeld was waarover diverse behandelaren zich hebben gebogen. Volgens klaagsters kwam er geen passende diagnose tot stand en dus ook geen passende behandeling waardoor I niet de juiste behandelsetting was. Klaagsters vinden dat verweerster als hoofdbehandelaar heeft nagelaten om A door te verwijzen naar een andere therapeutische setting tussen augustus 2021 en december 2021.


5.9     Het college overweegt dat het Centraal Tuchtcollege sinds haar uitspraak van 29 januari 2021 (ECLI:NL:TGZCTG:2021:36) niet meer spreekt van 'hoofdbehandelaar' maar van 'regiebehandelaar'. Naar het oordeel van het college heeft verweerster voldoende gemotiveerd toegelicht dat zij alleen in het begin tijdens de inzet van IHT-Jeugd vanaf 2 tot 14 juli 2021 regiebehandelaar van A is geweest en dat daarna mevrouw […] (orthopedagoog generalist) en later mevrouw […] (psychiater), vanaf de klinische opname van A in augustus 2021 tot haar overdracht/ontslag, conform het Kwaliteitsstatuut GGZ J deze rol heeft overgenomen, met verweerster als medebehandelaar en in een ondersteunende rol. Dat dit voor klaagsters onvoldoende duidelijk was en dat zij niet beter wisten dan dat verweerster de hoofdbehandelaar (regiebehandelaar) was, betekent niet dat verweerster (mede) in die hoedanigheid moest worden gezien. In het behandelplan, dat aan de klinische opname ten grondslag ligt, staat expliciet vermeld dat mevrouw […] hoofdbehandelaar is. Daarmee is bedoeld dat zij als regiebehandelaar verantwoordelijk is voor de communicatie en informatievoorziening tegenover de cliënt en daarnaast de continuïteit en samenhang van de zorg bewaakt, waarbij de betrokken zorgverleners ieder hun eigen professionele verantwoordelijkheid houden.


5.10     Vast staat dat de casus van A zeer complex was. Uit diverse rapportages blijkt dat getracht is een diagnose te stellen met een daarbij behorende behandeling. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in een beleid van de regiebehandelaar waarin werd toegewerkt naar ontslag en ambulante ondersteuning door FACT-Jeugd. Verweerster heeft dit beleid gecoördineerd. Nadat de pleegvaders hadden aangegeven dat A op 24 december 2021 niet naar huis kon en twee dagen later het thee-incident had plaatsgevonden, is de casus van A opgeschaald naar directieniveau. De directie heeft daarna in samenspraak met de regiebehandelaar het verdere beleid bepaald waarin verweerster alleen een coördinerende en uitvoerende rol had en geen zelfstandige (beleids-)beslissingen nam. Tegen deze achtergrond kan verweerster niet worden verweten dat zij A niet (tijdig) heeft doorverwezen naar een andere, meer passende therapeutische setting. Daarbij komt dat klaagsters niet hebben gesteld en evenmin is gebleken dat zij in de periode tot het thee-incident hebben geklaagd over de (medische) behandeling van A en/of het beleid dat was ingezet. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Slotsom
5.11     Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door G. Tangenberg, voorzitter, J.H. Hunink en J. Tiersma, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door P. van der Stroom, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.

secretaris                                                                                           voorzitter

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.