ECLI:NL:TGZRZWO:2024:69 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6131

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:69
Datum uitspraak: 18-06-2024
Datum publicatie: 24-06-2024
Zaaknummer(s): Z2023/6131
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond. Klager is patiënt verweerster. De behandelrelatie verloopt moeizaam. Zo zijn er onder meer onenigheden over de inhoud van het medisch dossier en het verwijderen van passages. Er is geprobeerd om middels een mediator de behandelrelatie te herstellen. Dat is niet gelukt. Uiteindelijk heeft verweerster de behandelovereenkomst beëindigd per augustus 2020. Klager is het niet eens met de gang van zaken en hij verwijt de huisarts het onrechtmatig opzeggen van de behandelovereenkomst, het overdragen aan een andere huisarts, het niet willen opstellen van verwijsbrieven en het onnodig besmetten van zijn naam met een psychische aantekening in een bepaald jaar. Klager is niet-ontvankelijk in de klachten waarover inmiddels onherroepelijke tuchtrechtelijke beslissingen zijn gegeven. Klager doelt immers in wezen op hetzelfde handelen waartegen de huisarts zich in de zaak 169/2019 heeft verweerd. Dat klager daarbij op onderdelen nieuwe aspecten noemt die in verband staan met hetzelfde handelen, maakt dat niet anders. Het is immers een variatie op hetzelfde thema en vloeit voort uit eerder handelen van de huisarts waarover al tuchtrechtelijk is geoordeeld.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 18 juni 2024 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klager,

tegen

C,
huisarts,

werkzaam in B,
verweerster, hierna ook: de huisarts,

gemachtigde: mr. L. Greebe, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. De zaak in het kort

1.1    Klager is patient bij de huisartsenpraktijk, die per 1 augustus 2015 is overgenomen door verweerster. De behandelrelatie verloopt moeizaam. Zo zijn er onder meer onenigheden over de inhoud van het medisch dossier en het verwijderen van passages. Er is geprobeerd om middels een mediator de behandelrelatie te herstellen. Dat is niet gelukt. Uiteindelijk heeft verweerster de behandelingsovereenkomst beëindigd per 21 augustus 2020. Klager is het niet eens met de gang van zaken en hij verwijt de huisarts het onrechtmatig opzeggen van de behandelingsovereenkomst, het overdragen aan een andere huisarts, het niet willen opstellen van verwijsbrieven in 2019 en het onnodig besmetten van zijn naam met een psychische aantekening in 2015/2016.
 

1.2     Het college komt tot het oordeel dat klager gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk is en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
 

2. De procedure

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • de klaagschriften met de bijlage(n), ontvangen op 20 september 2023;
  • het verweerschrift met de bijlage(n), ontvangen op 15 december 2023;
  • de repliek, ontvangen op 25 januari 2024;
  • de dupliek, ontvangen op  6 februari 2024;
  • het e-mailbericht van (de gemachtigde van) de huisarts van 8 februari 2024 met de bijlage;
  • de brief van (de gemachtigde van) de huisarts van 29 februari 2024, ontvangen op

1 maart 2024, met bijlagen;

  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 11 april 2024.

2.2     Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. 
 

3. De feiten

3.1       Verweerster heeft per 1 augustus 2015 de huisartsenpraktijk overgenomen. Klager was daarvoor al patiënt in de huisartsenpraktijk en is in die periode door de vorige huisarts doorverwezen voor gesprekken met de praktijkondersteuner GGZ.

3.2       In maart 2016 is klager op het spreekuur geweest en door verweerster

doorverwezen naar de instelling D voor psychiatrische behandeling.
 

3.3       In de periode augustus 2016 tot en met december 2016 is klager meermalen op de

praktijk geweest bij verweerster en haar waarnemer, waarbij ook de lopende echtscheidingsprocedure tussen klager en zijn echtgenote ter sprake kwam. In die periode heeft klager ook verzocht om zijn medisch dossier te verstrekken in verband met de lopende echtscheidingsprocedure. Het dossier is door verweerster verstrekt.

3.4       Vanaf januari 2019 heeft klager vele malen aan verweerster verzocht om verwijdering dan wel aanpassing van fouten en onwaarheden die er volgens hem in het dossier stonden.

3.5       In die periode heeft klager ook zijn beklag gedaan over dat verweerster volgens hem zou hebben geweigerd hem in 2019 door te verwijzen naar een psycholoog. Verweerster heeft bij brief van 28 maart 2019 onder meer hierop gereageerd.

3.6       In maart 2019 heeft verweerster verschillende keren aangeboden om samen met klager het medisch dossier door te nemen. Verweerster heeft vervolgens, met als doel het herstellen van de inmiddels verstoorde arts-patiëntrelatie, voorgesteld om in gesprek te gaan onder begeleiding van een onafhankelijk mediator. In april 2019 heeft verweerster ook aangegeven dat zij overweegt de behandelrelatie op te zeggen als klager niet bereid is mee te werken aan mediation.

3.7       Op 1 juli 2019 heeft het eerste gesprek met de mediator plaatsgevonden en is de mediationovereenkomst getekend. In augustus 2019 ontvangt verweerster een bericht van de mediator dat de mediation was stopgezet, vanwege het niet nakomen van werkafspraken door klager.

3.8       In de periode daarna ontvangt verweerster wederom brieven van klager dan wel zijn gemachtigde, met verzoeken tot aanpassing van het dossier.

3.9       Bij brief van 30 maart 2020 laat de gemachtigde van verweerster weten dat uit de houding en wijze van communicatie van klager blijkt dat hij geen vertrouwen heeft in verweerster als huisarts, wat vereist is voor een goede arts-patiëntenrelatie. In die brief wordt voorgesteld dat klager op zoek gaat naar een andere huisarts. In dat kader wordt ook de naam van een andere huisarts genoemd, waar klager bijvoorbeeld bij terecht zou kunnen.

3.10     De gemachtigde van klager geeft bij brief van 9 juni 2020 aan dat klager niet op zoek gaat naar een andere huisarts.

3.11     Bij brieven van 26 juni 2020 en 6 juli 2020 geeft verweerster aan onder welke voorwaarden zij bereid is de behandelrelatie voort te zetten. Tevens wordt in die brieven wederom geadviseerd op zoek te gaan naar een andere huisarts.

3.12        Op 21 juli 2020 heeft verweerster aan klager kenbaar gemaakt dat de

behandelingsovereenkomst wordt beëindigd per 21 augustus 2020 en hij zich bij een andere huisarts kan inschrijven. In die brief wordt wederom de naam genoemd van een mogelijke andere huisarts, maar wordt ook aangegeven dat het klager vrij staat om zelf een andere huisarts te zoeken. In die brief vermeldt verweerster eveneens dat het dossier van klager wordt bewaard tot zij het verzoek van een nieuwe huisarts ontvangt om het dossier over te dragen. Daarbij geeft verweerster aan dat zij zich beschikbaar houdt voor spoedeisende en levensbedreigende situaties.

4. De klacht en de reactie van de huisarts

4.1     Klager verwijt de huisarts dat zij:

  1. zonder toestemming klager en zijn medisch dossier heeft overgedragen aan een andere huisartsenpraktijk;
  2. ten onrechte de behandelingsovereenkomst heeft opgezegd;
  3. het verstrekken van een verwijsbrief naar E in 2019 heeft geweigerd;
  4. door een fout van de huisarts zijn naam is besmet met een psychische aantekening door in een verwijsbrief van 2016 te vermelden dat hij begeleiding heeft gehad van D.
     

4.2     De huisarts heeft het college verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat sprake is van misbruik van recht, alsmede dat de klachtonderdelen c en d al aan de orde zijn geweest bij de eerste tuchtprocedure. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de huisarts het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
 

3. Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid

5.1       Op grond van artikel 51 Wet BIG kan niemand andermaal ingevolge de bepalingen van de Wet BIG worden berecht ter zake van handelen waaromtrent te zijn aanzien een onherroepelijke tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen (ne bis in idem-beginsel). Dat betekent – kort gezegd – dat niemand twee keer op hetzelfde handelen kan worden aangesproken.

5.2       De hiervoor onder c en d genoemde klachten van klager betreffen in de kern hetzelfde feitencomplex en handelen als aan de orde was bij de eerdere klachten waarover door het college is beslist (zaaknummer 169/2019: kennelijk ongegrond en zaaknummer Z2021/3143: niet-ontvankelijk vanwege ne bis in idem). Klager doelt immers in wezen op hetzelfde handelen waartegen de huisarts zich in de zaak 169/2019 heeft verweerd, alsmede dat door klager naar voren is gebracht in de zaak Z2021/3143. Dat klager daarbij op onderdelen nieuwe aspecten noemt die in verband staan met hetzelfde handelen, maakt dat niet anders. Het is immers een variatie op hetzelfde thema en vloeit voort uit het handelen van de huisarts in 2016 en 2019, zoals in de eerdere tuchtzaken aan de orde is geweest.

5.3       Omdat met betrekking tot die eerdere klachten inmiddels onherroepelijke tuchtrechtelijke eindbeslissingen zijn genomen, kan klager niet weer over dat handelen klagen. Klager is reeds om die reden kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klachten zoals vermeld onder punt c en d.

5.4       Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van misbruik van recht. In dat kader heeft de huisarts aangevoerd dat zij gedurende de periode van 2016 tot en met heden vrijwel doorlopend is geconfronteerd met verzoeken van klager, tuchtprocedures en klachten van klager, terwijl er nu weer een klacht over haar handelen binnen hetzelfde kader wordt ingediend.

5.5       Het college is van oordeel dat het beroep van verweerster op misbruik van recht, voor zover het betreft de klachten vermeld onder de punten a en b, niet slaagt. Klager verwijt in die klachtonderdelen dat de behandelingsovereenkomst ten onrechte door verweerster is beëindigd en hij, alsmede zijn patiëntendossier, ten onrechte zijn overgedragen aan een andere huisarts. Hoewel klager in het verleden al twee keer een tuchtklacht heeft ingediend tegen verweerster waarop door het college is beslist, bestaat in het tuchtrecht niet het beginsel van concentratie van klachten en staat het klager op dit moment nog vrij om op die twee punten een klacht in te dienen en die tuchtrechtelijk te laten beoordelen. Het college zal die klachtonderdelen dan ook inhoudelijk beoordelen.

De criteria voor de beoordeling

5.6       De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
 

5.7       Het college oordeelt dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college legt dat hieronder uit.

Klacht ten aanzien van beëindiging behandelingsovereenkomst

5.8       Klager verwijt verweerster dat zij ten onrechte de behandelingsovereenkomst heeft opgezegd. Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij op goede gronden de behandelrelatie met klager heeft opgezegd en de vereiste zorgvuldigheidsnormen in acht heeft genomen.

5.9       Tussen klager en verweerster is een behandelingsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot stand gekomen. Het college overweegt dat voor een dergelijke overeenkomst geldt dat op grond van artikel 7:460 BW een hulpverlener behoudens gewichtige redenen, de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen. Verder heeft de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst (hierna: KNMG) in zijn richtlijn “Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst” van 2005 – die gold ten tijde van de beëindiging – verder opgenomen onder welke voorwaarden (gewichtige redenen) de behandelingsovereenkomst kan worden beëindigd. Daarnaast staat in die richtlijn een aantal zorgvuldigheidseisen geformuleerd die de behandelend arts in acht moet nemen bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst. Zo dient de behandelend arts eerst te waarschuwen voordat hij tot beëindiging van de behandelingsovereenkomst kan overgaan, dient hij een redelijke termijn voor die beëindiging in acht te nemen, dient hij te helpen bij het zoeken naar een andere arts en blijft hij beschikbaar voor noodzakelijke hulp tot een andere huisarts is gevonden.    

5.9       Niet in geschil is dat sprake was van een ernstig verstoorde onderlinge verhouding tussen klager en de huisarts. Dat is immers de aanleiding geweest om een mediationtraject te starten. Zoals in een eerdere uitspraak van het college (zaaknummer 169/2019) is overwogen, ligt het niet aan de huisarts dat de mediation is stopgezet.

5.10     Zoals hiervoor is overwogen kan een geneeskundige behandelingsovereenkomst worden beëindigd wegens gewichtige redenen. Een vertrouwensbreuk, als hier door verweerster ervaren, kan een dergelijke gewichtige reden opleveren.

Deze vertrouwensbreuk heeft tot gevolg gehad dat verweerster zich niet langer in staat achtte om op basis van wederzijds vertrouwen de zorg aan klager te leveren op de manier die zij voorstond, hetgeen in dit geval naar het oordeel van het college een voldoende gewichtige reden opleverde om de behandelrelatie te kunnen beëindigen.

5.11     Bij de beëindiging van de behandelingsovereenkomst heeft verweerster naar het oordeel van het college ook voldaan aan de door haar in acht te nemen zorgvuldigheidsregels. Zij heeft overleg met klager gehad over de gerezen problemen. Zij heeft door tussenkomst van een mediator getracht de vertrouwensrelatie met klager te herstellen. Ook heeft verweerster voorstellen gedaan om de behandelrelatie onder voorwaarden voort te zetten en klager meermalen gewaarschuwd dat opzegging dreigde. Na advies te hebben ingewonnen bij haar beroepsvereniging, heeft de huisarts de behandelingsovereenkomst met klager opgezegd met inachtneming van een redelijke termijn, heeft zij een collega huisarts aanbevolen en heeft zij zich beschikbaar gehouden voor spoedklachten.

5.12     Het college is dan ook van oordeel dat verweerster de behandelingsovereenkomst met klager op goede gronden en op zorgvuldige wijze heeft beëindigd. Gelet hierop is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klacht ten aanzien van overdracht naar andere huisarts

5.13     Klager verwijt verweerster dat ze hem en zijn patiëntendossier heeft overgedragen aan een andere huisarts. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandelingsovereenkomst door haar is beëindigd, maar dat klager zich zelf moet laten inschrijven bij een andere huisarts en dat zijn patiëntendossier in haar bezit is totdat een nieuwe huisarts verzoekt om overdracht van dat dossier.

5.14     Uit de stukken blijkt naar het oordeel van het college dat er geen overdracht van klager dan wel van zijn patiëntendossier naar een andere huisarts is geweest. Door verweerster is immers enkel de naam van een huisarts genoemd die bereid is klager als patiënt aan te nemen. Daarbij is ook vermeld dat het klager vrij staat zelf een andere huisarts te zoeken, alsmede dat het patiëntendossier pas wordt overgedragen als verweerster een dergelijk verzoek van een nieuwe huisarts van klager heeft ontvangen.

Dit klachtonderdeel mist dus feitelijke grondslag en is daarom eveneens kennelijk ongegrond.


Slotsom

5.15     Uit voorgaande overwegingen volgt dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn klacht voor zover het betreft de klachtonderdelen c en d, alsmede dat de klacht kennelijk ongegrond is voor zover het betreft de klachtonderdelen a en b.

6. De beslissing

Het college:
-     verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk in de klacht, voor zover het betreft de

klachtonderdelen c en d;

  • verklaart de klacht van klager kennelijk ongegrond, voor zover het betreft de klachtonderdelen a en b;

Deze beslissing is gegeven op 18 juni 2024 door M.J.C. Dijkstra, voorzitter, N.M. Dreteler-Rademaker en A.D.J. van Empel, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.C. Sijtsema, secretaris.

secretaris                                                                                        voorzitter


 


Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.