ECLI:NL:TGZRZWO:2024:59 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6673

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:59
Datum uitspraak: 31-05-2024
Datum publicatie: 06-06-2024
Zaaknummer(s): Z2023/6673
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts kennelijk ongegrond. De klacht gaat over de vraag of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden door de wijze waarop hij met klaagster heeft gecommuniceerd en onderzoek aan haar schouder heeft gedaan tijdens een nachtelijke visite via de huisartsenpost. Niet aannemelijk is geworden dat de huisarts onjuiste aantekeningen heeft gemaakt en onjuist beleid heeft ingezet. Daarnaast kan het tuchtcollege niet vaststellen dat sprake was van een onheuse bejegening door de huisarts, omdat de lezingen van partijen over hoe de visite is verlopen van elkaar verschillen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 31 mei 2024 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klaagster,

tegen

C, huisarts,

werkzaam in D,

verweerder, hierna ook: de huisarts.

 

1. De zaak in het kort

1.1     De klacht gaat over de vraag of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden door de wijze waarop hij met klaagster heeft gecommuniceerd en onderzoek aan haar schouder heeft gedaan tijdens een nachtelijke visite via de huisartsenpost.
 

1.2     Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
 

1.3     Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.
 

2. De procedure

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 28 november 2023;
  • het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 23 januari 2024;
  • de brief met de bijlagen van klaagster, ontvangen op 13 februari 2024;
  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 28 februari 2024.
     

2.2     Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. 
 

3. De feiten

3.1     Klaagster heeft anderhalf jaar geleden een ongeluk gehad, waardoor onder andere haar schouder was verbrijzeld en haar bovenarm op vier plaatsen was gebroken. Sindsdien zijn strekken en buigen niet langer volledig mogelijk. Klaagster is hiernaast bekend met hart- en vaatproblematiek en heeft een ICD.
 

3.2     In de nacht van 28 op 29 mei 2023 kreeg klaagster ineens enorme pijn aan haar arm/schouder. Klaagster heeft gebeld met de huisartsenpost, omdat de pijn ondraaglijk was. Na aanhoudend bellen is een consult aan huis geregeld, aangezien klaagster niet in staat bleek te zijn om naar de huisartsenpost te komen.
 

3.3     De huisarts is met een assistente bij klaagster langsgegaan. Klaagster maakte zich zorgen over de op 30 mei 2023 geplande hartoperatie door de hevige pijn aan haar arm. De huisarst heeft klaagster onderzocht op de vitale functies. Zijn conclusie was dat de klachten van klaagster niet acuut waren en zij de volgende dag naar haar eigen huisarts moest gaan. De huisarts heeft geen (aanvullende) pijnstilling gegeven. Hierover staat in de medische aantekeningen het volgende vermeld (lettelijk weergegeven):

’’ (..) T36.5, RR 170/95, pols 90 en een saturatie van 94. Pulm AG alle velden. Bewegen van R arn pijnlijk. Na uitleg dat het geen acute cardiopulmonale pathologie is, maar schouderprobleem wsl en mededeling dat pijnstilling zoals pte heeft gedaan en bijjv warmte (kruik/douche) het advies is, reagert pte geaggiteerd.

(..)
Plan
E: Iom visitearts, kan een visite ingepland worden. C. Helaas wat moeizaam verlopen contact, echter geen alternatief nu inzetten qua pijnstilling. Lijkt mij geen indicatie voor morfine-mimetica zonder meer diagnostiek bij deze pte. Advies verder beleid en evt analyse via EHA.’’

 

3.4      Klaagster was niet tevreden met de gang van zaken tijdens de visite en heeft een klacht ingediend bij F. Tijdens een gesprek tussen de voorzitter van de Raad van Bestuur, een onafhankelijke arts en de huisarts zijn er enkele leerpunten uitgekomen. Klaagster had een andere verwachting van de klachtafhandeling en was zeer teleurgesteld. Door de hevige en aanhoudende pijnklachten wilde klaagster niet meer leven en is zij kortdurend op de afdeling psychiatrie opgenomen geweest.

4. De klacht en de reactie van de huisarts

4.1      Klaagster verwijt de huisarts:

  1. dat hij haar onheus heeft bejegend door te schreeuwen dat zij hem voor “niets” had laten komen;
  2. dat hij de waarden van de vitale functies (bloeddruk en saturatie), die de assistente op had genomen, niet serieus heeft genomen en hij de assistente toeschreeuwde het opnieuw te doen;
  3. dat hij klaagsters zeer pijnlijke arm, zonder overleg, heen en weer begon te bewegen, waardoor haar klachten zijn verergerd;
  4. dat hij geen rekening heeft gehouden met de PTSS van klaagster.
     

4.2     De huisarts heeft de klacht bestreden. De huisarts vindt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Er was geen sprake van een acute situatie bij klaagster die maakte dat er direct beleid had moeten worden gemaakt. Ook was er geen indicatie voor het voorschrijven van een opiaat als pijnstilling. Volgens de huisarts verliep de communicatie stroef, maar heeft hij klaagster niet onheus bejegend. Daarnaast herkent hij zich niet in de hardhandige wijze van onderzoeken van de arm zoals klaagster stelt.
 

4.3     Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
 

De criteria voor de beoordeling

5.1     De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Het oordeel van het college
5.2     Het college oordeelt dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.

Onheuse bejegening en hardhandig onderzoek tijdens visite
5.3     Hoewel het duidelijk is dat het consult aan huis van 29 mei 2023 veel met klaagster heeft gedaan en het contact tussen haar en de huisarts als moeizaam/geladen staat omschreven, stelt het college vast dat de lezingen van klaagster en de huisarts over de gebeurtenissen tijdens de visite uiteenlopen. Deze lezingen verschillen niet alleen over de gebruikte woorden en op welk moment die woorden gebruikt zouden zijn, maar ze verschillen ook over gebruikte non-verbale communicatie. Het is in dit geval voor het college niet te reconstrueren hoe het een en ander heeft plaatsgevonden tijdens de visite. Ook niet als het college daarbij de verslaglegging door de huisarts in ogenschouw neemt. Dat betekent ook dat niet kan worden vastgesteld of de huisarts klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klaagster minder geloof verdient dan dat van de huisarts, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klaagster en van de huisarts evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.


5.4     Daarnaast heeft de huisarts volgens klaagster een onjuist onderzoek uitgevoerd aan haar arm waardoor de schouderpijn is verergerd. De huisarts bestrijdt deze verwijten. Hij herkent zich niet in de beschrijving van klaagster hoe hij de schouder zou hebben onderzocht. Deze door klaagster omschreven (hardhandige) handelswijze past niet bij hetgeen in het dossier is genoteerd. Dat de huisarts de schouder van klaagster zonder overleg heen en weer heeft bewogen waardoor de klachten zijn verergerd, is op basis van de beschikbare stukken niet gebleken of aannemelijk geworden.


5.5     Om de hierboven genoemde reden dienen de klachtonderdelen a en c ongegrond te worden verklaard.

Metingen niet serieus genomen en geen rekening gehouden met PTSS
5.6     Het college ziet geen aanleiding om de door de huisarts genoteerde aantekeningen van de visite en het beleid onjuist te achten, dan wel te oordelen dat hij de metingen -gedaan door zijn assistente - niet serieus zou hebben genomen. Dat klaagster andere waarnemingen en inschattingen heeft, is op zichzelf onvoldoende grond voor het oordeel dat de huisarts onjuiste aantekeningen of inschattingen heeft gemaakt.


5.7     Tot slot is het college van oordeel dat het verwijt van klaagster inhoudende dat de huisarts geen rekening heeft gehouden met haar PTSS niet kan slagen. De huisarts had als arts van de huisartsenpost niet de beschikking over, dan wel toegang tot het medische dossier van klaagster en was dus niet op de hoogte van het eventueel bestaan van PTSS bij klaagster. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft de huisarts aangegeven dat het achteraf gezien beter was geweest als hij meer aandacht had besteed aan de psychische gesteldheid van klaagster en hier naar had gevraagd. Het college kan de huisarts daarin volgen, maar het college is van oordeel dat hij, gelet op de context van de situatie (nachtelijke visite), binnen de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening is gebleven.


5.8     Klachtonderdelen b en d zijn ook ongegrond.

Slotsom
5.9     Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing

De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
 

Deze beslissing is gegeven op 31 mei 2024 door W.P. Claus, voorzitter, M. van Bergeijk en

J. Gietema, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.C. Sijtsema, secretaris.

secretaris                                                                                           voorzitter


 


Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.