ECLI:NL:TGZRZWO:2024:57 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6677

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:57
Datum uitspraak: 21-05-2024
Datum publicatie: 23-05-2024
Zaaknummer(s): Z2023/6677
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht van de (voormalig) werkgever tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige werkte als Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige in een FACT-team. De verpleegkundige heeft een (intieme) relatie gehad met een patiënte in de tijd dat hij als coördinerend behandelaar bij de zorg aan deze patiënte was betrokken. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat hij een langdurige niet-professionele en seksuele relatie is aangegaan met een kwetsbare patiënte. Ook verwijt klaagster de verpleegkundige dat hij pas openheid van zaken heeft gegeven nadat patiënte de relatie bekendmaakte. De verpleegkundige erkent dat hij een grensoverschrijdende relatie is aangegaan met een patiënte en dat hij niet (tijdig) openheid van zaken heeft gegeven. Er is onvoldoende zekerheid dat met een tijdelijke of voorwaardelijke beroepsbeperkende maatregel het risico op herhaling voldoende is weggenomen. Klacht gegrond, doorhaling.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 21 mei 2024 op de klacht van:

A, vertegenwoordigd door B, zorginhoudelijk bestuurder,

gevestigd in de gemeente C en kantoorhoudende te D,

klaagster,

gemachtigde: E, jurist bij A te D,

tegen

F, verpleegkundige,

destijds werkzaam in G,

verweerder, hierna ook: de verpleegkundige.

1. De zaak in het kort
 

1.1     Klaagster is de voormalig werkgever van de verpleegkundige. De verpleegkundige werkte als Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige in het FACT-team. De verpleegkundige heeft een (intieme) relatie gehad met een patiënte in de tijd dat hij als coördinerend behandelaar bij de zorg aan deze patiënte was betrokken. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat hij een langdurige niet-professionele en seksuele relatie is aangegaan met een kwetsbare patiënte. Ook verwijt klaagster de verpleegkundige dat hij pas openheid van zaken heeft gegeven nadat patiënte de relatie bekendmaakte. De verpleegkundige erkent dat hij een grensoverschrijdende relatie is aangegaan met een patiënte en dat hij niet (tijdig) openheid van zaken heeft gegeven.
 

1.2     Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is en legt de maatregel van doorhaling van inschrijving in het BIG-register en directe schorsing op. Hierna licht het college dat toe.
 

2. De procedure
 

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift, ontvangen op 30 november 2023;
  • het verweerschrift, ontvangen op 2 februari 2024, met als bijlage een verklaring van patiënte van 17 juli 2023;
  • het proces-verbaal van het op 21 maart 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek.
     

2.2     De zaak is behandeld op de openbare zitting van 12 april 2024. Klaagster heeft zich laten vertegenwoordigen door B, bijgestaan door E. Van de kant van klaagster was ook H aanwezig, destijds leidinggevende van de verpleegkundige. De verpleegkundige was in persoon aanwezig. De gemachtigde van klaagster heeft pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
 

3. De feiten
 

3.1       De verpleegkundige werkte als Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige voor het FACT team van A. Vanaf juni 2018 was hij als coördinerend behandelaar betrokken bij de zorg voor patiënte. De rol van de verpleegkundige was ondersteuning bij praktische zaken, ondersteunende gesprekken en huisbezoeken. De verpleegkundige was 24 uur per dag telefonisch bereikbaar voor patiënte.
 

3.2       In de loop van 2022 werd de band tussen de verpleegkundige en patiënte hechter. Vanaf het voorjaar tot aan de zomer van 2023 was er ook een seksuele relatie.

3.3       Op 6 juli 2023 erkende de verpleegkundige in een gesprek met de regiebehandelaar dat er een vriendschappelijke relatie bestond. Hij ontkende het bestaan van een seksuele relatie. Besproken werd dat de behandelrelatie zou moeten stoppen.

Op 10 juli 2023 besprak de verpleegkundige met zijn leidinggevende dat een vriendschappelijke relatie met patiënte bestond. Een officiële waarschuwing volgde en met de verpleegkundige werd afgesproken dat hij vanaf september 2023 op een andere locatie zou gaan werken.

3.4       De verpleegkundige vertelde kort voor een huisartsafspraak van patiënte aan zijn (toenmalige) collega, die met patiënte mee zou gaan, dat hij niet alleen een vriendschappelijke maar ook een seksuele relatie met patiënte had gehad. Patiënte verklaarde op 17 juli 2023 bij de huisarts dat zij een seksuele relatie met de verpleegkundige had gehad. De verpleegkundige en patiënte verzochten de collega de informatie (nog) voor zich te houden, zodat de verpleegkundige zelf de leidinggevende op de hoogte kon stellen van de aard van de relatie.

3.5       Op 24 juli 2023 bevestigde de verpleegkundige tegenover de voor de afdeling verantwoordelijke directeur dat er zowel een vriendschappelijke als intieme relatie was (geweest). De verpleegkundige is vervolgens op staande voet ontslagen.

4. De klacht en de reactie van de verpleegkundige
 

4.1     Klaagster verwijt de verpleegkundige dat hij:

  1. een langdurige niet professionele en seksuele relatie is aangegaan met een kwetsbare patiënte die aan zijn zorg was toevertrouwd;
  2. deze relatie heeft verzwegen tegenover zijn collega’s en werkgever.

4.2     De verpleegkundige erkent dat sprake is geweest van een niet-professionele vriendschappelijke relatie tussen hem en patiënte en dat gedurende een aantal maanden ook sprake is geweest van intieme contacten. De verpleegkundige geeft aan dat er geen enkel excuus is voor wat hij heeft gedaan, dat het niet ongedaan kan worden gemaakt en dat hij alleen maar kan zeggen hoeveel spijt hij heeft en zijn excuses kan aanbieden. Hij voegt nog toe dat het niet melden van intieme contacten is gedaan in overleg en in samenspraak met patiënte.

4.3     Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college


De criteria voor de beoordeling

5.1     Binnen een behandelrelatie bevindt de patiënt zich in een afhankelijke positie ten opzichte van de zorgverlener. Daarom mag van een intieme relatie tussen beiden geen sprake zijn. Het is aan de zorgverlener om de grenzen van de behandelrelatie te bewaken. Dit uitgangspunt vloeit voort uit artikel 7:453 Burgerlijk Wetboek (goed hulpverlenerschap). Voor verpleegkundigen is deze norm verder uitgewerkt in de Nederlandse Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden. Daarin is onder meer opgenomen dat een verpleegkundige geen misbruik maakt van de afhankelijke positie van de zorgvrager, geen intieme en/of seksuele relatie aangaat met de zorgvrager en zijn collega’s of leidinggevende om hulp vraagt als hij merkt dat de professionele grenzen dreigen te vervagen of overschreden dreigen te worden. Daarnaast waren ten tijde van de behandelrelatie toepasselijke beroepsnormen opgenomen in de brochure van de inspectie “Het mag niet, het mag nooit: seksueel grensoverschrijdend gedrag in de gezondheidszorg” uit 2016 en de aangepaste brochure uit februari 2023.

Beoordeling van het verweten handelen

5.2     Vaststaat dat de verpleegkundige tijdens de behandelrelatie eerst een vriendschappelijke en later een seksuele relatie is aangegaan met een patiënte. Afgezien van de afhankelijkheidsrelatie die tussen zorgverlener en patiënt altijd bestaat, geldt dat deze patiënte extra kwetsbaar was. Zij was al jaren onder behandeling bij A en had onder meer eerder problemen ondervonden bij het stellen van grenzen in een relatie. Door desondanks een seksuele relatie aan te gaan met deze (kwetsbare) patiënte heeft de verpleegkundige de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening ernstig overschreden.

5.3     Daarbij komt dat het geen eenmalig seksueel contact betrof, maar een relatie die in de loop der tijd steeds persoonlijker (en intiemer) werd. Er waren verschillende momenten waarop de verpleegkundige zich had kunnen en moeten realiseren dat de relatie (te) persoonlijk werd. De verpleegkundige had afstand moeten nemen zodra de relatie in de loop van 2022 begon te veranderen. Hij had al op dat moment met zijn leidinggevende kunnen en moeten bespreken wat er zou moeten veranderen om de hulpverlening voor patiënte veilig te houden. In plaats daarvan heeft de verpleegkundige ervoor gekozen de ontstane situatie, ook bij MDO’s (multidisciplinair overleg) over de zorg aan patiënte, voor zich te houden. Daarmee heeft hij zichzelf en klaagster de kans ontnomen de grensoverschrijdende relatie te stoppen en verdergaand grensoverschrijdend gedrag te voorkomen.

5.4     Uit de overwegingen hiervoor volgt dat beide klachtonderdelen gegrond zijn.


Maatregel

5.5     Het handelen van de verpleegkundige is ernstig verwijtbaar. Voor de veiligheid en het welzijn van patiënten is het noodzakelijk dat een zorgverlener de professionele grenzen van de beroepsgroep respecteert en in acht neemt. De ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigt een beroepsbeperkende maatregel. Het college moet beoordelen welke maatregel in deze omstandigheden en gelet op de aard en de ernst van het handelen naar verwachting voldoende effect zal hebben om herhaling te voorkomen. Daarbij kunnen verzachtende omstandigheden voor de verpleegkundige worden meegewogen, maar preventie hoort in gevallen als deze voorop te staan.

5.6     In het voordeel van de verpleegkundige weegt mee dat hij ter zitting is verschenen om verantwoording af te leggen. Hij heeft veel spijt van zijn handelen en heeft er blijk van gegeven zich (inmiddels) zeer bewust te zijn van de gevolgen van zijn handelen voor met name patiënte, maar ook zijn collega’s en zijn werkgever. De verpleegkundige is gemotiveerd te achterhalen welke factoren hebben bijgedragen aan zijn handelen en heeft stappen genomen dit te (laten) onderzoeken.

5.7     Daar staat tegenover dat de verpleegkundige tot op heden geen inzicht heeft in waar zijn gedrag vandaan komt. Vanwege een wachtlijst zal onderzoek hiernaar waarschijnlijk pas in oktober 2024 kunnen beginnen. Dat betekent dat voorlopig niet helder is welke factoren hebben bijgedragen aan het handelen van de verpleegkundige. Ook is niet duidelijk of op deze factoren gerichte maatregelen kunnen worden getroffen en of bijvoorbeeld behandeling nodig en mogelijk is. Daarbij komt dat de verpleegkundige op dit moment wordt behandeld vanwege mentale problemen en deze behandeling naar verwachting nog geruime tijd zal duren. De vraag of daarna(ast) nog een eventuele behandeling gericht op het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag in een zorgrelatie haalbaar is, kan nu niet worden beantwoord. Dat leidt ertoe dat op dit moment niet duidelijk is of – en zo ja onder welke voorwaarden - de verpleegkundige zijn werk weer veilig zou kunnen hervatten. Onder deze omstandigheden is er onvoldoende zekerheid dat met een tijdelijke of voorwaardelijke beroepsbeperkende maatregel het risico op herhaling voldoende is weggenomen. Het college zal daarom de maatregel van doorhaling opleggen.


Voorziening

5.8     In de periode tot aan het onherroepelijk worden van deze uitspraak zijn er geen wettelijke belemmeringen voor de verpleegkundige om als verpleegkundige te werken. In het belang van de individuele gezondheidszorg zal het college daarom als voorlopige voorziening haar bevoegdheid om de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen schorsen, totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de verpleegkundige de maatregel op van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register;
  • schorst bij wijze van voorlopige voorziening de bevoegdheid van de verpleegkundige om de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen totdat de beslissing tot doorhaling onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd. 

Deze beslissing is gegeven door F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, M. Mostert, lid-jurist,
G.C. van der Weerd, A. Petiet en J. Tiersma, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door

M. Keukenmeester, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.

secretaris                                                                                           voorzitter


 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.