ECLI:NL:TGZRZWO:2024:43 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5236

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:43
Datum uitspraak: 16-04-2024
Datum publicatie: 18-04-2024
Zaaknummer(s): Z2023/5236
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen vertrouwensarts van Veilig Thuis. De dochter van klagers is fysiek en mentaal beperkt. Door de stichting waar zij naar school gaat, is een melding gedaan bij Veilig Thuis waarbij zorgen werden geuit over haar ontwikkeling op verschillende gebieden. Volgens de melding liet klagers dochter bij de stichting ander gedrag en een andere ontwikkeling zien dan thuis. Verweerster is als vertrouwensarts werkzaam bij Veilig Thuis en is zo bij de behandeling van de melding betrokken geraakt. Klagers maken verweerster diverse verwijten over de wijze waarop zij hieraan uitvoering heeft gegeven. Het college verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 16 april 2024 op de klacht van:

A en B,

wonende in C,

klagers,

gemachtigde: mr. C.M. Sent, werkzaam in Amsterdam,

tegen

D,

kinderarts,

destijds werkzaam in E,

verweerster, hierna ook: de kinderarts,

gemachtigde: mr. A.C. de Die, werkzaam in Amsterdam.

1. De zaak in het kort
 

1.1     F, de inmiddels 15-jarige dochter van klagers, is fysiek en mentaal beperkt. Zij gaat naar school bij G. Door deze stichting is eind 2018 een melding gedaan bij Veilig Thuis waarbij zorgen werden geuit over de ontwikkeling van F op verschillende gebieden. Volgens de melding liet F bij G ander gedrag en een andere ontwikkeling zien dan thuis. Verweerster is als vertrouwensarts werkzaam bij Veilig Thuis en is zo bij de behandeling van de melding betrokken geraakt. Klagers maken verweerster diverse verwijten over de wijze waarop zij hieraan uitvoering heeft gegeven.

1.2     Het college komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is. Hierna licht het college dat toe.
 

2. De procedure
 

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 3 januari 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 3 april 2023;
  • aanvullende stukken namens verweerster, ontvangen op 8 mei 2023.

2.2     De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
 

2.3      De zaak is behandeld op de openbare zitting van 12 maart 2024. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigden hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
 

3. De feiten
 

3.1       Klagers zijn de ouders van F, geboren in 2008. F is het jongste kind van klagers, die daarnaast nog een dochter en een zoon hebben. F gaat sinds november 2016 drie dagen in de week naar school bij G. F is gediagnosticeerd met verschillende ziektebeelden en stoornissen. Zij is zowel fysiek als mentaal beperkt. Op 13 december 2018 is er een melding bij Veilig Thuis gedaan door de directeur en de beleidsmedewerker kwaliteit en veiligheid van G. Verweerster werkt als vertrouwensarts bij Veilig Thuis. In de melding werden de zorgen van de stichting over F beschreven. Samengevat komt het erop neer dat de meldsters zich zorgen maakten over de ontwikkeling van F op het gebied van fysieke gezondheid, gedragsveranderingen, sociaal en cognitief niveau. In de melding wordt gesteld dat zij op deze gebieden ander gedrag en een andere ontwikkeling laat zien wanneer zij in de G klas is, in vergelijking met thuis. Het lijkt er volgens de meldsters op alsof zij thuis “klein” wordt gehouden. Haar fysieke activiteit wordt tot een minimum beperkt. Ook waren er zorgen over de verschillende medicatie en behandelingen die werden ingezet. Volgens de melding is er vanuit G meerdere keren gespecialiseerde gezinsbegeleiding geadviseerd. Dit werd afgehouden omdat er al veel hulpverlening thuis was en moeder niet nog meer mensen over de vloer wilde hebben. Er was geen directe aanleiding voor de melding, het was een opeenstapeling van gebeurtenissen. In een gesprek op 13 december 2018 zijn de zorgen vanuit G geuit richting klagers en is kenbaar gemaakt dat er een melding bij Veilig Thuis gedaan zou worden. Klagers waren het hier niet mee eens.
 

3.2     De melding bij Veilig Thuis werd toebedeeld aan een backoffice medewerker, een

maatschappelijk werker. Wanneer een melding een medische component bevat wordt altijd een vertrouwensarts betrokken, in dit geval verweerster. Klagers werden bij brief van
23 januari 2019 uitgenodigd voor een gesprek op 30 januari 2019. Zij reageerden dezelfde dag dat zij verhinderd waren en ontvingen daarop een e-mail van Veilig Thuis met een nieuwe datum en de mededeling dat informanten zouden worden benaderd voor informatie en dat dit eventueel ook zonder toestemming van klagers mogelijk was. Op 30 januari 2019 ontving Veilig Thuis een brief van de Belangenvereniging intensieve kindzorg (Bvikz) die door klagers was gemachtigd hun belangen te behartigen. In deze brief werd het volgende geconcludeerd:

1.  Er is door de melder niet voldaan aan stap 3 van de meldcode voor het doen van deze melding.

2.  Uit de werkwijze van Veilig Thuis blijkt dat de medewerkers van Veilig Thuis gezien bovengenoemde gedragingen niet hebben voldaan aan de verantwoordelijkheid om met zorgvuldigheid en respect het contact met direct betrokkenen aan te gaan.

De Bvikz heeft Veilig Thuis verzocht om een nieuwe start te maken door eerst de melding met ouders te gaan bespreken, zodat zij hun mening kunnen geven.

3.3     Veilig Thuis heeft naar aanleiding van deze brief een multidisciplinair overleg (MDO) georganiseerd, waarbij verweerster ook aanwezig was. Besloten werd om een e-mail aan klagers te sturen waarin onder meer het volgende werd gesteld:

“(…) voor de voortgang van het onderzoek vinden wij het wel noodzakelijk dat wij alvast starten met het benaderen van informanten. Tijdens het huisbezoek kunnen wij informatie die wij hebben ontvangen alvast met jullie delen (…) Indien u geen toestemming geeft, zullen wij dit moeten meedelen aan de informanten en hen melden dat wij bevoegd zijn zonder toestemming informatie op te vragen. In verband met de medische complexiteit die volgt uit de melding is er vanuit Veilig Thuis een vertrouwensarts betrokken (..)
 

3.4     Op 5 februari 2019 hebben verweerster en de maatschappelijk werker een huisbezoek afgelegd bij klagers. Daarbij was ook hun belangenvertegenwoordiger telefonisch aanwezig. Klagers hebben daarna zoals afgesproken in het gesprek (medische) informatie aangeleverd. Op 6 februari 2019 heeft er intern overleg plaatsgevonden bij Veilig Thuis. Besloten werd dat de informanten (behandelend artsen en andere bij F betrokken hulpverleners) zouden worden benaderd voor informatie over de kinderen en dat de kinderen - F en haar oudere broer en zus - zelf zouden worden gesproken in het onderzoek. Veilig Thuis had eerder onderzoek gedaan naar aanleiding van een melding over de broer van F. Een en ander is per e-mail van 7 februari 2019 aan klagers bevestigd. Bij brief van
7 februari 2019 heeft Bvikz namens klagers een klacht ingediend tegen verweerster en de maatschappelijk werker van Veilig Thuis. Bij brief van 20 februari 2019 is hier door de teamleider schriftelijk op gereageerd. In deze brief staat onder meer:

(..) Zoals bekend is Veilig Thuis- conform het Handelingsprotocol Veilig Thuis 2019- naar aanleiding van de melding door G een onderzoek gestart. In dit onderzoek staat de vraag centraal waar het grote visieverschil met betrekking tot de fysieke en psychische mogelijkheden van dochter F tussen moeder/ouders en G vandaan komt. Onderzoek door Veilig thuis wordt ingezet om (in)zicht te krijgen in de -indien aan de orde- mogelijkheden en beperkingen van F en wat er nodig is om F zich zo optimaal mogelijk te kunnen laten ontwikkelen. Dit in het verlengde van de taak van Veilig Thuis om naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan te onderzoeken of daar daadwerkelijk sprake van is en zo ja tot welke stappen de melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan aanleiding geeft.

In het kader van het onderzoek hebben eerdergenoemde medewerksters op 5 februari 2019 een huisbezoek afgelegd en is er gesproken met de ouders waarbij u- namens belangenvereniging Intensieve Kindzorg (BVIKZ)- ouders telefonisch hebt bijgestaan. Het gesprek is met goedvinden van alle betrokken partijen opgenomen door u en Veilig Thuis. Tijdens dit gesprek zijn er afspraken gemaakt met betrekking tot het aanleveren van een dossier van de ouders aan Veilig Thuis. Na bestudering van het dossier zouden er verdere stappen besproken kunnen worden. Door medewerksters van Veilig Thuis is daarbij aangegeven dat er intern overleg zou plaatsvinden.

Conform afspraak heeft H op 6 februari een medisch dossier bij Veilig Thuis gebracht. Het dossier zoals aangeleverd door H heeft de zorgen van veilig thuis niet weggenomen en/of heeft aanleiding gegeven tot andere inzichten ten aanzien van de geuite zorgen door melder.

Ouders hebben in het gesprek van 5 februari 2019 uitdrukkelijk aangegeven geen toestemming te verlenen tot het raadplegen van instanties en instellingen (en medewerkers daarvan) van wie beroepshalve medewerking is vereist in het kader van de uitoefening van de wettelijke taken van Veilig Thuis (verder te duiden als informanten). Aangezien na bestudering van de beschikbare informatie onvoldoende duidelijk was of gemelde zorg al dan niet vast te stellen is, heeft Veilig Thuis- na intern overleg- besloten gebruik te maken van de mogelijkheid om informanten te raadplegen in de wetenschap dat ouders hier geen toestemming voor hebben gegeven. (…)”

3.5       Er is door Veilig Thuis op 7 februari 2019 informatie opgevraagd bij verschillende informanten. Uit de reacties bleek dat veel van hen geen informatie wilden verstrekken zonder toestemming van de ouders. Op 18 februari 2019 werd de stand van zaken besproken in het MDO van Veilig Thuis. Afgesproken werd dat de casus anoniem zou worden voorgelegd aan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Dit is op 19 februari 2019 gebeurd. Het advies luidde om een verzoek tot bespreking bij de beschermingstafel in te dienen. De beschermingstafel zou beslissen over het vervolg, waaronder de vraag of een raadsonderzoek gestart zou worden. Dit is in een gesprek van 22 februari 2019 aan klagers verteld, in telefonische aanwezigheid van hun belangenbehartiger. Op 13 maart 2019 heeft er vanwege het moeizaam verlopende contact tussen Veilig Thuis en klagers/Bvikz een gesprek plaatsgevonden onder leiding van de teamleider van Veilig Thuis. Dit heeft niet tot een oplossing geleid. 

In verband met het voornemen van Veilig Thuis om de casus ter bespreking voor te leggen aan de Jeugdbeschermingstafel is een schriftelijk concept-verzoek opgesteld met daarin beschreven het verloop tot dan toe. Namens klagers werd door hun belangenbehartiger een reactie gegeven. De casus is op 25 april 2019 besproken bij de Jeugdbeschermingstafel. De uitkomst was dat de RvdK onderzoek zou gaan doen. Bij brief van 11 juli 2019 heeft Veilig Thuis klagers laten weten dat de RvdK een onderzoek zou starten naar de gezinssituatie en dat het onderzoeksdossier van Veilig Thuis gesloten werd. Ook werd medegedeeld dat Veilig Thuis conform handelingsprotocol een monitoringsdossier zou aanmaken. Veilig Thuis ontving van de RvdK op 1 oktober 2019 een afloopbericht waarin werd meegedeeld dat het onderzoek was afgerond en dat besloten was om het onderzoek intern, dus zonder verzoek aan de rechtbank, af te sluiten.

3.6     Op 12 maart 2020 vond casusoverleg plaats bij Veilig Thuis. Hierbij waren vanwege de complexiteit van de casus twee vertrouwensartsen aanwezig (verweerster en een collega uit een andere regio). Daarnaast waren het Openbaar Ministerie (OM) en de RvdK vertegenwoordigd. Overwogen werd dat Veilig Thuis haar monitoringsrol niet kon spelen omdat zij niet over de bevindingen van de RvdK beschikte. Dit is een afwijking van de gebruikelijke gang van zaken en was het gevolg van een afspraak tussen ouders en de RvdK in het kader van een juridische procedure. In het overleg werd overeengekomen dat Veilig Thuis een melding bij het OM zou doen, medisch onderbouwd door de vertrouwensartsen en na raadpleging van het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK). Hierna zou het OM via de rechter-commissaris een gerichte vordering tot informatie aan de RvdK doen. Op 20 maart 2020 werd het schriftelijk advies van het LECK verkregen. Het LECK concludeerde dat de verstrekte informatie voldoende was om te bevestigen dat er ten aanzien van F sprake was van mogelijke benadeling van haar gezondheid. Ten aanzien van haar broer gold dat niet. Het LECK adviseerde - als er gedacht werd aan een gefalsificeerde aandoening - een observatieperiode buiten het gezin.

3.7     Op 28 april 2020 heeft Veilig Thuis een schriftelijke melding bij het OM gedaan. Veilig Thuis kreeg inzage in het raadsrapport nadat het OM dit bij de RvdK gevorderd had.  De conclusies in dit rapport van 1 oktober 2020 luiden:

“Er is geen ondertoezichtstelling nodig voor F, I en J om de volgende redenen:

  • Er is geen sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van I en J omdat de nodig hulpverlening in gang is gezet of hulpverlening niet nodig is. I ontwikkelt zich met hulp binnen zijn mogelijkheden en rondom J zijn geen zorgen.
  • Er is wel sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van F, omdat zij op dit moment onvoldoende gestimuleerd wordt. Er is onvoldoende zicht op haar ontwikkelingspotentieel en zij komt hierdoor tekort om allerlei ontwikkelingsgebieden.
  • De ouders van F zijn op dit moment bereid en in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, doordat zij akkoord gaan met de huidige hulpverlening en open staan voor de klinische opname die de RvdK noodzakelijk acht voor F.
  • De verwachting is dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van F zelf kunnen dragen. De betrokken artsen/hulpverleners zij op de hoogte van het toekomstplan waardoor de RvdK het vertrouwen heeft dat zij aan de bel trekken als zorgen toenemen of het traject stagneert.

Een uithuisplaatsing voor F, J en I is niet noodzakelijk omdat ouders open staan voor de noodzakelijk hulpverlening en hieraan hun medewerking geven.”

3.8       Op 12 april 2021 was er een vervolg casusoverleg. Geconstateerd werd dat er zorgen bleven vanwege het gebrek aan informatie. Veilig Thuis en de officier van justitie hadden vragen over of en hoe er was gewerkt aan de aandachtspunten die door de RvdK waren overgedragen. Dit bleef onduidelijk. In het verslag wordt uitdrukkelijk vermeld dat de RvdK verzoekt dat in de notulen wordt opgenomen dat de RvdK geen inhoudelijke informatie zal delen. Afgesproken werd dat de officier van justitie informatie zou vorderen bij de betrokken artsen. In een e-mail van 10 december 2021 aan de advocaat van klagers schrijft de officier van justitie onder meer:

“(---) in het rapport van de Raad voor de kinderbescherming staat onder meer beschreven dat er weliswaar ernstige zorgen zijn rondom de ontwikkeling van F, maar de ouders bereid zijn om hulp te aanvaarden. In het bijzonder ouders open staan voor een klinische opnamen die de Raad voor de Kinderbescherming nodig acht. Dit rapport dateert van eind 2019 en sindsdien hebben wij geen nadere informatie ontvangen. Er is dus geen enkel zicht of de door de Raad voor de Kinderbescherming beschreven zorgen rondom F inmiddels zijn weggenomen. Het OM treft daarom voorbereidingen om ambtshalve een civiel verzoekschrift in te dienen. Onder meer strekkende tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, om een klinische observatie mogelijk te maken teneinde meer duidelijkheid te krijgen over F. Verder heeft het OM stukken/gegevens gevorderd bij het K, in het bijzonder over wat er na 2019 is gebeurd. De ouders van F zullen vermoedelijk de vraag krijgen van het K of zijn akkoord gaan met verstrekking.

(…) Mochten ouders op korte termijn toestemming geven om informatie te delen en mocht K informatie verstrekken dan zullen wij die informatie uiteraard meewegen.”

3.9       Veilig Thuis (verweerster) werd op 9 december 2021 door de behandelend officier van justitie gebeld met een update. Bij brief van 14 december 2021 verzocht de advocaat van klagers namens hen met spoed om een kopie van het volledige dossier van F. Veilig Thuis reageerde op 11 januari 2022. Klagers hebben het gehele dossier ontvangen.

3.10     Op 3 januari 2023 is deze tuchtklacht ontvangen.

4.    De klacht en de reactie van verweerster
 

4.1
Klagers maken verweerster de volgende verwijten:

  1. het niet innemen van een onafhankelijke positie bij het doen van nader onderzoek en aldus bevooroordeeld te werk gaan;
  2. het concluderen dat sprake is van kindermishandeling terwijl zelfs nog geen sprake is geweest van enig onderzoek;
  3. zich niet laten weerhouden door afspraken, sluiting van het dossier of regelgeving anderszins om de door haar zelf beoogde onderzoeken voort te kunnen zetten;
  4. zich tot voor kort presenteren als wetenschappelijk onderzoeker terwijl geen sprake is van wetenschappelijk onderzoek. Het blijkbaar vermengen van een eigen belang in de zin van het aantonen van PCF (Pediatric Condition Falsification), en daar willens en wetens casusposities voor creëren;
  5. zich dwingend en zonder werkelijke rechtsgrond presenteren richting behandelaars en ouders en daarmee doen voorkomen alsof deze verplicht zijn tot het delen van medische informatie.

4.2     Verweerster heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3     Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college


De criteria voor de beoordeling

5.1     De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende vertrouwensarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen of ook andere keuzes had kunnen maken, is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.


Beoordeling van de klacht

5.2     Het college zal de klachtonderdelen hieronder gezamenlijk bespreken.

5.3     Voorop staat dat een vermoeden van kindermishandeling voldoende is voor

het doen van een melding. Daarbij is kindermishandeling op grond van de Jeugdwet als volgt gedefinieerd: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.”

Op grond van artikel 4.1.1 lid 2 sub b van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) is het de taak van Veilig Thuis om naar aanleiding van een melding van kindermishandeling te onderzoeken of daarvan daadwerkelijk sprake is. Het Uitvoeringsbesluit WMO 2015 biedt in artikel 4.1.1, derde lid, de wettelijke basis voor het Handelingsprotocol van Veilig Thuis. Daarmee verwerpt het college het standpunt van klagers dat verweerster een persoonlijk tuchtrechtelijk verwijt treft dat de interventies onvoldoende wettelijke basis zouden hebben.

Daarbij geldt dat verweerster niet persoonlijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de wettelijke verankering van het Handelingsprotocol: zij kon en mocht ervan uitgaan dat voor het Handelingsprotocol een afdoende wettelijke basis aanwezig was.

5.4     In dit geval bestonden, volgens de melding, zorgen over de ontwikkeling van F

op het gebied van fysieke gezondheid, gedragsveranderingen, sociaal en cognitief niveau en bestond het vermoeden dat er een verband bestond met haar ouders die haar onnodig “klein” zouden houden in de zin van het bewust onthouden van ontwikkelingsmogelijkheden. Er was dus sprake van een vermoeden van kindermishandeling in de hiervoor bedoelde zin en daarmee voldoende aanleiding om een onderzoek te starten. Het feit dat dit vervolgens gedaan is, wil dan ook niet zeggen dat daarmee al was aangenomen dat sprake was van kindermishandeling; nader onderzoek moest dat nu juist uitwijzen. Verweerster heeft in haar brieven en verzoeken om informatie naar aanleiding van de melding telkens gesproken over een vermoeden van kindermishandeling en ook toegelicht dat informatie nodig was om dat vermoeden aan te kunnen tonen dan wel te weerleggen. In geen van die brieven is kindermishandeling door verweerster als vaststaand feit gepresenteerd. Verder ziet het college, anders dan klagers, niet dat verweerster in haar verzoeken om informatie richting zorgverleners onredelijk dwingend is geweest. Omdat klagers geen toestemming wilden geven voor het verstrekken van informatie, heeft verweerster de zorgverleners slechts gewezen op hun bevoegdheid om ook zonder die toestemming informatie te geven. Deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 5.2.6 WMO, nader uitgewerkt in artikel 6 van de destijds geldende KNMG Meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld 2018.  

5.5     Ook het verwijt dat verweerster zich niet zou hebben laten weerhouden door afspraken, sluiting van het dossier of regelgeving anderszins om de door haar zelf beoogde onderzoeken voort te kunnen zetten, is niet terecht. Volgens klagers was het dossier door Veilig Thuis afgesloten met de brief van 11 juli 2019. Dit was echter niet het geval. In de brief is expliciet vermeld dat het onderzoeksdossier werd gesloten en dat er een monitoringsdossier zou worden aangemaakt. Dit hield verband met het nadere onderzoek door de RvdK. Het monitoren behoort tot de wettelijke taken en bevoegdheden van Veilig Thuis en is beschreven in het Handelingsprotocol. Na terugkoppeling van de RvdK dat het onderzoek was afgerond en intern zou worden afgesloten, is in een multidisciplinair casusoverleg tussen Veilig Thuis, de RvdK en het OM, waarbij gelet op de complexiteit van de casus vanuit Veilig Thuis naast verweerster ook een tweede vertrouwensarts uit een andere regio is betrokken, geconcludeerd dat Veilig Thuis de monitoringstaak niet effectief kon uitvoeren. Veilig Thuis werd namelijk niet op de hoogte gesteld van de inhoudelijke bevindingen van de RvdK omdat klagers dit niet wilden. De stappen die op basis van dit overleg vervolgens gezet zijn (advies vragen aan het LECK door Veilig Thuis en het door het OM opvragen van het rapport van de RvdK) waren dan ook hierdoor ingegeven. Dat een andere vertrouwensarts hierin wellicht andere keuzes zou kunnen hebben gemaakt of minder ver zou zijn gegaan, zoals klagers lijken te stellen, maakt het handelen van verweerster nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het college acht de gemaakte keuzes navolgbaar en is van oordeel dat een en ander op verdedigbare wijze is afgewogen en zorgvuldig gedocumenteerd. Het college ziet niet in welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster hierover gemaakt zou kunnen worden, nu zij heeft gehandeld met inachtneming van de regels en kaders die daarvoor gelden. Dat verweerster een overdreven, al te persoonlijke, vooringenomen of eenzijdige visie op de casus heeft gehad, is niet gebleken. Het college wijst in dit verband op de conclusie van de RvdK in zijn rapport van 1 oktober 2019. De RvdK onderschrijft daarin dat er sprake is van een “ernstig bedreigde ontwikkeling van F, omdat zij op dit moment onvoldoende gestimuleerd wordt. Er is onvoldoende zicht op haar ontwikkelingspotentieel en zij komt hierdoor tekort op alle ontwikkelingsgebieden.” Ook het LECK concludeert in zijn advies d.d. 20 maart 2020 dat de verstrekte informatie voldoende is om te bevestigen dat er sprake is van een mogelijke benadeling van F’s gezondheid. Het grotendeels ontbreken van medische gegevens staat verdere conclusies niet toe, aldus het LECK.

5.6       Het doen van een melding bij het OM acht het college eveneens verdedigbaar. Daarbij merkt het college op dat het OM een eigen afweging maakt en niet zonder meer afgaat op hetgeen Veilig Thuis aanvoert. Dit blijkt ook uit het e-mailbericht van de officier van justitie van 10 december 2021. Het OM baseert zich niet alleen op de melding van Veilig Thuis, maar ook op de informatie van de RvdK. Door het gebrek aan informatie is er “geen enkel zicht of de door de RvdK beschreven zorgen rondom F inmiddels zijn weggenomen.” Het OM treft vervolgens voorbereidingen om civiele verzoekschriften in te dienen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Ook in dit opzicht kan het college geen grond vinden om verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.7       Bij klagers bestaat de overtuiging dat verweerster had moeten vertrouwen op de bij F betrokken behandelaren. Verweerster zou op grond daarvan en op basis van de wel aan haar ter beschikking staande informatie geen redelijke grond hebben gehad om de casus van F niet te sluiten. Klagers miskennen daarbij dat op basis van de wel beschikbare informatie de zorgen rond F niet weg waren. Niet alleen Veilig Thuis, maar ook de RvdK, het LECK en het OM deelden die conclusie. De wel beschikbare informatie was onvoldoende. Daarmee is het verwijt aan verweerster dat zij de casus niet wilde laten rusten ongegrond. Dat verweerster eventueel ook een andere afweging had kúnnen maken, maakt haar handelen nog niet verwijtbaar.

5.8     Voor de beschuldiging dat verweerster een persoonlijk motief zou hebben bij het aantonen van PCF in het kader van haar promotieonderzoek, ontbreekt iedere redelijke aanwijzing.

Slotsom

5.9     Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.

Publicatie

5.10     Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal worden bepaald dat deze beslissing in geanonimiseerde vorm zal worden gepubliceerd.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’.

Deze beslissing is gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, H.B.C. van der Meer, lid-jurist, R.J.B.J. Gemke, N.R. Hartwig en M. van de Merwe, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door M.D. Moeke, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024.

secretaris                                                                                           voorzitter


 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.