ECLI:NL:TGZRZWO:2024:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6343

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:41
Datum uitspraak: 16-04-2024
Datum publicatie: 18-04-2024
Zaaknummer(s): Z2023/6343
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een physician assistant dat zij onbevoegd het medisch dossier van klaagster heeft ingezien. De physician assistant erkent dat zij dit heeft gedaan. Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is en verweerster wordt een berisping opgelegd.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 16 april 2024 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klaagster,

gemachtigde: M. Verstegen, werkzaam in Leusden,

tegen

C,

Physician assistant,

destijds werkzaam in D,

verweerster, hierna ook: de physician assistant,

gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort
 

1.1     De klacht houdt in dat de physician assistant onbevoegd het medisch dossier van klaagster heeft ingezien. De physician assistant erkent dat zij dit heeft gedaan.
 

1.2     Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is. Verweerster wordt een berisping opgelegd. Hierna licht het college dat toe.
 

2. De procedure
 

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 11 oktober 2023;
  • het verweerschrift met de bijlagen.
     

2.2     De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.  
 

2.3     De zaak is behandeld op de openbare zitting van 26 maart 2024. De partijen zijn verschenen en werden bijgestaan door hun gemachtigden.

3. De feiten
 

3.1     Klaagster en verweerster hebben tot medio 2021 een behandelrelatie gehad op de afdeling gynaecologie van het E (hierna: het ziekenhuis). Verweerster werkte als physician assistant op de afdeling gynaecologie en was daar in die hoedanigheid als zorgverlener betrokken bij de zwangerschappen van klaagster. Klaagster was op dat moment dus patiënt, maar daarnaast ook werkzaam in het ziekenhuis als arts.   
 

3.2     Klaagster is daarna als medisch specialist in het F (hierna: het revalidatiecentrum) gaan werken. In september 2022 is verweerster, naast haar functie als physician assistant in het ziekenhuis, ook als physician assistant bij het revalidatiecentrum gaan werken. Klaagster en verweerster hebben gesprekken gevoerd over hun eerdere behandelrelatie in het ziekenhuis. Klaagster heeft in die gesprekken verteld dat zij ontvreden was over de zorgverlening van verweerster tijdens de behandelperiode in het ziekenhuis.
 

3.3     Klaagster heeft medio december 2022 in haar eigen patiëntendossier bij het ziekenhuis gekeken. In het patiëntenportaal was zichtbaar dat een physician assistant gynaecologie op 19 november 2022 in klaagsters dossier had gekeken. Klaagster heeft verzocht aan het ziekenhuis om uit te zoeken welke physician assistant in haar dossier had gekeken. Uit onderzoek door het ziekenhuis is gebleken dat het verweerster betrof.  
 

3.4     Verweerster erkent dat zij in het ziekenhuis op 19 november 2022 in het medisch dossier van klaagster heeft gekeken zonder dat sprake was van een behandelrelatie en zonder toestemming van klaagster.

4. De klacht en de reactie van de physician assistant
 

4.1     Klaagster verwijt de physician assistant dat zij onbevoegd in het medisch dossier van klaagster heeft gekeken op 19 november 2022.

4.2     De physician assistant erkent dat zij op 19 november 2022, zonder dat sprake was van een behandelrelatie en zonder toestemming van klaagster, in het medisch dossier van klaagster heeft gekeken. De physician assistant voert aan dat zij zich op het moment zelf niet bewust was dat zij dit – als voormalig behandelaar – niet mocht doen. Zij heeft een collega wel om advies gevraagd. Ze beseft zich achteraf wel dat de inzage onbevoegd was, voelt zich bezwaard en heeft meermaals haar excuses aangeboden aan klaagster. De physician assistant wilde hierover graag in gesprek met klaagster. Er is een klachtenprocedure in het ziekenhuis geweest en de Raad van Bestuur van het ziekenhuis heeft de physician assistant een officiële waarschuwing gegeven. Deze staat tot januari 2025 vermeld in haar personeelsdossier. De physician assistant heeft met de medisch manager in het revalidatiecentrum over deze situatie gesproken en wilde graag een mediationtraject met klaagster. Dit mediationtraject is niet gestart.   

5. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

5.1     De vraag is of de physician assistant heeft gehandeld in lijn met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de physician assistant geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Inhoudelijke beoordeling van de klacht

5.2
Het college is van oordeel dat de klacht gegrond is. De physician assistant heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. 
Voor de physician assistant geldt dezelfde regelgeving zoals die ook voor artsen en andere zorgverleners geldt. Van toepassing zijn in ieder geval de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO), het Burgerlijk Wetboek (BW), de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG), de geheimhoudingsplicht en de klachtenregelingen van de zorginstelling waar de physician assistant werkzaam is.
 

5.3     Dat alleen betrokken zorgverleners, zonder toestemming van de patiënt, inzage in het dossier hebben kan afgeleid worden uit artikel 7:457 van de WGBO.
Daarin staat dat inzage in beginsel plaatsvindt met toestemming van de patiënt en voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van de patiënt niet wordt geschaad. Inzage in een medisch dossier zonder toestemming van de patiënt is toegestaan voor zover uitvoering van de behandelingsovereenkomst dit vereist. Inzage moet achterwege blijven als de hulpverlener daarmee niet de zorg van een goed hulpverlener in acht neemt.  
De physician assistant had in de onderhavige situatie geen toestemming van klaagster om kennis te nemen van haar dossier in het ziekenhuis. De raadpleging vond niet plaats om uitvoering te geven aan een behandelingsovereenkomst zoals bepaald in artikel 7:457 van de WGBO, want de behandelingsovereenkomst was ruim een jaar voor de inzage al beëindigd. Voor de volledigheid merkt het college op dat ook de ‘KNMG-Richtlijn inzake het omgaan met medische gegevens’ in ieder geval vanaf 2010 duidelijk maakt dat de inzage in het dossier door de physician assistant in dit geval, niet is toegestaan.
 

Maatregel

5.4     Nu de klacht gegrond is, staat het college voor de vraag of een maatregel en welke maatregel aangewezen is.

5.4.1    Het college is van oordeel dat in dit geval niet kan worden afgezien van een maatregel. In artikel 69, vierde lid, van de Wet BIG is de mogelijkheid opgenomen om geen maatregel op te leggen indien dit raadzaam wordt geacht in verband met de geringe ernst van het handelen, de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, of omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan. Het college is van oordeel dat het onbevoegd inzien van een medisch dossier door een niet betrokken zorgverlener niet van geringe ernst is. Het schaadt de privacy van de patiënt, die in een de positie van patiënt  altijd kwetsbaar is, en de physician assistant heeft daarmee inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van klaagster. De physician assistant voert aan dat zij zich niet kon herinneren wat in de behandelrelatie met klaagster had plaatsgevonden en dat zij overleg heeft gevoerd met een collega voordat zij in het dossier van klaagster heeft gekeken. Hoewel invoelbaar dat de physician assistant graag wilde weten wat er ‘mis’ was gegaan in haar behandelcontact met klaagster, had het op de weg van de physician assistant gelegen om advies in te winnen via de daarvoor geëigende wegen, bijvoorbeeld de Raad van Bestuur, de ziekenhuisjurist of de artsen-infolijn. Het voeren van overleg met een collega is in een dergelijke situatie niet voldoende. Daarnaast zijn de omstandigheden waaronder de inzage heeft plaatsgevonden niet zodanig dat er aanleiding is om geen tuchtrechtelijke maatregel op te leggen. De physician assistant heeft nog aangevoerd dat haar via de Raad van Bestuur een officiële waarschuwing is gegeven die tot januari 2025 in haar personeelsdossier zal staan. Die waarschuwing is een door de werkgever in het licht van hun personeelsbeleid opgelegde maatregel en die omstandigheid is naar het oordeel van het college niet van zodanig gewicht dat van het opleggen van tuchtrechtelijke maatregel moet worden afgezien. Ook het gestelde, dat het tuchtrecht niet punitief van aard is, leidt niet tot de conclusie dat van het opleggen van een maatregel zou moeten worden afgezien.

5.4.2    In artikel 48 van de Wet BIG staan de tuchtrechtelijke maatregelen beschreven. De lichtste maatregel is een waarschuwing. Het college overweegt daarbij dat een waarschuwing een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van de gedraging naar voren brengt, maar zonder het afkeurende stempel van laakbaarheid.[1] Daarvan is in dit geval geen sprake zodat niet kan worden volstaan met een waarschuwing. Immers, de privacy van patiënten is van groot belang in de zorg en krijgt ook veelvuldig aandacht.

De behandelrelatie tussen klaagster en de physician assistant was al ruim een jaar geleden beëindigd en van toestemming van klaagster was geen sprake. De privacy van patiënten is een belangrijke pijler in de zorg. Zowel in de WGBO, als in de richtlijn ‘omgaan met medische gegevens’, als in het beleid van het ziekenhuis, is duidelijk gemaakt dat alleen sprake mag zijn van het inzien van een medisch dossier zonder toestemming als sprake is van een behandelrelatie en deze inzage noodzakelijk is voor de te verlenen zorg aan de patiënt. Dat had de physician assistant moeten weten. De physician assistant geeft in haar verweerschrift zelf aan dat zij de casus met een collega verloskundige heeft besproken en ervan uitging dat het ongenoegen dat klaagster bij haar had geuit haar recht gaf op inzage in het dossier van klaagster. Bij de physician assistant is wel de vraag opgekomen op het moment van handelen of de inzage toegestaan was, maar het inwinnen van advies bij een collega is onvoldoende. De physician assistant had, zoals hiervoor ook gezegd, advies moeten vragen aan de Raad van Bestuur of een ziekenhuisjurist. Er zijn bovendien in het verleden meerdere malen tuchtrechtelijke uitspraken hierover gedaan.[2] Dit alles maakt dat de verwijtbare gedraging van de physician assistant laakbaar is en een berisping rechtvaardigt. Het door de physician assistant aangeboden excuus aan klaagster vermindert de mate van verwijtbaarheid van het handelen van de physician assistant niet.
Een zwaardere maatregel acht het college niet aangewezen nu de physician assistant niet eerder met het tuchtrecht in aanraking is gekomen en dit handelen – naar het college van uitgaat – een incident betreft.
Het college is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat een berisping passend en geboden is.

Publicatie

5.5     In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat ondanks eerdere uitspraken de regelgeving omtrent inzage in medische dossiers onvoldoende bekend lijkt bij zorgverleners. Met de publicatie van deze uitspraak kunnen andere zorgverleners leren en zich bewust worden van de regelgeving over dit onderwerp zoals hiervoor in 5.3 is overwogen. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

 

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de physician assistant de maatregel op van berisping
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Magazine voor Physician Assistants.

Deze beslissing is gegeven door M.J.C. Dijkstra, voorzitter, S. Boersma, lid-jurist,
E. Sikkema, E.J. Veltman en S. Benoy-De Keuster, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024.

 

secretaris                                                                                           voorzitter


 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.

[1] zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 23 november 2023, gepubliceerd op www.tuchtrecht.overheid.nl onder nummer ECLI:NL:TGZCTG:2023:158

[2] Zie bijvoorbeeld op de uitspraken van het Regionaal Tuchtcollege Zwolle , gepubliceerd op www.tuchtrecht.overheid.nl onder nummers: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:133 en ECLI:NL:TGZRZWO:2021:110.