ECLI:NL:TGZRZWO:2024:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6451

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:38
Datum uitspraak: 26-03-2024
Datum publicatie: 28-03-2024
Zaaknummer(s): Z2023/6451
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Een collega van de huisarts heeft bij klaagster een koperspiraal geplaatst. Klaagster is na vijf weken en vier dagen bij de huisarts op consult gekomen met klachten van aanhoudend vaginaal bloedverlies. Zij vroeg zich af of ze moest afwachten of de koperspiraal moest vervangen door een hormoonspiraal. De huisarts heeft klaagster geadviseerd nog een maand af te wachten of de klachten zouden verminderen. De huisarts heeft geen inwendig onderzoek gedaan. Klaagster is ondanks de spiraal zwanger geworden. Klaagster verwijt de huisarts dat de spiraal mogelijk niet goed geplaatst was en dat niet na zes weken een controle is gedaan. Klaagster verwijt de huisarts ook dat de nazorg na ontdekking van de zwangerschap onvoldoende was. Het college overweegt dat de huisarts een inwendig onderzoek (of nadere afspraken daarover) niet achterwege had mogen laten. De klacht is in zoverre gegrond. Volgt waarschuwing en (anonieme) publicatie.


                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                           REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 26 maart 2024 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klaagster,

tegen

D, huisarts,

destijds werkzaam in B,

verweerster, hierna ook: de huisarts,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. De zaak in het kort
 

1.1     Een collega van de huisarts heeft bij klaagster een koperspiraal geplaatst. Klaagster is na iets meer dan vijf weken bij de huisarts op consult gekomen met klachten van aanhoudend vaginaal bloedverlies. De huisarts heeft klaagster geadviseerd nog een maand af te wachten of de klachten zouden verminderen. De huisarts heeft geen inwendig onderzoek gedaan. Klaagster is ondanks de spiraal zwanger geworden. Klaagster verwijt de huisarts dat de spiraal mogelijk niet goed geplaatst was en dat niet na zes weken een controle is gedaan. Klaagster verwijt de huisarts ook dat de nazorg na ontdekking van de zwangerschap onvoldoende was.
 

1.2     Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is en dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Het college legt een waarschuwing op. Hierna licht het college dat toe.
 

2. De procedure
 

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 27 juni 2023;
  • de aanvulling op het klaagschrift, ontvangen op 24 oktober 2023;
  • het verweerschrift, ontvangen op 12 december 2023;
  • de op verzoek van de secretaris door de gemachtigde van de huisarts opgestuurde passages uit het huisartsenjournaal, ontvangen op 18 januari 2024;
  • nadere stukken die door klaagster eerder bij het klaagschrift waren gevoegd, maar vanwege de leesbaarheid opnieuw zijn opgevraagd, ontvangen op 5 februari 2024.

2.2     De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
 

2.3     De zaak is behandeld op de openbare zitting van 1 maart 2024. De huisarts is verschenen. Zij werd bijgestaan door haar gemachtigde. Klaagster was afwezig met bericht van verhindering. De huisarts en haar gemachtigde hebben hun standpunt mondeling toegelicht. Op de zitting is nog een (samenhangende) klacht van klaagster tegen een collega-huisarts behandeld. Deze klacht is geregistreerd onder zaaknummer Z2023/5749. In beide zaken wordt gelijktijdig uitspraak gedaan.
 

3. De feiten
 

3.1       Op 9 januari 2020 besprak klaagster met de praktijkhoudend huisarts de mogelijkheden voor anticonceptie. Klaagster koos voor de plaatsing van een koperspiraal.

3.2       De praktijkhoudend huisarts plaatste de koperspiraal bij klaagster op 16 januari 2020. In het huisartsenjournaal noteerde de praktijkhoudend huisarts dat het een probleemloze plaatsing was op 8 cm. Er werd afgesproken dat na zes weken controle moest plaatsvinden.

3.3       Klaagster vulde op 5 februari 2020 een e-consult in, waarin zij schreef dat zij al drie weken ongesteld was en ze vroeg of dat normaal was. Dit e-consult kwam bij de praktijkondersteuner van de huisarts terecht, die de volgende dag verzocht het e-consult opnieuw te versturen, maar dan naar de huisarts.

3.4       Op 24 februari 2020 werd klaagster op de praktijk gezien door de huisarts, die op die dag als waarnemer werkzaam was in de praktijk. Klaagster vertelde dat zij al zes weken aanhoudend bloedverlies had en dat zij zich er wat slap door voelde. Zij vroeg zich af of ze moest afwachten of dat ze de koperspiraal toch moest laten vervangen door een hormoonspiraal. De huisarts besprak met klaagster het nog een maand aan te kijken en als er geen verbetering optrad de koperspiraal te vervangen door een hormoonspiraal (Mirena). Een inwendig onderzoek vond niet plaats.

3.5       Klaagster had op 24 augustus 2020 telefonisch contact met de huisarts. Klaagster vertelde dat zij zwanger was en daarvan geschrokken was. Klaagster gaf ook aan dat zij en haar partner moesten nadenken over of zij de zwangerschap wilden doorzetten. Zij vroeg zich ook af of ze de spiraal moest laten verwijderen. De huisarts liet klaagster na contact met de gynaecoloog weten dat zij de spiraal kon laten zitten als ze de zwangerschap wilde behouden.

4. De klacht en de reactie van de huisarts
 

4.1     Klaagster verwijt de huisarts dat:

  1. de spiraal niet goed was geplaatst;
  2. zes weken na plaatsing van de spiraal geen controle of verwijzing heeft plaatsgevonden, terwijl klaagster rond die tijd met klachten van aanhoudend vaginaal bloedverlies bij de huisarts kwam;
  3. de nazorg toen bleek dat zij zwanger was, onvoldoende was.

4.2    De huisarts voert aan dat klaagster niet-ontvankelijk is voor zover de klacht gaat over handelen waarbij zij niet betrokken was. Voor het overige heeft de huisarts het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Het consult op 24 februari 2020 was vanwege een andere zorgvraag dan een controle. De controle zou zes weken na plaatsing van de koperspiraal plaatsvinden en de zorgvraag van klaagster had betrekking op het mogelijk switchen naar een ander type spiraal.

4.3     Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college


Ontvankelijkheid
5.1     Het klaagschrift voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden. Klaagster kan als rechtstreeks belanghebbende worden aangemerkt en het handelen waarover wordt geklaagd valt onder de (eerste) tuchtnorm als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG). Klaagster is dan ook ontvankelijk. Het college zal de klacht hieronder inhoudelijk bespreken.

De criteria voor de beoordeling
5.2     De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Klachtonderdeel a) plaatsing spiraal
5.3     De koperspiraal is geplaatst door de praktijkhoudend huisarts van de praktijk waar de huisarts op dat moment als waarnemer werkzaam was. De huisarts was niet betrokken bij de plaatsing van de spiraal en is niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor deze plaatsing.

Klachtonderdeel a is ongegrond.

Klachtonderdeel b) uitblijven controle/verwijzing na zes weken
5.4     Klaagster is vijf weken en vier dagen na plaatsing van de spiraal bij de huisarts op consult gekomen. Uit de aantekeningen in het huisartsenjournaal blijkt dat het consult ging over de twijfel die klaagster had over haar keuze voor een koperspiraal, omdat zij al zes weken menstrueerde. Besproken werd pas over te stappen naar een ander type spiraal als het bloeden niet binnen één maand zou verminderen. De huisarts gaf dit advies in de wetenschap dat aanhoudend bloedverlies in de weken na plaatsing van een koperspiraal niet ongebruikelijk is. De huisarts had bij het consult echter mee moeten wegen dat de spiraal nog maar kort daarvoor was geplaatst en dat aanhoudend bloedverlies ook kon passen bij een koperspiraal die niet (meer) op de juiste plek zat. Uit het dossier of de verdere anamnese had zij kunnen opmaken dat een nacontrole van de geplaatste spiraal nog niet had plaatsgevonden, terwijl in het huisartsenjournaal wel stond vermeld ‘naco 6 wkn’. De huisarts had onder deze omstandigheden ofwel meteen de ligging van de spiraal moeten controleren of met klaagster moeten bespreken dat zij na één maand terug moest komen voor controle. In dat geval had de nacontrole gecombineerd kunnen worden met een gesprek over de wens van klaagster over te stappen naar een ander type spiraal. Door bij het consult op 24 februari 2020 een inwendig onderzoek achterwege te laten en met klaagster ook niet te bespreken dat zij een controle-afspraak moest maken voor één maand later, heeft de huisarts niet gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts mag worden verwacht.

Klachtonderdeel b is gegrond.

Klachtonderdeel c) nazorg na gebleken zwangerschap
5.5     Na ontdekking van de zwangerschap heeft de huisarts contact gehad met klaagster over de vraag of de spiraal al dan niet moest worden verwijderd. Zij heeft deze vraag voorgelegd aan een gynaecoloog en het antwoord daarop telefonisch met klaagster besproken. Ter zitting heeft de huisarts toegelicht dat zij ook daarna nog een aantal keer heeft geprobeerd klaagster telefonisch te bereiken, maar daarin niet is geslaagd. Later had zij van de praktijkhoudend huisarts begrepen dat klaagster geen contact wenste en heeft zij niet opnieuw geprobeerd contact op te nemen. Het college is van oordeel dat het te betreuren is dat geen nader gesprek heeft plaatsgevonden, maar dat niet gebleken is dat de huisarts daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdeel c is ongegrond.

Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel b) gegrond is en de andere klachtonderdelen ongegrond.

Maatregel
5.7     Aan de huisarts zal de maatregel van een waarschuwing worden opgelegd. De huisarts heeft bij het consult de focus op de hulpvraag gehad en heeft hierdoor belangrijke feiten/informatie niet meegewogen bij de evaluatie. De huisarts heeft ter zittiing aangegeven dit in te zien. Zij had dit graag anders gedaan en heeft van de kwestie geleerd. Zij heeft bij monde van haar gemachtigde verzocht om bij gegrondverklaring van de klacht het opleggen van een maatregel achterwege te laten. Het college gaat hier niet in mee. In artikel 69 lid 4 van de Wet BIG is bepaald dat van een maatregel kan worden afgezien in verband met de geringe ernst van het handelen of nalaten, de omstandigheden waaronder het handelen of nalaten heeft plaatsgevonden, dan wel omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan. Een dergelijke uitzonderlijke situatie doet zich hier niet voor. Het uitvoeren van een inwendig onderzoek (of nadere concrete afspraken daarover) had niet achterwege mogen blijven toen klaagster zich bijna zes weken na plaatsing meldde met aanhoudend bloedverlies. Gelet op de risico’s van een verkeerd geplaatste of uitgezakte spiraal kan niet worden geconcludeerd dat het een nalaten van geringe ernst was. Dat de huisarts door de hulpvraag van de patiënt niet aan een inwendig onderzoek gedacht heeft, is menselijkerwijs begrijpelijk maar kan niet worden aangemerkt als een omstandigheid die zou moeten leiden tot het achterwege blijven van een maatregel. Voor de huisarts als medisch professional is het van wezenlijk belang dat deze de relevante omstandigheden uitvraagt, evalueert en daarnaar handelt. Dat is in dit geval onvoldoende gebeurd. De ook in de ogen van het tuchtcollege overtuigende reflectie over het eigen handelen door de huisarts ter zitting kan niet worden aangemerkt als omstandigheid nadien waardoor van het opleggen van een maatregel zou moeten worden afgezien. Dat betekent dat het college niet zal afzien van het opleggen van een maatregel, maar zal volstaan met het opleggen van de lichtst mogelijke maatregel, namelijk een waarschuwing.

Publicatie
5.8      In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen andere (huis)artsen alert te maken op situaties waarin de hulpvraag van een patiënt afleidt van waarvoor blijkens de anamnese (ook) aandacht nodig is. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
  • legt de huisarts de maatregel op van waarschuwing;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften “Tijdschrift voor Gezondheidsrecht”, “Gezondheidszorg Jurisprudentie” en “Medisch Contact”.

Deze beslissing is gegeven door M.J.C. Dijkstra, voorzitter, P.A.H. Lemaire, lid-jurist,
A.H.M. van den Nieuwenhof, M. van Bergeijk en G.S.H. Vegt, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door M. Keukenmeester, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.

secretaris                                                                                           voorzitter


 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.