ECLI:NL:TGZRZWO:2024:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5725

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:35
Datum uitspraak: 22-03-2024
Datum publicatie: 28-03-2024
Zaaknummer(s): Z2023/5725
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts kennelijk ongegrond. Klager heeft zich in 2020 ziekgemeld wegens medische klachten. Daarna is klager door verschillende bedrijfsartsen begeleid in het kader van het re-integratieproces. In 2023 is klager een aantal keer bij de bedrijfsarts geweest. Deze heeft meerdere rapportages opgesteld. Het advies was om klager niet te laten re-integreren in eigen werk. Klager was het daar niet mee eens en heeft een second opinion verzocht. De second opinion was sterk afwijkend van het eerdere advies van de bedrijfsarts. Klager maakt de bedrijfsarts verschillende verwijten over het door hem verrichte onderzoek en de door hem opgemaakte rapportages/conclusies. Het college oordeelt dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 22 maart 2024 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klager,

tegen

C, bedrijfsarts,
(destijds) werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts,

gemachtigde: mr. M. Lieverse, werkzaam te Amsterdam.

1. De zaak in het kort
 

1.1     Klager is werkzaam geweest als buschauffeur. Op 12 juni 2020 heeft hij zich ziekgemeld wegens medische klachten. Daarna is klager door verschillende bedrijfsartsen begeleid in het kader van het re-integratieproces. Klager is op 20 januari, 3 februari en

21 maart 2023 op het spreekuur bij de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts heeft meerdere rapportages opgesteld. Het advies was om klager niet te laten re-integreren in eigen werk. Klager was het daar niet mee eens en heeft een second opinion verzocht.


Op 25 april 2023 heeft de second opinion plaatsgevonden. De conclusie was sterk afwijkend van het eerdere advies van de bedrijfsarts en hield in dat er medisch gezien onvoldoende argumenten waren om een volledige arbeidsongeschiktheid voor eigen werk aan te nemen. Hierna heeft de bedrijfsarts het dossier opnieuw bekeken en zijn advies geherformuleerd. Hij heeft een expertise bij E en een rijgeschiktheidbeoordeling bij het CBR geadviseerd.

Op 9 mei 2023 heeft de bedrijfsarts dit herziene advies met klager besproken. Het laatste consult was op 2 juni 2023. Klager had zich intussen volledig ziekgemeld wegens nieuwe medische klachten. Klager maakt de bedrijfsarts verschillende verwijten over het door hem verrichte onderzoek en de door hem opgemaakte rapportages/conclusies.

1.2    Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure
 

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 juni 2023;
  • het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 5 september 2023;
  • het proces-verbaal van het op 10 januari 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek.
     

2.2    Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. 

3. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
 

3.1     Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij:

  1. onterecht en op onjuiste gronden de diagnose depressie heeft gesteld zonder onderzoek of onderbouwing, met als gevolg dat klager niet in zijn eigen werk mocht re-integreren;
  2. geen rekening heeft gehouden met het oordeel van de second opinion bedrijfsarts;
  3. niet geluisterd heeft naar klager en niet gereageerd heeft op zijn verzoek tot herziening van de beoordeling;
  4. onterecht het arbeidsconflict niet als relevant heeft aangemerkt.

3.2     De bedrijfsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

3.3     Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

4. De overwegingen van het college
 

De criteria voor de beoordeling
4.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigenhandelen.


4.2 Het is duidelijk dat klager meerdere aspecten rondom het ziekteverzuim en re-
integratieproces anders had willen zien en dat dit hem tot op heden erg bezighoudt. Zonder hier afbreuk aan te willen doen, moet het college op een zakelijke manier de vraag beantwoorden of verweerder de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden.

Klachtonderdeel a
4.3 Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij onterecht en op onjuiste gronden de diagnose depressie heeft gesteld zonder onderzoek of onderbouwing met als gevolg dat hij niet in zijn eigen werk mocht re-integreren.


4.4 Dit verwijt is niet terecht. Uit het dossier blijkt dat de bedrijfsarts depressieve klachten niet kon uitsluiten op basis van zijn bevindingen op dat moment. Het college is van oordeel dat voldoende duidelijk is geworden op basis waarvan en hoe de bedrijfsarts tot zijn beoordelingen en conclusies is gekomen. De notities bevatten een voldoende uitgebreide beschrijving van klagers klachten, van het door de bedrijfsarts zelf uitgevoerde onderzoek en van zijn concrete overwegingen die tot zijn conclusies hebben geleid. Het is aan verweerder als bedrijfsarts om de klachten en beperkingen bij een cliënt vast te stellen en op basis daarvan advies uit te brengen.

4.5 Dit klachtonderdeel is ongegrond.


Klachtonderdeel b en c
4.6 Volgens klager heeft de bedrijfsarts geen rekening gehouden met het oordeel van de second opinion. Daarnaast verwijt klager de bedrijfsarts dat hij niet naar hem heeft geluisterd en zijn beoordeling (het niet mogen re-integreren in eigen werk) niet heeft herzien. Vanwege de samenhang van deze klachtonderdelen zal het college deze gezamenlijk bespreken.


4.7 Uit het medisch dossier van klager blijkt dat verweerder klager meerdere keren heeft gesproken over een second opinion bij een andere bedrijfsarts. Klager heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en daaruit is een advies gekomen. Dat advies week sterk af van het eerdere advies van verweerder. Vervolgens heeft de bedrijfsarts naar aanleiding van die second opinion zijn eigen advies nogmaals bekeken en geherfomuleerd. Juist om meer duidelijkheid te kunnen scheppen over de verschillende adviezen heeft de bedrijfsarts een aanvullende expertise relevant geacht. Gelet hierop is het college van oordeel dat de bedrijfsarts wel degelijk rekening heeft gehouden met het advies uit de second opinion door aanvullend (expertise) onderzoek voor te stellen en dit met klager te bespreken. In aansluiting daarop kan – anders dan klager heeft gesteld – niet worden geconcludeerd dat verweerder het verzoek van klager om de beoordeling te herzien niet heeft gehonoreerd. De omstandigheid dat de herformulering door verweerder niet heeft geresulteerd in het door klager gewenste advies, maakt dit niet anders.

4.8 De bedrijfsarts heeft naar het oordeel van het college, gelet op de situatie van klager destijds en de hem ter beschikking staande informatie, adviezen gegeven waarbij hij de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening niet heeft overschreden. Dat klager zijn eigen werk als buschauffeur wilde hervatten en daar zijn eigen zienswijze over had maakt het voorgaande niet anders.


4.9 Verder verwijt klager de bedrijfsarts dat hij niet naar hem heeft geluisterd. Het college overweegt dat het uitgangspunt is dat hetgeen over en weer aan informatie wordt uitgewisseld tijdens consulten niet letterlijk terecht hoeft te komen in de desbetreffende rapportages of het medisch dossier. Het is daarvan immers een verkorte, maar geen letterlijke weergave. De bedrijfsarts heeft uitdrukkelijk betwist dat hij niet naar klager heeft geluisterd. Nu de gesprekken enkel tussen verweerder en klager hebben plaatsgevonden, kan – gelet op deze uitdrukkelijke betwisting – niet wordt vastgesteld of sprake is geweest van het onvoldoende luisteren door de bedrijfsarts waardoor hij klachtwaardig zou hebben gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat aan het woord van klager minder geloof wordt gehecht dan aan dat van de bedrijfsarts, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen. Nu het college deze feiten niet kan vaststellen, kan niet worden geconcludeerd dat de bedrijfsarts in dit kader tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Mogelijk is het optreden van de bedrijfsarts anders overgekomen dan bedoeld waarvoor hij zijn excuses heeft gemaakt aan klager, maar ook hierover kan het college niets vaststellen.


4.10 Dit betekent dat ook klachtonderdelen b en c ongegrond zijn.

Klachtonderdeel d
4.11 Met betrekking tot het verwijt dat verweerder het arbeidsconflict niet als relevant heeft aangemerkt, wordt als volgt overwogen. Uit het dossier blijkt niet dat de bedrijfsarts het arbeidsconflict, dat al langere tijd speelde, als irrelevant heeft aangemerkt. Hij heeft daar tijdens de spreekuren op 20 januari en 21 maart 2023 met klager over gesproken, maar kon hierin niks meer (concreet) betekenen. Dat betekent niet dat de bedrijfsarts de arbeidsverhouding in het geheel niet relevant achtte. In een eerder stadium van het re-integratietraject zijn er meerdere pogingen gedaan om het arbeidsconflict op te lossen, maar dat was niet gelukt. Zo was mediation niet tot stand gekomen. De bedrijfsarts heeft toegelicht dat hij juist eerst de focus op de second opinion wilde leggen. Het college vindt dit een logische afweging, waardoor verweerder in dit kader evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.


4.12 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Slotsom

4.13 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

 

5. De beslissing

De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
 

Deze beslissing is gegeven op 22 maart 2024 door M.J.C. Dijkstra, voorzitter, H. Donkers, en G. Koster, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.C. Sijtsema, secretaris.

secretaris                                                                                           voorzitter


 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.