ECLI:NL:TGZRZWO:2024:19 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5942

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:19
Datum uitspraak: 16-02-2024
Datum publicatie: 22-02-2024
Zaaknummer(s): Z2023/5942
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. De huisarts heeft de situatie van klaagsters echtgenoot (hierna: patiënt) beoordeeld. Patiënt had buikkrampen, moest overgeven en zijn stoma produceerde nauwelijks. De huisarts heeft meerdere keren telefonisch contact gehad met patiënt en zijn familie. Hierna verslechterde de toestand van patiënt snel, en belde de familie de huisartsenpost. Uiteindelijk is patiënt in het ziekenhuis overleden. De klacht heeft betrekking op het handelen van de huisarts voorafgaand aan het overlijden van patiënt. Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is en legt aan de huisarts de maatregel van een waarschuwing op.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 16 februari 2024 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klaagster,

gemachtigde: C,

tegen

D,

huisarts,

werkzaam in B,

verweerster, hierna ook: de huisarts,

gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort
 

1.1     De huisarts heeft de situatie van klaagsters echtgenoot (hierna: patiënt) beoordeeld. Patiënt had buikkrampen, moest overgeven en zijn stoma produceerde nauwelijks. De huisarts heeft meerdere keren telefonisch contact gehad met patiënt en zijn familie. Hierna verslechterde de toestand van patiënt snel en belde de familie de huisartsenpost. Uiteindelijk is patiënt in het ziekenhuis overleden. De klacht heeft betrekking op het handelen van de huisarts voorafgaand aan het overlijden van patiënt.
 

1.2     Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is en legt aan de huisarts de maatregel van een waarschuwing op. Hierna licht het college dat toe.
 

2. De procedure
 

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 17 augustus 2023;
  • het verweerschrift;
  • een e-mail van de gemachtigde van de huisarts met als bijlage het bericht van de Doktersdienst B van 27 januari 2022.
     

2.2       Partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
 

2.3       De zaak is behandeld op de openbare zitting van 2 februari 2024. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar dochter. De huisarts is ook verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht en de gemachtigde van klaagster heeft een pleitnota overgelegd.
 

3. De feiten

Het college gaat bij de beoordeling van de klacht uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Klaagster dient een klacht in als nabestaande van patiënt. Patiënt is geboren in 1952 en overleden op 28 januari 2022.

Patiënt was bekend met een rectumcarcinoom in het verleden, in verband waarmee bij hem in 2015 een stoma was aangelegd. Op woensdag 26 januari 2022 belde de dochter van patiënt naar de praktijk; patiënt was sinds de dag ervoor misselijk, moest overgeven en had buikkrampen. De stoma produceerde weinig. Patiënt had weinig gegeten en geen koorts.

De huisarts belde die woensdagmiddag patiënt en kreeg eerst zijn dochter aan de lijn. Daarna sprak de huisarts met patiënt zelf. Patiënt vertelde dat hij sinds maandag buikpijn had na het eten van pannenkoeken. Dinsdag had hij voor het laatst veel productie gehad van de stoma. Hij was heel erg misselijk maar dronk wel goed. Patiënt vertelde twee zakjes movicolon en één bisacodyl ingenomen te hebben. De huisarts schreef patiënt metoclopramide voor en sprak met hem af de klachten even aan te zien. Tevens werden de alarmsymptomen besproken en sprak zij met patiënt af dat ze hem de volgende dag weer zou bellen.

Op 27 januari 2022 belde de huisarts rond 11.00 uur weer en patiënt vertelde dat hij zich iets beter voelde. Zo was hij niet meer misselijk met de tabletten en had hij een vloeibaar dieet. Wel had hij buikkrampen en voelde hij zijn darmen bewegen. De stoma had wat productie gehad, namelijk twee stukjes ontlasting. Hij had geen koorts. Met patiënt sprak de huisarts af zo door te gaan en dat er de volgende dag weer contact zou zijn, telefonisch dan wel door middel van een visite.

Vanaf 27 januari 2022 18.00 uur verslechterde de situatie van patiënt. Hij braakte en werd kortademig. Door de huisarts van de huisartsenpost werd patiënt verwezen naar het ziekenhuis. Daar verslechterde zijn situatie snel en werd in verband met verdenking van een ileus een maaghevel ingebracht. Patiënt begon te braken langs zijn maaghevel en is uiteindelijk, ondanks reanimatie, komen te overlijden. De conclusie die vermeld staat in de brief van de spoedeisende hulp van 28 januari 2022 is dat patiënt is overleden ten gevolge van massale aspiratie bij een ileus.

4. De klacht en de reactie van de huisarts
 

4.1     Klaagster verwijt de huisarts dat zij:

  1. de voorgeschiedenis en het dossier van patiënt onvoldoende heeft betrokken bij het vaststellen van de diagnose. De differentiaaldiagnose ontbreekt;
  2. niet de juiste vragen heeft gesteld aan patiënt voor het vaststellen van de diagnose;
  3. niet op huisbezoek is gekomen voor een (fysieke) controle, terwijl daarvoor wel aanleiding was;
  4. de juiste diagnose (ileus) heeft gemist;
  5. metoclopramide heeft voorgeschreven, wat een contra-indicatie is geweest voor een darmobstructie. Dit heeft bijgedragen aan het maskeren van het toestandsbeeld.

4.2     De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Zij erkent dat zij niet heeft gezien dat patiënt in de voorgeschiedenis een ileus had gehad, maar de klachten die patiënt naar voren bracht duidden op dat moment niet op het bestaan van een ileus of een andere ernstige en spoedeisende aandoening. Op geen enkel moment is aan de huisarts gevraagd om een visite af te leggen dan wel of patiënt op het spreekuur kon komen, evenmin is er op 27 januari 2022 nogmaals contact opgenomen met de praktijk. Kennelijk is de situatie van patiënt later ernstig verslechterd. Gesteld noch gebleken is dat de situatie op de huisartsenpost vergelijkbaar was met de situatie die de huisarts eerder die dag heeft beoordeeld. Tot slot stelt de huisarts dat het voorschrijven van de metoclopramide op dat moment geïndiceerd was.

4.3     Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

5.1       Het college begrijpt dat het overlijden van patiënt voor klaagster en haar familie zeer aangrijpend is geweest en nog altijd is. Toch zal ook in dit geval, waar het gaat om de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen, moeten worden beoordeeld of de huisarts bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
 

5.2       Het missen van een juiste diagnose, leidt niet per definitie tot een gegronde klacht. Dit is pas het geval, wanneer komt vast te staan dat de wijze waarop tot een onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. De wetenschap van het verdere beloop van de gezondheidsklachten van de patiënt moet daarbij buiten beschouwing worden gelaten, omdat de huisarts die wetenschap op het moment van handelen ook niet had. De huisarts heeft op donderdag 27 januari 2022 rond 11.00 uur voor het laatst contact gehad met patiënt zelf. Dat de situatie van patiënt daarna snel verslechterde, hoorde de huisarts pas achteraf. Deze verslechtering, met uiteindelijk het overlijden van patiënt als gevolg, kan het college daarom niet in de beoordeling betrekken.

Het oordeel van het college

5.3       Het college ziet in de samenhang tussen de klachtonderdelen aanleiding om deze gezamenlijk te bespreken. De kern van de klacht is dat de huisarts de gezondheidssituatie van patiënt onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht en beoordeeld, waardoor de de juiste diagnose is gemist en zij een verkeerde behandeling heeft ingesteld. Het college is van oordeel dat de huisarts niet als een redelijk bekwaam en redelijk handelend huisarts heeft gehandeld en aanleiding had moeten zien patiënt fysiek te beoordelen. Het college licht dat hieronder verder toe.

5.4       De huisarts heeft op de zitting toegelicht dat ze patiënt niet goed kende. Zij was al wel langer de huisarts van patiënt, maar patiënt was eerder een aantal keren bij een waarnemer van de huisarts geweest. De huisarts wist dat patiënt in het verleden een rectumcarcinoom had gehad en dat hij daarom een stoma had. Op het moment dat de huisarts patiënt aan de telefoon had, klaagde hij over buikpijn na het eten van pannenkoeken en misselijkheid. Zijn dochter had eerder al tegen de assistente gezegd dat de stoma weinig produceerde en dat patiënt moest braken.

5.5       Uit het medisch dossier blijkt volgens het college in het geheel niet wat de (differentiaal)diagnose is die door de huisarts werd gesteld. Ook in het verweerschrift is daarover niets aangegeven. Voor zover de huisarts mocht zijn uitgegaan van voedselvergiftiging in verband met het eten van pannenkoeken, wijst het college erop dat patiënt geen diarree had en dat de stoma weinig produceerde. Bij een voedselvergiftiging valt juist te denken aan diarree en een goed lopende stoma.

5.6       Het college is van oordeel dat de huisarts anders had kunnen en ook moeten handelen. Patiënt was onbekend bij de huisarts en nam contact op vanwege een niet goed lopende stoma, krampen en misselijkheid. De huisarts had te maken had met een patiënt die ze niet goed kon inschatten, met een stoma en bijkomende klachten en waarbij geen sprake was van diarree. Dit had, ongeacht of patiënt eerder ook al een ileus had doorgemaakt of niet, voor de huisarts op 26 januari 2022 al aanleiding moeten zijn voor extra alertheid en om patiënt dus te zien. Dat patiënt daar niet zelf om heeft gevraagd doet hier niet aan af, het is immers de eigen verantwoordelijkhied van de huisarts om te bepalen of een fysiek consult nodig is. Als patiënt op die woensdagmiddag gezien was door de huisarts (nog daargelaten of patiënt hiervoor naar de praktijk had kunnen komen of de huisarts zelf een visite had moeten afleggen) had de huisarts hem persoonlijk kunnen beoordelen en op basis daarvan een passend vervolgbeleid kunnen inzetten. Bij dit vervolgbeleid had ook betrokken kunnen worden of en welke medicatie aan patiënt voorgeschreven had moeten worden. Nu heeft de huisarts zonder patiënt te zien medicatie voorgeschreven, die gecontra-indiceerd is bij een ileus.

Patiënt gaf donderdagochtend aan dat hij zich iets beter voelde en niet meer misselijk was, maar dit kwam mogelijk door de metoclopramide. De oorzaak van de klachten werd hiermee niet opgelost en alleen gemaskeerd.

5.7       Klaagster beschrijft in (de bijlagen bij) het klaagschrift en op de zitting dat patiënt ook ‘stinkende boeren’ had, waardoor de huisarts extra alert had moeten zijn. De huisarts weerspreekt dat dit zou zijn gezegd. Omdat alleen patiënt en de huisarts (en eventueel klaagster op de speaker) aan het telefoongesprek op de woendag hebben deelgenomen, is niet vast te stellen hoe het gesprek precies is verlopen en dus ook niet of klaagster heeft gesproken over ‘stinkende boeren’. Dat oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van huisarts, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag kunnen worden gelegd. Die feiten kunnen, omdat partijen elkaar over de inhoud van het gesprek tegenspreken, niet worden vastgesteld. 


Slotsom

5.8       Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht gegrond is.

Maatregel

5.9       Nu de klacht gegrond is, moet beoordeeld worden of een maatregel passend is, en zo ja, welke maatregel dat moet zijn. Hierover overweegt het college het volgende. Naar het oordeel van het college is de huisarts tekortgeschoten in haar zorgverlening door patiënt niet fysiek te zien om te beoordelen welke behandeling passend was bij patiënt. Met name het feit dat patiënt onbekend bij de huisarts was en een stoma had, is door de huisarts onvoldoende bij haar beoordeling betrokken. Het college houdt er echter ook rekening mee dat het de eerste tuchtklacht is die tegen de huisarts is ingediend en dat zij na het overlijden van patiënt uitgebreid heeft gesproken met klaagster en haar familie en tijdens dat gesprek ook open is geweest. Alles afwegende is het college van oordeel dat het opleggen van een waarschuwing aan de huisarts in dit geval passend en geboden is.

 

Publicatie

5.10     In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere huisartsen mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de huisarts de maatregel op van een waarschuwing;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, J.G.W. Lootsma- Oude Nijeweme, lid-jurist, R.J. Wolters, R.M. Oosterhout, en C.B.M. Dechesne, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.H. van Ham, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2024.

secretaris                                                                                           voorzitter



 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.