ECLI:NL:TGZRZWO:2024:121 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7105

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:121
Datum uitspraak: 05-11-2024
Datum publicatie: 08-11-2024
Zaaknummer(s): Z2024/7105
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts kennelijk ongegrond. De klacht gaat over de vraag of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden door de wijze waarop hij klaagster heeft bejegend en onderzoek heeft gedaan tijdens een visite aan huis via de huisartsenpost. De huisarts concludeerde na onderzoek dat de klachten van klaagster niet dusdanig waren dat zij op dat moment ingestuurd moest worden en dat zij na het weekend naar haar eigen huisarts moest gaan. De volgende dag is klaagster op de spoedeisende hulp beland en opgenomen in het ziekenhuis. Het college oordeelt dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 5 november 2024 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klaagster,

tegen

C,

huisarts,

(destijds) werkzaam in D,

verweerder, hierna ook: de huisarts,

gemachtigde: mr. C.J. van den Ham, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort

1.1 De klacht gaat over de vraag of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden door de wijze waarop hij klaagster heeft bejegend en onderzoek heeft gedaan tijdens een visite aan huis via de huisartsenpost.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift, ontvangen op 8 april 2024;
  • het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 1 mei 2024;
  • de brief van klaagster met de bijlage, ontvangen op 27 mei 2024;
  • het verweerschrift met de bijlage, ontvangen op 22 juli 2024.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De feiten

3.1 Op zaterdag 4 november 2023 is op verzoek van klaagster contact opgenomen met de Doktersdienst D, omdat zij zich niet goed voelde. Uit het verslag blijkt dat klaagster meerdere klachten had. Zo voelde zij zich erg benauwd, hoestte veel, had van de huisarts prednison en antibiotica gekregen en kon amper lopen. Na overleg met de triagist is de huisarts gevraagd om bij klaagster op huisbezoek te gaan.

3.2 Klaagster maakte zich zorgen omdat zij al vijf dagen benauwd en ziek was en de antibiotica nog niet aansloeg. De huisarts heeft die dag een huisbezoek afgelegd bij klaagster en heeft zijn bevindingen vastgelegd in een verslag. Zijn conclusie was dat de klachten van klaagster niet dusdanig waren dat zij op dat moment ingestuurd moest worden en dat zij op maandag naar haar eigen huisarts moest gaan. De huisarts heeft salbutamol (pufje) gegeven en voorgeschreven. Hierover staat in de medische verslag het volgende vermeld (letterlijk weergegeven):

’’(..)
(O) Alg indruk: klinkt vol, maar praat erg gemakkelijk volzinnen
A/ Vrij
B/ af 16/MIN, Pulm: VAG bdz, piepen en rhonchi over alle longvelden.

C/ Cr <2 sec, warme acra, P 116/min.
D/ EMV max, geen lateralisatie

E/ T 37.3
2 puffs salbutamol gegeven, goed effect, voelt zich minder benauwd, kan makkelijker ophoesten.

(E) Exacerbatie COPD, wrs viraal infect
(E icpc) R95 Emfyseem/copd
(P) Gezien geen duidelijk effect van AB, waarschijnlijk eerder onderliggend viraal infect.

(..)

Alarmsymptomen besproken, bij toename dyspnoe, koorts, onvoldoende effect puffs opnieuw contact.
Maandag herbeoordeling eigen huisarts
(..)’’


3.3 De volgende dag is klaagster op de spoedeisende hulp beland en is zij opgenomen in het ziekenhuis.

4. De klacht en de reactie van de huisarts

4.1 Klaagster verwijt de huisarts dat hij:

  1. ten onrechte geconcludeerd heeft dat klaagster niets mankeerde en niet ziek genoeg was voor een ziekenhuisopname;
  2. geen lichamelijk onderzoek heeft verricht;
  3. haar onheus heeft bejegend tijdens de visite.

4.2 De huisarts heeft de klacht bestreden. De huisarts vindt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft wel degelijk lichamelijk onderzoek gedaan en er was geen sprake van omstandigheden bij klaagster die maakten dat zij op dat moment opgenomen moest worden in het ziekenhuis. Ook herkent de huisarts zich niet in de onheuse manier van bejegenen zoals klaagster stelt.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. De wetenschap van het verdere beloop van de gezondheidsklachten van de patiënt moet daarbij buiten beschouwing worden gelaten, omdat de huisarts die wetenschap op het moment van handelen ook niet had. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.


5.2 Het college oordeelt dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.

Klachtonderdeel a) en b) niet insturen naar ziekenhuis en niet verrichten lichamelijk onderzoek
5.3 Het college gaat bij de beoordeling uit van het door de huisarts opgemaakte verslag van het huisbezoek aan klaagster en ziet geen aanleiding om aan de inhoud daarvan te twijfelen. Het college is van oordeel dat de huisarts adequaat heeft gehandeld op grond van wat klaagster heeft beschreven en wat zijn onderzoek van klaagster verder uitwees. De huisarts had geen reden om klaagster op dat moment in te sturen en op te laten nemen in het ziekenhuis. Hij heeft klaagster onderzocht en constateerde een vergergering van COPD-klachten met waarschijnlijk een onderliggende virale infectie. Om de benauwdheid te verminderen heeft de huisarts twee pufjes salbutamol (inhalator) gegeven. Omdat dit een goed effect had op klaagster heeft de huisarts eveneens salbutamol voorgeschreven. Verder heeft hij klaagster gezegd dat zij door moest gaan met de reeds voorgeschreven medicatie en opnieuw contact moest opnemen bij een toename van de benauwdheid, koorts of onvoldoende effect van de pufjes salbutamol. Ook heeft de huisarts meegegeven dat klaagster maandag naar haar eigen huisarts moest gaan voor een herbeoordeling (vangnetadvies). Er is naar het oordeel van het college dan ook geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder.

Klachtonderdeel c) onheuse bejegening
5.4 Hoewel het duidelijk is dat het consult aan huis van 4 november 2023 veel met klaagster heeft gedaan en het te betreuren is dat klaagster geen contact meer durfde op te nemen met de Doktersdienst D, stelt het college vast dat de lezingen van klaagster en de huisarts over de communicatie tijdens het huisbezoek uiteenlopen. Het is in dit geval voor het college niet te reconstrueren hoe het een en ander heeft plaatsgevonden tijdens dat huisbezoek. Ook niet als het college daarbij de verslaglegging door de huisarts in ogenschouw neemt. Dat betekent ook dat niet kan worden vastgesteld of de huisarts klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klaagster minder geloof verdient dan dat van de huisarts, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klaagster en van de huisarts evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

Slotsom
5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing

De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 5 november 2024 door M.J.C. Dijkstra, voorzitter, A.D.J. van Empel en N.M. Dreteler-Rademaker, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.C. Sijtsema, secretaris.

secretaris voorzitter



Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.